HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR4905, NJ 2006/64, rov. 3.4.
HR, 14-02-2023, nr. 21/03482
ECLI:NL:HR:2023:223
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-02-2023
- Zaaknummer
21/03482
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:223, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑02‑2023; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1220
ECLI:NL:PHR:2022:1220, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:223
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Beslag ex art. 94 Sv op auto met verborgen ruimte onder (zoon van) belanghebbende. Afzonderlijke rechterlijke beschikking tot onttrekking aan het verkeer van auto, art. 552f.2 Sv en art. 36b.1.4 Sr. Is auto vatbaar voor onttrekking aan het verkeer? HR herhaalt relevante overweging uit HR:2022:37 over vereiste dat voorwerp in een in art. 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot begaan strafbaar feit. Oordeel Rb dat auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer is ontoereikend gemotiveerd, nu beschikking niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat auto in verband staat tot begaan strafbaar feit. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03482 B
Datum 14 februari 2023
BESCHIKKING
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2021, nummer RK 21/372, op een vordering als bedoeld in artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak
van
[belanghebbende 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
en
[belanghebbende 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de belanghebbenden.
1. Procesverloop in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de belanghebbenden. Namens hen hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van de rechtbank dat de inbeslaggenomen personenauto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
2.2
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de in het cassatiemiddel bedoelde personenauto is inbeslaggenomen op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv tot onttrekking aan het verkeer van deze personenauto toegewezen. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“2. De inhoud van de vordering
De vordering strekt tot onttrekking aan het verkeer van een personenauto, merk Volkswagen Passat, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] , omdat uit onderzoek is gebleken dat in de auto twee verborgen ruimtes zijn aangetroffen welke niet fabrieksmatig zijn aangebracht.
(...)
5. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 25 september 2020 hebben verbalisanten van de Nationale Politie Eenheid Amsterdam het voertuig onder [belanghebbende 1] in beslag genomen. In de auto werden verborgen ruimtes aangetroffen. Uit de RDW-gegevens blijkt dat de eigenaar van het voornoemde voertuig [belanghebbende 2] is.
De verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken. Door de auto terug te geven, zouden criminele activiteiten in stand worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen.”
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.”
- artikel 36c Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
- artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
2.4.1
Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit. (Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37.)
2.4.2
Gelet hierop is het oordeel van de rechtbank dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer ontoereikend gemotiveerd, nu de beschikking van de rechtbank niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit.
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2023.
Conclusie 20‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer a.b.i. in art. 36b lid 1 onder 4° Sr juncto art. 552f Sv van een auto met verborgen ruimten. Slagende klacht over toewijzing van de vordering onttrekking omdat er geen enkele relatie is vastgesteld tussen een strafbaar feit en de verborgen ruimten. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03482 B
Zitting 20 december 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[belanghebbende 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995
en
[belanghebbende 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956
hierna: de belanghebbenden
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 30 juli 2021 de op art. 552f Sv gebaseerde vordering van de officier van justitie toegewezen en de in beslaggenomen personenauto van het merk Volkswagen Passat, kleur zwart met kenteken [kenteken] onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat aan de belanghebbende geen geldelijke vergoeding wordt toegekend.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de belanghebbenden. R.J. Baumgardt, S. van den Akker en P. van Dongen, allen advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
2. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Het gaat in deze zaak om een onder belanghebbende [belanghebbende 1] op 25 september 2020 inbeslaggenomen personenauto met het kenteken [kenteken] . De rechtbank heeft deze auto, die geregistreerd stond op naam van [belanghebbende 2] , zijnde de vader van [belanghebbende 1] , op vordering van de officier van justitie op 30 juli 2021 onttrokken verklaard aan het verkeer. Op 10 augustus 2021 respectievelijk 15 november 2021 hebben de zoon en zijn vader tegen de beschikking van de rechtbank cassatie ingesteld. Uit bij het openbaar ministerie ingewonnen inlichtingen blijkt dat de auto op 12 januari 2022 – dus na het wijzen van de bestreden beschikking en na het instellen van het beroep in cassatie – is vernietigd.
2.2
Uit de geraadpleegde beslagregistratie van het openbaar ministerie blijkt dat het openbaar ministerie op grond van art. 117 Sv een machtiging heeft verleend om het voertuig te vernietigen vanwege twee in het voertuig aangetroffen verborgen ruimtes. Door de vernietiging van het voertuig is het beslag op grond van art. 134 lid 2 onder c Sv beëindigd.
