Rb. Rotterdam, 08-09-2017, nr. ROT 16/6584, ROT 16/8000 en ROT 17/414
ECLI:NL:RBROT:2017:6917
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
08-09-2017
- Zaaknummer
ROT 16/6584, ROT 16/8000 en ROT 17/414
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:6917, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 08‑09‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:3559, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑09‑2017
Inhoudsindicatie
In twee gevallen heeft het college de beslissing om aanvragen van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob niet in behandeling te nemen gehandhaafd in bezwaar en op het derde verzoek heeft het college geen besluit meer genomen. Volgens het college is sprake van misbruik van recht. Eiser Verzoekt in zijn beroepen om ontheffing van griffierecht wegens betalingsonmacht. Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser om verschillende redenen, waaronder misbruik van recht, geen beroep op betalingsonmacht toe. Voor zover eiser om andere redenen dan het belang van openbaarmaking van overheidsinformatie Wob-verzoeken doet, zoals het trachten af te dwingen dat een bestuursorgaan of andersoortige instantie met hem in gesprek gaat of een mediation-traject met hem aangaat – wat eiser ter zitting expliciet heeft genoemd als reden voor het indienen van grote hoeveelheden Wob-verzoeken bij sommige bestuursorganen; tijdens de hoorzitting in bezwaar zaak ROT 16/6584 heeft eiser bovendien verklaard dat de tegenwerking die hij ondervindt bij rechtsbijstandsverzoeken de kern is van zijn belangstelling voor de Sociale Dienst Drechtsteden en dat hij nu zo’n tien verzoeken per twee maanden indient, maar er best meer wil gaan sturen als verweerder op deze manier verder gaat – is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn Wob-verzoeken om een oneigenlijke reden indient, hetgeen een bijdrage levert aan het beeld dat eiser die verzoeken te kwader trouw doet en daarom misbruik maakt van recht.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 16/6584, ROT 16/8000 en ROT 17/414
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 september 2017 in de zaken tussen
[Naam] , te [plaats] , eiser,
en
Drechtstedenbestuur, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 4 mei 2016, waarbij verweerder heeft meegedeeld de aanvraag om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet in behandeling te nemen, ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 16/6584.
Bij besluit van 1 december 2016 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 23 juni 2016, waarbij verweerder heeft meegedeeld een tweede aanvraag om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob niet in behandeling te nemen, ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 16/8000.
Bij brief van 17 januari 2017 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een derde aanvraag om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/414.
Eiser heeft in alle drie de beroepen wegens betalingsonmacht verzocht te worden ontheven van de verplichting tot voldoening van griffierecht.
Verweerder heeft een verweerschrift en andere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – gevoegd – plaatsgevonden op 3 juli 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.W.J. Visser, T.J.A. Franssen, L.H.T. Hage Bols en C.A.M. Nusteling.
Overwegingen
1.1.
In zaak ROT 16/6584 heeft eiser bij brief van 7 maart 2016 de volgende aanvraag bij verweerder ingediend:
“ In verband met lopende procedures heb ik recht op en belang bij informatie. Teneinde bepaalde informatie van u te verkrijgen dien ik bij deze een Wob-verzoek in. De op te vragen informatie is van algemene strekking. Ik verzoek u mij binnen vier weken alle (historische, d.w.z. vanaf 1995) documenten te verstrekken betreffende de volgende bestuurlijke aangelegenheden aangaande de volgende onderwerpen:
1. Alle eerdere Wob-verzoeken
2. Salariëring, bonussen, onkostenvergoedingen (“de bonnetjes”) van alle bestuursleden
3. Kosten alle snoepreisjes medewerkers (o.a. New York, 2008 incl. alle andere binnen- en buitenlandse)
4. Alle documentatie betreffende (verloren en gewonnen) rechtszaken
5. Totale uitgaven bijzondere bijstand exclusief juridische kosten
6. Totale uitgaven specifiek bijzondere bijstand juridische kosten
7. Totale kosten van de website http://www.socialedienstdrechtsteden.nl/
8. Alle documentatie omtrent privacyschending door medewerkers (zie AD-artikel Ambtenaren verlekkeren zich aan privégegevens BN’ers d.d. 10 oktober 2014) en wat daarop gevolgd is
9. Beveiliging data en netwerken
10. Alle klachten (inclusief jaarverslagen van klachtencommissies o.i.d.)
Ik verzoek u vriendelijk mij deze informatie kosteloos schriftelijk dan wel digitaal (bijvoorbeeld per USB-stick) te verstrekken. Ik verzoek u eveneens de kosten van het Wob-verzoek te vermelden.”
