Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
4.6.2 Lijfrenten waarvoor de redelijke termijn tot en met 31 december 2009 van toepassing is geweest
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2019. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 16-05-2019
- Bronpublicatie:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Inwerkingtreding
01-06-2019, terugwerkend tot: 16-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Voor de invoering van de wettelijke termijn met ingang van 2010 gold voor het bedingen van een lijfrente na de expiratiedatum c.q. berekeningsdatum de zogenoemde ‘redelijke termijn’ zoals deze in de jurisprudentie en beleidsmatig werd gehanteerd. Voor lijfrenten waarop deze redelijke termijn van toepassing was en de lijfrente niet tijdig werd bedongen, is in de jurisprudentie1. met onderschrift van de Staatssecretaris, bepaald dat deze rechten in fiscale zin lijfrenten zijn gebleven. Dit brengt mee dat op deze lijfrenten alle relevante fiscale bepalingen van toepassing blijven en dat over de uitkeringen of afkoopsommen heffing van inkomstenbelasting en in voorkomende gevallen revisierente is verschuldigd. Voor lijfrenten waarop het regime van de Wet IB 2001 van toepassing is, brengt dit bovendien mee dat heffing bij leven aan de orde komt uiterlijk op het tijdstip waarop de verzekeringnemer de leeftijd die 5 jaar hoger is dan de AOW-leeftijd heeft bereikt.
Voetnoten
Hof Leeuwarden, 26 november 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW9715