Het klaagschrift is gedateerd op 11 juli 2006. Zowel de Rechtbank als het Hof is er kennelijk vanuit gegaan dat hier sprake is van een verschrijving. Het klaagschrift is mede gelet op de zich daarop bevindende print van verzendingsgegevens van de fax ingekomen op 11 juli 2007.
HR, 28-09-2010, nr. 07/13416 B
ECLI:NL:HR:2010:BL2823
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
07/13416 B
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BL2823
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BL2823, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL2823
ECLI:NL:HR:2010:BL2823, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑09‑2010; (Cassatie)
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHAMS:2017:553
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL2823
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2010/654 met annotatie van P. Mevis
NbSr 2010/294
Conclusie 28‑09‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Nadat de Rechtbank te Haarlem zich onbevoegd had verklaard en de doorzending van het klaagschrift had bevolen heeft het Gerechtshof te Amsterdam het klaagschrift1. bij beschikking van 14 november 2007 gegrond verklaard voor zover dit strekt tot teruggave van een in beslag genomen Turks paspoort, een identiteitskaart en pasfoto's en ongegrond verklaard voor zover het strekt tot teruggave van een geldbedrag van € 2.500,-.
2.
Namens klager heeft mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam, cassatieberoep ingesteld. Het beroep strekt zich kennelijk niet uit tot de beschikking voor zover daarbij het beklag gegrond is verklaard.2. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het klaagschrift houdt in:
- ‘1.
dat in de strafzaak tegen [betrokkene 1] met parketnummer 15/630108-05 op 25 april 2007 door uw rechtbank uitspraak is gedaan (bijlage 1);
- 2.
dat in die strafzaak ten aanzien van het beslagene is beslist dat goederen —met uitzondering van een verbeurd te verklaren busje traangas— bewaard dienen te worden ten behoeve van de rechthebbende;
- 3.
dat klager ten aanzien van een aantal van deze goederen als rechthebbende kan worden aangemerkt;
- 4.
zo was ook het openbaar ministerie —in ieder geval t.a.v. een identiteitsbewijs en Turks paspoort ten name van klager— van oordeel;
- 5.
mitsdien wordt verzocht over te gaan tot teruggave van —in ieder geval— de onder 4 bedoelde goederen;
- 6.
een en ander als nader (feitelijk) te onderbouwen in raadkamer.’
4.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt in:
‘De advocaat licht het klaagschrift nader toe en vult dit aan met het verzoek om teruggave van de in beslag genomen pasfoto's en het in beslag genomen geld ter hoogte van een bedrag van EUR 2.500,- aan klager. Subsidiair heeft de advocaat verzocht de behandeling van heden aan te houden teneinde op een nadere terechtzitting de betrokkenen, waaronder [betrokkene 1], te horen als getuige.
De advocaat-generaal concludeert tot teruggave aan klager van het identiteitsbewijs, het Turkse paspoort en de pasfoto's. De advocaat-generaal concludeert, voor zover het verzoek strekt tot de teruggave van het geldbedrag van EUR 2.500,-, tot ongegrondverklaring van het verzoek, nu de teruggave van het geld niet voor toewijzing in aanmerking komt, en tot ongegrondverklaring van het verzoek voor het overige nu het belang van strafvordering zich hiertegen verzet.’
5.
De bestreden beschikking houdt in:
‘2. Feiten en procesgang.
In de nacht van 13 februari op 14 februari 2005 heeft de verdachte [betrokkene 1] een poging gedaan om klager die gedetineerd zat in de PI te Haarlem te bevrijden. [Betrokkene 1] is toen aangehouden en er zijn een aantal goederen, waaronder goederen die aan klager toebehoren, in beslag genomen.
De verdachte [betrokkene 1] is op 22 juli 2004 vrijgesproken van de poging om klager te bevrijden, maar is wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie II. Verdachte [betrokkene 1] is op 4 mei 2007 in hoger beroep gegaan en dit hoger beroep loopt thans nog.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken van de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft op 3 oktober 2007 in openbare raadkamer de advocaat-generaal, klager en diens advocaat gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot teruggave van het Turkse paspoort, de identiteitskaart en de pasfoto's. Voor zover het verzoek strekt tot de teruggave van het geldbedrag van EUR 2.500,- heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het verzoek.