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser desgevraagd heeft nagelaten het verzoek nader te preciseren. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder overwogen dat hij de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat volgens hem sprake is van misbruik van recht door eiser. Verweerder heeft in dit verband overwogen dat sprake is van een zeer omvangrijk verzoek en dat de gevraagde informatie betrekking heeft op zeer uiteenlopende onderwerpen, die niet of in een zeer ver verwijderd verband staan met de doelen die eiser daarmee zegt na te streven. Verweerder heeft daarbij mede acht geslagen op de tegenstrijdige verklaringen die eiser in bezwaar opgeeft als doel van zijn verzoek, namelijk in zijn bezwaarschrift dat hij de informatie nodig heeft voor de vele procedures die hij tegen verweerder voert en ter hoorzitting dat hij de informatie wil gebruiken voor een door hem in eigen beheer uit te geven boek.
1.3.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij geen verslag van de hoorzitting in bezwaar heeft ontvangen, dat geen sprake is van misbruik van recht, dat verweerder hem gelet op artikel 3, vierde lid, van de Wob behulpzaam had moeten zijn bij het preciseren van zijn verzoek en dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over de reden van het Wob-verzoek.
2.1.
In zaak ROT 16/8000 heeft eiser bij brief van 9 mei 2016 de volgende aanvraag bij verweerder ingediend:
“ In verband met lopende procedures heb ik recht op en belang bij informatie. Teneinde bepaalde informatie van u te verkrijgen dien ik bij deze een Wob-verzoek in. De op te vragen informatie is van algemene strekking. Ik verzoek u mij binnen vier weken alle (historische, d.w.z. vanaf 1995) documenten te verstrekken betreffende de volgende bestuurlijke aangelegenheden aangaande de volgende onderwerpen:
1. Alle (achterliggende) documentatie m.b.t. de WMO-taken
2. Alle documentatie m.b.t. WMO-faude
3. Alle documentatie m.b.t. woningaanpassingen
4. Alle documentatie m.b.t. (voorkomen) huisuitzettingen
5. Alle documentatie m.b.t. inkoop- en aanbestedingstrajecten WMO
6. Alle documentatie m.b.t. cliëntenraad Regionale Adviesraad WMO
7. Alle documentatie m.b.t. cliëntenraad Regio Drechtsteden
8. Alle documentatie m.b.t. controle/handhaving servicenormen
9. Alle jaarrekeningen
10. Alle jaarverslagen
Ik verzoek u vriendelijk mij deze informatie kosteloos schriftelijk dan we1 digitaal (bijvoorbeeld per USB-stick) te verstrekken. Ik verzoek u eveneens de kosten van het Wob-verzoek te vermelden.”
2.2.
Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat hij van mening is dat sprake is van misbruik van recht door eiser. In dit verband heeft verweerder onder meer overwogen:
“ Uit de bewoordingen van uw verzoek maken wij op dat u met het indienen van een zeer omvangrijk verzoek kennelijk geen ander doel nastreeft dan de Sociale Dienst Drechtsteden op te zadelen met een grote werklast en dat u niet werkelijk geïnteresseerd bent in de achterliggende informatie.
De volgende overwegingen hebben ons geleid tot deze conclusie. U vraagt informatie over 10 verschillende onderwerpen waarvan u alle (achterliggende) documentatie wenst te ontvangen. Dit zonder enige specificatie of duiding van gegevens of informatie waar u naar op zoek bent.
Wij achten het zeer wel mogelijk dat uw verzoek vooral is ingegeven door onvrede over de dienstverlening van de Sociale Dienst Drechtsteden. In dit verband stellen wij vast dat u in een tijdsbestek van negen maanden (tussen 27 juni 2015 en 2 maart 2016) vijf klachten heeft ingediend. De toonzetting van deze klachtbrieven is steeds onvriendelijker geworden.”
2.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat sprake is van misbruik van recht.
2.4.
In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder hem tijdig had moeten horen alvorens zijn aanvraag niet in behandeling te nemen en dat verweerder hem gelet op artikel 3, vierde lid, van de Wob behulpzaam had moeten zijn bij het preciseren van zijn verzoek. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij zowel in zijn verzoek als in zijn bezwaarschrift de doelen waarvoor hij de informatie wil gebruiken duidelijk heeft meegedeeld, te weten persoonlijke redenen (er lopen diverse procedures bij de rechtbank en de Nationale ombudsman en diverse verzoeken in het kader van de rechtsbijstand en de Wob) en zakelijke redenen (zo staat eiser als juridisch adviseur cliënten bij de in de regio Dordrecht inzake maatschappelijke omvang en problemen rond huisvesting). Eiser betwist dat sprake is van misbruik van recht.
3.1.
