Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
4.6 Overschrijden wettelijke termijn voor bedingen lijfrente
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2021
- Bronpublicatie:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Inwerkingtreding
23-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
De termijn waarbinnen een belastingplichtige de uitkeringsfase van zijn lijfrente moet invullen is vastgelegd in artikel 3.133, derde lid, Wet IB 2001. Deze wettelijke termijn brengt met zich mee dat een belastingplichtige uiterlijk 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van de contractuele berekeningsdatum (expiratie- of einddatum) van de lijfrente de uitkeringsfase van zijn lijfrente moet invullen dan wel een uitgestelde lijfrente moet bedingen. De expiratie- of einddatum van de opbouwfase moet wel liggen uiterlijk in het kalenderjaar waarin de belanghebbende de leeftijd die 5 jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Voor een nabestaandenlijfrente is de uiterste datum 31 december van het tweede kalenderjaar na de datum van overlijden.
Voor lijfrenten waarop het regime van de Wet IB 1964, tekst tot en met 1991, nog van toepassing is, geldt een bepaling met gelijke strekking in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, zesde lid, Invoeringswet Wet IB 2001. Door deze bepaling is het mogelijk dat de uitkeringsfase van een levenslange oudedagslijfrente aanvangt op een hogere leeftijd dan de leeftijd die 5 jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd.
Het gebruiken van de wettelijke termijn voor het vaststellen van de lijfrente brengt niet mee dat de belanghebbende verplicht is om de lijfrente — met terugwerkende kracht — te laten ingaan op de contractuele berekeningsdatum of de datum van het overlijden. Ook wat betreft de berekening van de hoogte van de lijfrentetermijnen hoeft geen ‘inhaal’ plaats te vinden.
Wordt de lijfrente niet uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de wettelijke termijn eindigt bedongen, dan wordt de aanspraak op 31 december van dat jaar geacht fiscaal te zijn afgekocht dan wel te zijn gedeblokkeerd. Onder bijzondere omstandigheden kan de inspecteur deze termijn verlengen.
Onbenoemd 4.6.1 Bijzondere omstandigheden
Onbenoemd 4.6.2 Lijfrenten waarvoor de redelijke termijn tot en met 31 december 2009 van toepassing is geweest