3. Beoordeling.
Met betrekking tot het Turkse paspoort, de identiteitskaart en de pasfoto's stelt het hof vast dat deze aan verzoeker toebehoren. Nu het hoogst onaannemelijk is dat de rechter, oordelend in hoger beroep, daarover anders zal oordelen, is het hof van oordeel dat genoemde voorwerpen aan verzoeker moeten worden teruggegeven. Het beklag te dien aanzien zal dan ook gegrond worden verklaard. Dat ligt anders bij het in beslaggenomen geldbedrag van EUR 2.500,-. Te dien aanzien verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave en zal het beklag derhalve ongegrond worden verklaard.’
6.
Naar aanleiding van de eerste klacht in het tweede middel merk ik het volgende op. In het klaagschrift wordt niet met zoveel woorden verzocht om teruggave van het geldbedrag waarop het onderhavige cassatieberoep betrekking heeft. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt in dat klagers advocaat het klaagschrift in raadkamer in zoverre heeft aangevuld. Die aanvulling lijkt mij mede in het licht van de (niet glasheldere) inhoud van het klaagschrift toelaatbaar.3. Ik lees het klaagschrift zo dat beklag wordt gedaan over het uitblijven van een last tot teruggave van alle voorwerpen waarvan in de strafzaak tegen [betrokkene 1] is beslist dat ze ten behoeve van de rechthebbende bewaard dienden te worden. Dat vonnis is aan het klaagschrift gehecht en noemt onder meer het geldbedrag.4. Bij de behandeling in raadkamer is duidelijk geworden dat het Hof kon volstaan met een beslissing over het paspoort, het identiteitsbewijs, de pasfoto's en het geld.
7.
Gelet op de niet volledig heldere formulering van het klaagschrift is een andere minder voor de hand liggende uitleg van dat klaagschrift wel mogelijk. Niet geheel uitgesloten kan worden geacht dat het Hof het klaagschrift zo heeft gelezen dat het slechts betrekking heeft op het identiteitsbewijs en het paspoort. Een aanwijzing daarvoor kan worden geput uit het gebruik door het Hof van het woord aanvulling. In de benadering onder 6 is echter geen sprake van een aanvulling, maar van een precisiering. Tegen een aanvulling (betreffende een in het klaagschrift niet genoemd voorwerp) laten zich bezwaren denken. Artikel 552a, eerst lid,Sv bepaalt dat belanghebbenden zich schriftelijk kunnen beklagen over inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek om teruggave mondeling wordt gedaan.5. Klaagschriften dienen op grond van artikel 449, derde lid, Sv ter griffie te worden ingediend. Dat stelt onder meer de griffier in staat om overeenkomstig artikel 552a, vijfde lid, Sv, een afschrift van het klaagschrift te zenden aan degene onder wie het beslag is gelegd, indien (kort gezegd) hij noch de klager is, noch afstand van het voorwerp heeft gedaan en hem daarbij mede te delen dat hij zijnerzijds een klaagschrift kan indienen. De beslagene kan dan mede op grond van het hem toegezonden klaagschrift beslissen of hij van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken. In het onderhavige geval is het in dit verband voorstelbaar dat de beslagene ([betrokkene 1]) geen aanleiding zag om op te komen tegen het verzoek om teruggave van ‘een identiteitsbewijs en Turks paspoort ten name van klager’, maar dat hij wel in actie zou zijn gekomen tegen klagers expliciete aanspraak op het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag. Indien er van wordt uitgegaan dat de door het Hof zo genoemde aanvulling betrekking heeft op een niet in het klaagschrift genoemd voorwerp, rijst de vraag of het Hof dat onderdeel niet buiten behandeling zou behoren te laten dan wel klager voor zover het betreft dat voorwerp niet-ontvankelijk hebben behoren te verklaren. Gevolg zou dan kunnen zijn dat de Hoge Raad in deze cassatieprocedure alsnog een partiele niet-ontvankelijkheid uitspreekt. Omdat ik voor een andere benadering kies laat ik deze vragen verder buiten beschouwing.