2.3
In de ‘reguliere’ op art. 552a Sv gebaseerde beklagprocedure leidt beëindiging van het beslag tot niet-ontvankelijk verklaring van het beklag. Die procedure ziet op het al dan niet laten voortduren van het beslag. Als dat beslag er niet meer is, is de basis voor die procedure vervallen. Dat ligt anders bij een vordering tot onttrekking aan het verkeer als bedoeld in art. 552f Sv. Die vordering is gericht op een definitieve afdoening van het beslag. Als in dat geval het beslag door vernietiging is beëindigd, strekt de vordering tot onttrekking en de daarbij behorende procedure ertoe te doen vaststellen of een voorwerp zich leent voor onttrekking aan het verkeer.1.Tegen de door de rechtbank op de vordering genomen beslissing staat cassatieberoep open.
2.4
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep hangt in een geval als het onderhavige dus niet af van de vraag of het beslag op de auto is beëindigd.2.De belanghebbenden zijn derhalve ontvankelijk in hun cassatieberoep.
3. Het middel
3.1
In het middel wordt geklaagd over de toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de personenauto. In de eerste plaats wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken en dat het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en daarom in strijd is met het algemeen belang in de zin van art. 36c Sr. De stellers van het middel klagen dat dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en ook onbegrijpelijk is, nu niet valt in te zien hoe de in beslaggenomen auto te relateren is aan enig strafbaar feit op één van de wijzen zoals vermeld in art. 36c Sr. In de tweede plaats wordt geklaagd dat de afwijzing van het verzoek tot toekenning van geldelijke compensatie op grond van art. 33c lid 2 Sr onjuist althans onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de Staat inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de belanghebbende en dat de enkele mogelijkheid dat de belanghebbende langs civielrechtelijke weg de door de onttrekking geleden schade kan verhalen op degene die de auto met de verborgen ruimten aan hem heeft verkocht, onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat de belanghebbende door de onttrekking aan het verkeer niet onevenredig is getroffen (in de zin van art. 36b lid 2 jo art. 33c lid 2 Sr).
3.2
De rechtbank heeft op grond van een, ingevolge art. 552f lid 2 Sv gedane, vordering van de officier van justitie een personenauto die toebehoorde aan de belanghebbende [belanghebbende 2] en die in beslag is genomen onder zijn zoon, de belanghebbende [belanghebbende 1] , onttrokken aan het verkeer. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“5. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 25 september 2020 hebben verbalisanten van de Nationale Politie Eenheid Amsterdam het voertuig onder [belanghebbende 1] in beslag genomen. In de auto werden verborgen ruimtes aangetroffen. Uit de RDW-gegevens blijkt dat de eigenaar van het voernoemde voertuig [belanghebbende 2] is.
De verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken. Door de auto terug te geven, zouden criminele activiteiten in stand worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen.”
3.3
Art. 36b lid 1, aanhef en onder 4º Sr luidt:
“Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.”
3.4
Art. 36c Sr luidt:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
3.5
Art. 36d Sr luidt:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
3.6
In de onderhavige zaak is in geen enkel opzicht een relatie vastgesteld tussen een strafbaar feit en de in de auto gevonden verborgen ruimten. De Hoge Raad heeft in een tweetal beschikkingen van 25 januari 2022 in min of meer vergelijkbare zaken het volgende overwogen:
“Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit.”3.
En voorts:
“Gelet hierop, is het oordeel van de rechtbank dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer ontoereikend gemotiveerd, nu de bestreden beschikking niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit.”
In de ene beschikking voegt de Hoge Raad hieraan toe:
“De door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto een verborgen ruimte is aangebracht en dat een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke verborgen ruimtes veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden, zoals het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens, zijn niet toereikend voor dat oordeel.”4.
In de andere beschikking voegt hij toe:
“De door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto een verborgen ruimte is aangebracht en dat dit kennelijk tot doel had “te zorgen dat criminele activiteiten onontdekt -en dus mogelijk- blijven en/of om er voor te zorgen dat de feitelijke uitvoering ervan minder risico’s voor de daders oplevert en aldus wordt vergemakkelijkt” zijn niet toereikend voor dat oordeel.”5.
3.7
De door de Hoge Raad in deze beschikkingen uitgezette lijn geldt onverkort voor de onderhavige zaak. Gelet daarop is de conclusie dat het cassatiemiddel in zoverre terecht is voorgesteld en dat de klacht over de afwijzing van het verzoek tot toekenning van geldelijke compensatie als bedoeld in art. 33c lid 2 Sr geen bespreking meer behoeft.
4. Slotsom
4.1
Het middel is terecht voorgesteld.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑12‑2022
Vgl. Knigge in zijn conclusie van 6 januari 2015, ECLI:NL:PHR:2015:100, randnr. 4.3 en 4.4.
Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37, NJ 2022/57, rov. 3.4.1 en HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:40, rov. 2.3.1.
HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37, NJ 2022/57, rov. 3.4.2.
HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:40, rov. 2.3.2.