In de zaak ROT 17/414 heeft eiser verweerder bij brief van 15 november 2016 de volgende aanvraag bij verweerder ingediend:
“ In verband met lopende procedures en mijn taak als kritische burgerjournalist heb ik recht op en belang bij informatie. Teneinde bepaalde informatie van u te verkrijgen dien ik bij deze een Wob-verzoek in. De op te vragen informatie is van algemene strekking. Ik verzoek u mij binnen vier weken alle (historische, d.w.z. vanaf 1995) documenten te verstrekken betreffende de volgende (bestuurlijke) onderwerpen:
1. Alle kosten (aanschaf, onderhoud en dergelijke) met betrekking tot opnames en beveiliging
2. Omgang met privacy (met name hoe cliënten al dan niet worden geïnformeerd over opnames)
3. Exit 50 werknemers van de sociale werkplaats (2014), met name de mogelijkheden en de communicatie
4. Het salaris, de declaraties, de reisverslagen, de agenda (en dergelijke) van Yvonne Bieshaar
5. Uitkeringseisen en uw uitvoering daarvan
6. Buzinezzclub (en vergelijkbare projecten), jongerenbeleid algemeen en uw rol daarin
7. Schuldhulpbemiddeling
8. Kwaliteitsmeting
9. Alle contacten en documentatie m.b.t. de gemeenteraden
10. Fraude (intern en extern)
Ik verzoek u vriendelijk mij deze informatie kosteloos schriftelijk dan wel digitaal (bijvoorbeeld per USB-stick) te verstrekken. Ik verzoek u eveneens de kosten van het Wob-verzoek te vermelden.”
3.2.
In het kader van het door eiser ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag heeft verweerder aangevoerd dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling, omdat eisers brief van 20 december 2016 door hem niet als zodanig is opgevat en ook niet opgevat behoeft te worden.
3.3.
Bij brief van 20 juni 2017 heeft verweerder het standpunt dat sprake is van misbruik van recht door eiser in de zaken ROT 16/6584 en 16/8000 gehandhaafd. Het doel van eiser, aldus verweerder, is het veroorzaken van een grote werklast voor verweerder. Ter illustratie van deze stelling heeft verweerder een overzicht verstrekt van de 64 meldingen, aanvragen, bezwaren en beroepen van eiser bij of tegen verweerder in de periode van februari 2014 tot februari 2016.
4.1.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. In het zesde lid is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Eiser heeft in een groot aantal zaken bij deze rechtbank een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij uitspraken van 12 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2730) en 21 oktober 2016 (zaaknummers 20150841/2/A3 en 201509229/2/A3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) drie zaken van eiser teruggewezen naar de rechtbank om opnieuw te beoordelen of hem ontheffing van de verplichting tot voldoening van griffierecht moet worden verleend. In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij de beoordeling van de beroepen op betalingsonmacht de vraag dient te betrekken of sprake is van misbruik van recht door eiser. Het door een rechtzoekende, wiens beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, veelvuldig – al dan niet tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd – starten van procedures waarin telkens een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan, kan de bestuursrechter onder omstandigheden tot de slotsom leiden dat sprake is van misbruik van recht, aldus de Afdeling. Indien de bestuursrechter tot het oordeel komt dat een rechtzoekende misbruik van recht maakt, kan de bestuursrechter volgens de Afdeling een beroep op betalingsonmacht afwijzen, ook al blijkt dat het inkomen van die rechtzoekende minder bedraagt dan 90 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser om verschillende redenen geen beroep op betalingsonmacht toe. Volgens de door eiser overgelegde uitkeringsspecificaties ontving hij ten tijde hier van belang een bedrag dat lager is dan 90 procent van de (maximale) bijstandsnorm voor een alleenstaande. In voormelde uitspraak van 12 oktober 2016 van de Afdeling en in de uitspraak van 19 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3978) van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is geoordeeld dat een rechtzoekende in deze situatie in beginsel een beroep op betalingsonmacht toekomt. De rechtbank betwijfelt of dit terecht is. De uitkering van eiser bedroeg vóór de inhouding van de bestuursrechtelijke premie voor Zorginstituut Nederland meer dan 90 procent van de (maximale) bijstandsnorm voor een alleenstaande. Een rechtzoekende die een netto-inkomen van 90 procent van de (maximale) bijstandsnorm voor een alleenstaande heeft waaruit hij zelf zijn zorgkosten moet voldoen, beschikt na voldoening van de premie voor de wettelijk verplichte zorgverzekering over een lager besteedbaar inkomen dan eiser, maar kan volgens de Afdeling en de CRvB anders dan eiser geen geslaagd beroep doen op betalingsonmacht. De rechtbank ziet geen rechtvaardiging voor dit verschil in behandeling.