Ik ga er vanuit dat het Hof hier onder aanvulling van het klaagschrift een nadere precisiering heeft verstaan. Het moet er voor gehouden worden dat ingeval van kennisname de beslagene het klaagschrift eveneens zo zou opvatten dat het om alle ten behoeve van de rechthebbende bewaarde voorwerpen als bedoeld in het vonnis tegen beslagene ging.
8.
De eerste klacht van het tweede middel sluit op het voorgaande aan en luidt dat uit ‘het proces-verbaal van de behandeling in Raadkamer, noch uit de beschikking blijkt dat het Hof de verdachte, onder wie het geldbedrag in beslag is genomen, als belanghebbende ten behoeve van de zitting heeft opgeroepen, althans in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.’ Ik voeg daar aan toe dat ook uit de overige stukken van het dossier niet kan worden afgeleid dat de beslagene op de hoogte is gesteld van het onderhavige beklag en/of een afschrift van het klaagschrift heeft ontvangen.
9.
De vraag is waartoe een en ander moet leiden. Hoe de beslagene door het mogelijk achterwege blijven van een kennisgeving als bedoeld in artikel 552a, vijfde lid, Sv in een nadeligere positie is geraakt valt niet in te zien en behoeft derhalve niet tot cassatie te leiden.6.
10.
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzet.
11.
Bij vonnis van de Rechtbank te Haarlem in de strafzaak tegen [betrokkene 1] is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.500,-. De Officier van Justitie had de verbeurdverklaring van dit geldbedrag gevorderd. Een machtiging van de Rechter-Commissaris als bedoeld in artikel 103 Sv heb ik tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken niet aangetroffen. Voorts blijkt nergens uit dat er onderscheid is gemaakt tussen de overige inbeslaggenomen goederen — waarvan nauwelijks voorstelbaar is dat deze ter verhaal van een geldboete of ontnemingsmaatregel in beslag zijn genomen — en het geldbedrag. Daarom meen ik dat er in cassatie vanuit gegaan kan worden dat het geldbedrag op grond van artikel 94 Sv in beslag is genomen.7.
12.
Omdat de last tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende die de Rechtbank in de strafzaak ten aanzien van het geld heeft gegeven nog niet onherroepelijk is en het beslag kennelijk voortduurt op de voet van artikel 94 Sv, diende de Rechtbank na te gaan of
- a)
het belang van strafvordering het voortduren van het beslag nog vorderde, en
- b)
zo niet, of klager redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt.8.
13.
Het Hof heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave aan klager van het geldbedrag van € 2.500,-. De houdbaarheid van dit oordeel is reeds twijfelachtig omdat het er op lijkt dat de Advocaat-Generaal bij het Hof op een ander standpunt stond. Waarom het geld volgens hem niet voor teruggave in aanmerking kwam is uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer niet duidelijk, maar kennelijk niet omdat het belang van strafvordering het beslag nog vorderde.9. Na de vrijspraak van [betrokkene 1] van de poging tot bevrijding van klager — waartoe het hoger beroep in de strafzaak van [betrokkene 1] zich niet zal uitstrekken — valt gelet op artikel 33a Sr zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet goed in te zien dat in hoger beroep alsnog de verbeurdverklaring10. van het geldbedrag zal worden uitgesproken. Waarom het belang van de waarheidsvinding nog met het beslag zou zijn gediend is evenmin helder.
14.
Wellicht heeft het Hof het beslag niet willen opheffen in het licht van een eerder aan [betrokkene 1] opgelegde voorwaardelijke geldboete, waarvan de Rechtbank de tenuitvoerlegging heeft gelast. Dat lijkt mij evenwel reeds niet mogelijk omdat het hier kennelijk niet om een beslag ex artikel 94a Sv gaat.
15.
Het oordeel van het Hof dat het belang van strafvordering het beslag op het geldbedrag van € 2.500,- vordert is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, zodat het middel slaagt.
16.
De tweede klacht van het tweede middel luidt dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de raadsman van klager gedane verzoek [betrokkene 1] ter zitting als getuige te horen. Nu ‘in een Raadkamerprocedure getuigen kunnen worden gehoord brengen beginselen van een behoorlijke procesorde met zich mee dat de (Raadkamer-)rechter ook respondeert op een ter zitting gedaan verzoek een getuige te doen horen (…). Op grond van deze omstandigheid dient de beschikking van het Hof te worden vernietigd’, aldus de steller van het middel.
17.
Zo algemeen als het middel is gesteld faalt het reeds omdat geen van de op de raadkamerprocedure toepasselijke artikelen 21 tot en met 25 Sv nietigheid stelt op het verzuim om te beslissen op een ‘subsidiair’ verzoek als hier aan de orde. Ik merk voorts op dat niet blijkt dat het verzoek bij het Hof op enige wijze was gemotiveerd en ook in cassatie niet is uiteengezet in welk belang de klager door het niet inwilligen van het verzoek is geschaad. Dat belang is voorts niet evident, omdat het Hof het beklag heeft afgewezen op de grond dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het geldbedrag verzet — en dus niet op de grond dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt — en zonder toelichting van de zijde van de raadsman niet duidelijk is wat [betrokkene 1] op dit punt voor relevants zou kunnen verklaren.11.
18.
Het middel faalt.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te 's‑Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2010
Vgl. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e, p. 140.
Zie ook A.M. Berkhout-Van Poelgeest, Handboek Strafzaken, hoofdstuk 77.3, p. 1: ‘Klager en zijn raadsman kunnen het klaagschrift zo nodig bij de behandeling mondeling aanvullen.’
Dat alleen het identiteitsbewijs en het Turkse paspoort (overigens voorafgegaan door de woorden in ieder geval) in het klaagschrift worden genoemd valt te verklaren uit de omstandigheid dat het openbaar ministerie kennelijk op de zitting in de strafzaak van [betrokkene 1] heeft gezegd dat tegen teruggave van die voorwerpen aan Kursunlu geen bezwaar bestond.
HR 7 september 2004, NJ 2004, 593, HR 25 juni 2002, LJN AE2644, R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a)-beslag, Strafblad 2008, p. 94.
HR 20 september 2005, NJ 2006, 26, HR 1 oktober 2002, NJ 2002, 616, HR 28 november 1995, 1996, 383, R. Kuiper, t.a.p., p. 100. In de zaak die leidde tot HR 6 januari 2009, LJN BG4193 verstond de Hoge Raad de bestreden beschikking zo dat het klaagschrift daarbij deels gegrond was verklaard, waarmee het belang van de niet-opgeroepen derde-belanghebbende was gegeven.
Dat was anders in de zaak die leidde tot HR 6 maart 2007, LJN AZ6174, waarin het er op leek dat het beklag op artikel 94a Sv was gebaseerd.
Vgl. HR 10 maart 2009, NJ 2009, 150, HR 10 maart 2009, NS 2009, 141, HR 18 december 2007, NJ 2008, 35, HR 25 september 2001, NJ 2002, 109.
Indien het OM bij de behandeling van een klacht te kennen geeft dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van een in beslag genomen voorwerp mag de rechter niet zelfstandig beoordelen of dat belang nog bestaat, HR 25 november 2003, NS 2004, 17.
Onttrekking aan het verkeer komt gelet op de aard van het voorwerp niet in aanmerking.
Vgl. HR 7 juli 2009, NJ 2009, 404, HR 6 februari 2007, NJ 2007, 111.
Uitspraak 28‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Overzichtsbeschikking inzake beklag tegen beslagzaken. Art. 552a Sv, 94 en 94a Sv. I.c. wordt klager alsnog n-o verklaard omdat de wet niet de mogelijkheid kent een verzoek tot teruggave mondeling te doen. Zie rov. 2.7 van ECLI:NL:HR:2017:3 voor verbeterde lezing van rov. 2.11 van deze overzichtsbeschikking.
28 september 2010
Strafkamer
nr. 07/13416 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2007, nummer RK 1223/07, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag wat betreft het Turkse paspoort, de identiteitskaart en de pasfoto's - is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak, teneinde deze op het bestaande klaagschrift opnieuw te behandelen en af te doen.
2. Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwingen
Inleiding
2.1. Het is de Hoge Raad gebleken dat in een aantal opzichten in de praktijk onvoldoende duidelijkheid bestaat over de beoordeling van op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschriften tegen op basis van art. 94 Sv en/of art. 94a Sv gelegde beslagen op voorwerpen. Daarom volgt hieronder een weergave van de rechtspraak van de Hoge Raad over de in dergelijke zaken na te leven procedurele voorschriften en de bij de beoordeling aan te leggen maatstaven. De uiteenzetting is beperkt tot enkele in de rechtspraak te onderkennen knelpunten.
De tekst van de hiervoor genoemde artikelen luidt:
- art. 94 Sv:
"1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
3. Van de inbeslagneming van een voorwerp wordt, ook in geval de bevoegdheid tot inbeslagneming toekomt aan de rechter-commissaris of de officier van justitie, door de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie een voorwerp is inbeslaggenomen, een bewijs van ontvangst afgegeven. De opsporingsambtenaar stelt de kennisgeving zo spoedig mogelijk in handen van de hulpofficier van justitie teneinde te doen beoordelen of het beslag moet worden gehandhaafd."
- art. 94a Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kunnen in beslag worden genomen indien:
a. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn van het misdrijf in verband waarmee de geldboete kan worden opgelegd onderscheidenlijk het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, en
b. voldoende aanwijzingen bestaan dat die voorwerpen aan die ander zijn gaan toebehoren met het doel de uitwinning van die voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en
c. die ander ten tijde van dat gaan toebehoren wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren.
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het derde lid bedoelde voorwerpen.
5. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten."
- art. 552a Sv:
"1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de vordering van gegevens, over de vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in artikel 125o, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing.
2. De belanghebbenden kunnen schriftelijk verzoeken om vernietiging van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt.
3. Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
4. Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift of het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming , kennisneming of ontoegankelijkmaking ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking is geschied. De rechtbank is bevoegd tot afdoening tenzij de vervolging mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift of het verzoek een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval zendt de griffier het klaagschrift of het verzoek ter afdoening aan het gerecht, bedoeld in het vorige lid.
5. De griffier van het gerecht dat tot afdoening bevoegd is, zendt aan degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen, indien hij noch de klager is, noch afstand van het voorwerp heeft gedaan, en zijn adres bekend is, onverwijld een afschrift van het klaagschrift en deelt hem mee dat hij zijnerzijds een klaagschrift kan indienen. Op last van de voorzitter van het gerecht stelt de griffier tevens andere belanghebbenden van het klaagschrift in kennis, hun de gelegenheid biedende hetzij zelf binnen een in de kennisgeving te vermelden termijn een klaagschrift in te dienen, betrekking hebbend op hetzelfde voorwerp of dezelfde gegevens, hetzij tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord. In het laatste geval geldt de kennisgeving als oproeping.
6. De behandeling van het klaagschrift of het verzoek door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.
7. Acht het gerecht het beklag of het verzoek gegrond, dan geeft het de daarmede overeenkomende last."
Het summiere karakter van de procedure
2.2. Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats,(1) omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven.
Enkele procedurele eisen
2.3. Een beklag als bedoeld in art. 552a Sv moet, zoals die bepaling ook voorschrijft, schriftelijk worden gedaan. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek om teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp mondeling wordt gedaan; in een dergelijk beklag kan de klager niet worden ontvangen.(2)
2.4. Op de beklagprocedure zijn de bepalingen betreffende de behandeling door de raadkamer van het Eerste boek, Titel I, Afdeling 6, van het Wetboek van Strafvordering, van toepassing. Dat brengt onder meer mee dat de behandeling in raadkamer - behoudens toepassing van art. 22, tweede en derde lid, Sv - in het openbaar plaatsvindt (zoals ook is voorgeschreven in art. 552a, zesde lid, Sv) en dat de beschikking in het openbaar wordt uitgesproken. Deze voorschriften zijn van zodanig wezenlijke betekenis dat de niet-naleving daarvan in beginsel tot nietigheid van de behandeling en de beschikking leidt.(3) Dat geldt evenzeer voor het verzuim om van het onderzoek in raadkamer een proces-verbaal op te maken, zoals is voorgeschreven in art. 25 Sv.(4)
De positie van de belanghebbende
2.5. Het wettelijk stelsel brengt mee dat op de rechter de plicht rust om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. In dat geval mag de rechter niet treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende - indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is - in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen.(5)
2.6. De wet kent wat betreft de beklagprocedure niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend.(6) Ook kent de wet niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast.(7)
Opmerking verdient daarbij dat de rechter die dient te beslissen op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, strekkende tot teruggave van op de voet van art. 94 of art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerpen, niet de bevoegdheid heeft ten behoeve van de rechthebbende de bewaring te gelasten van die voorwerpen, omdat een met art. 116 of art. 353 Sv vergelijkbare regeling ontbreekt.(8)
De juridische basis van het beslag
2.7. Om de juiste beoordelingsmaatstaf te kunnen hanteren zal ten tijde van de behandeling in raadkamer duidelijk moeten zijn welke bepaling of bepalingen aan het beslag ten grondslag ligt(9) of liggen.(10)
Bij inbeslagneming op basis van art. 94 Sv staan centraal de waarheidsvinding,(11) ook wat betreft het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr, en het verwijderen uit het maatschappelijk verkeer van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
Bij inbeslagneming met toepassing van art. 94a Sv gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel.
Art. 94 Sv: toetsingsmaatstaven
2.8. In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.(12) In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.(13)
2.9. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen(14) - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager(15) - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen,(16) al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.(17)
2.10. Ingevolge art. 116, eerste lid, Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen.(18) Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op art. 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.(19)
2.11. In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.(20)
2.12. In een geval waarin de beslagene op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv, dat het openbaar ministerie voornemens is het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten degene die - naar het oordeel van het openbaar ministerie - redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.(21)
2.13. Bij de beantwoording van de in 2.11 en 2.12 geformuleerde vragen zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij civielrechtelijke aspecten mogen betrekken.(22) Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.(23)
Art. 94a Sv: toetsingsmaatstaven
2.14. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.(24)
2.15. Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven.(25) Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet.(26)
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag voor zover dat strekte tot teruggave aan de klager van het onder […] in beslag genomen geldbedrag van € 2.500,-. Het tweede middel klaagt in verband met deze ongegrondverklaring over het verzuim […] als belanghebbende op te roepen, althans over het verzuim te reageren op het verzoek hem als getuige op te roepen.
3.2. Het klaagschrift houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
"1. dat in de strafzaak tegen […] met parketnummer 15/630108-05 op 25 april 2007 door uw rechtbank uitspraak is gedaan (bijlage 1);
2. dat in die strafzaak ten aanzien van het beslagene is beslist dat goederen -met uitzondering van een verbeurd te verklaren busje traangas- bewaard dienen te worden ten behoeve van de rechthebbende;
3. dat klager ten aanzien van een aantal van deze goederen als rechthebbende kan worden aangemerkt;
4. zo was ook het openbaar ministerie -in ieder geval t.a.v. een identiteitsbewijs en Turks paspoort ten name van klager- van oordeel;
5. mitsdien wordt verzocht over te gaan tot teruggave van -in ieder geval- de onder 4 bedoelde goederen;
6. een en ander als nader (feitelijk) te onderbouwen in raadkamer."
3.3. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van
belang, het volgende in:
"De advocaat licht het klaagschrift nader toe en vult dit aan met het verzoek om teruggave van de in beslag genomen pasfoto's en het in beslag genomen geld ter hoogte van een bedrag van EUR 2.500,- aan klager. Subsidiair heeft de advocaat verzocht de behandeling van heden aan te houden teneinde op een nadere terechtzitting de betrokkenen, waaronder […], te horen als getuige."
3.4. In aanmerking genomen dat, zoals hiervoor onder 2.3 is overwogen, de wet niet de mogelijkheid kent dat een verzoek om teruggave mondeling wordt gedaan, had het Hof de klager niet-ontvankelijk behoren te verklaren in zijn beklag, voor zover dat strekte tot teruggave aan hem van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.500,-.
3.5. De Hoge Raad zal de klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag voor zover dat strekt tot teruggave aan hem van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.500,-, zodat de middelen buiten bespreking moeten blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de klager daarin ontvankelijk is geacht in zijn beklag strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.500,-;
verklaart de klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.500,-.
Deze beschikking is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
1 Vgl. HR 25 september 2007, LJN BA2279, NJ 2007, 533 en HR 10 maart 2009, LJN BG9222, NJ 2009, 153.
2 Vgl. HR 25 juni 2002, LJN AE2644 en HR 7 september 2004, LJN AP1533,
3 Vgl. HR 19 december 2006, LJN AZ1667.
4 Vgl. HR 31 augustus 2004, LJN AQ1084.
5 Vgl. HR 8 juli 2008, LJN BC8667, NJ 2008, 629 en HR 6 januari 2009,
LJN BG4193.
6 Vgl. HR 26 november 2002, LJN AE6595, HR 19 juni 2007, LJN BA0482,
NJ 2007, 358, HR 19 juni 2007, LJN BA0514, NJ 2007, 361 en HR 15 december 2009, LJN BJ9900.
7 Vgl. HR 2 april 1991, LJN ZC8769, NJ 1991, 633, HR 25 juni 2002,
LJN AE2644 en HR 7 september 2004, LJN AP1533, NJ 2004, 593.
8 Vgl. HR 31 maart 2009, LJN BH1478, NJ 2009, 178.
9 Vgl. HR 6 maart 2007, AZ6174 en HR 12 juni 2007, LJN BA2565, NJ 2007, 348.
10 Vgl. HR 5 september 2006, LJN AU5723 en HR 5 september 2006,
LJN AU6712, NJ 2006, 612.
11 Vgl. HR 11 maart 2008, LJN BC6224.
12 Vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109, HR 10 maart 2009, LJN BG8959, NJ 2009, 150, HR 7 juli 2009, LJN BI0524, NJ 2009, 405, HR
7 juli 2009, LJN BI0539, NJ 2009, 404 en HR 9 februari 2010, LJN BK7029.
13 Vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109.
14 Vgl. HR 1 september 2009, LJN BI4701, NJ 2009, 408.
15 Vgl. HR 20 maart 2001, LJN ZD2496.
16 Vgl. HR 10 maart 2009, LJN BG9151, NJ 2009, 149.
17 Vgl. HR 14 maart 2006, LJN AV0335.
18 Vgl. HR 25 november 2003, LJN AL8421 en HR 22 mei 2007, LJN BA1637,
19 Vgl. HR 4 juli 2006, LJN AX6283, NJ 2006, 385 en HR 16 januari 2007, LJN AZ2485, NJ 2007, 69.
20 Vgl. HR 15 februari 2005, LJN AS1803, HR 18 december 2007, LJN BB8869, NJ 2008, 35.
21 Vgl. HR 6 mei 2003, LJN AF3826, NJ 2003, 459 en HR 4 juli 2006,
LJN AX6283, NJ 2006, 385.
22 Vgl. HR 2 maart 1993, LJN ZC9244, NJ 1993, 662 en HR 6 mei 2003,
LJN AF3826, NJ 2003, 459.
23 Vgl. HR 3 juni 2003, LJN AF6983.
24 Vgl. HR 21 september 1999, LJN ZD1907, NJ 2000, 161, HR 25 maart 2003, LJN AF3850, HR 6 maart 2007, AZ6174 en HR 15 januari 2008,
LJN BB9890, NJ 2008, 63.
25 Vgl. HR 31 maart 1998, LJN ZD1166, NJ 1998, 575 en HR 13 oktober 2009, LJN BJ2785.
26 Vgl. HR 5 juli 2005, LJN AT2970, HR 12 juni 2007, LJN BA2565, NJ 2007, 348, HR 18 december 2007, LJN BB6219 en HR 19 februari 2008, LJN BA7674.