Omdat de rechtbank verwacht dat de Afdeling blijft bij haar uitspraken van 12 en 21 oktober 2016 en de CRvB bij zijn uitspraak van 19 oktober 2016, zal de rechtbank een beroep op betalingsonmacht in een situatie als hier aan de orde ondanks haar twijfel over de juistheid van die uitspraken niet afwijzen als er geen andere reden is voor een dergelijke afwijzing. Dit kan eiser gelet op het volgende niet baten.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij een proceskostenveroordeling wenst, omdat hij verletkosten heeft gemaakt. Eiser verricht arbeid als zelfstandige en hanteert voor deze werkzaamheden een uurtarief dat varieert van € 20,- tot € 80,-. Ter illustratie heeft eiser een declaratie van 23 januari 2015 overgelegd, waaruit de rechtbank begrijpt dat hij deze werkzaamheden in ieder geval sinds begin 2015 verricht. De stelling dat eiser verletkosten maakt, impliceert dat hij met enige regelmaat inkomsten uit arbeid als zelfstandige genereert, anders valt immers niet vol te houden dat sprake is van verletkosten. De rechtbank stelt vast dat eiser bij het indienen van het beroep op betalingsonmacht geen melding heeft gemaakt van inkomsten uit arbeid als zelfstandige. Uitgaande van wat eiser ter zitting heeft verklaard, is onduidelijk of hij de rechtbank juist en volledig heeft ingelicht over zijn inkomenssituatie. Deze onduidelijkheid komt voor eisers rekening en risico en staat in de weg aan een geslaagd beroep op betalingsonmacht.
4.5.
Bovendien komt eiser geen beroep op betalingsonmacht toe omdat hij misbruik maakt van recht, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.6.
Op grond van artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het Burgerlijk Wetboek kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Volgens vaste rechtspraak zijn voor het aannemen van misbruik van recht zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn, indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht dan vormt dit een grond om het beroep niet‑ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:114).
4.7.
Of sprake is van misbruik nadat eisers beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, zoals het geval is in de uitspraken van heden waarin sprake is van een terugwijzing door de Afdeling, moet volgens bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016 aan de hand van de volgende factoren worden beoordeeld. Bij de beoordeling of zich misbruik van recht voordoet, is onder meer van belang het aantal procedures dat de rechtzoekende aanhangig heeft gemaakt, op welk moment hij dat heeft gedaan, de partijstelling in de verschillende procedures en het belang dat de rechtzoekende met het voeren van de beroepsprocedure beoogt te behartigen. Evenzeer is van belang of het procedures zijn naar aanleiding van besluiten die op aanvraag zijn genomen, dan wel naar aanleiding van ambtshalve genomen besluiten. In ieder geval bij de laatste categorie ligt het aannemen van misbruik van recht naar zijn aard niet snel in de rede.
4.8.
Artikel 3, derde lid, van de Wob, op grond waarvan de indiener van een Wob‑verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend met het doel dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:426) en 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:197).
4.9.
Voor zover eiser om andere redenen dan het belang van openbaarmaking van overheidsinformatie Wob-verzoeken doet, zoals het trachten af te dwingen dat een bestuursorgaan of andersoortige instantie met hem in gesprek gaat of een mediation-traject met hem aangaat – wat eiser ter zitting expliciet heeft genoemd als reden voor het indienen van grote hoeveelheden Wob-verzoeken bij sommige bestuursorganen; tijdens de hoorzitting in bezwaar zaak ROT 16/6584 heeft eiser bovendien verklaard dat de tegenwerking die hij ondervindt bij rechtsbijstandsverzoeken de kern is van zijn belangstelling voor de Sociale Dienst Drechtsteden en dat hij nu zo’n tien verzoeken per twee maanden indient, maar er best meer wil gaan sturen als verweerder op deze manier verder gaat – is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn Wob-verzoeken om een oneigenlijke reden indient, hetgeen een bijdrage levert aan het beeld dat eiser die verzoeken te kwader trouw doet en daarom misbruik maakt van recht.
4.10.
In de drie voorliggende zaken constateert de rechtbank dat eiser in zijn Wob‑verzoeken vraagt om grote hoeveelheden informatie, dat zijn eerste twee verzoeken ongespecificeerd zijn nu deze slechts onderwerp-aanduidingen bevatten en dat eiser in de drie aanvragen verzoekt om alle historische stukken vanaf 1995. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet goed valt in te zien in hoeverre deze omvangrijke, vrijwel ongeclausuleerde Wob-verzoeken, die voorts betrekking hebben op een zeer lange periode, dienstig kunnen zijn bij de vele aanvragen en procedures die eiser heeft lopen bij en tegen verweerder. Ook met betrekking tot zijn gestelde werkzaamheden als juridisch adviseur valt zonder toelichting, die ontbreekt, niet in te zien wat eiser met zijn verzoeken beoogt. Omdat zijn blote stelling dat hij als kritische burgerjournalist belang heeft bij de gevraagde informatie niet nader is onderbouwd, ziet de rechtbank hierin evenmin een legitiem doel om ongeclausuleerd grote hoeveelheden informatie op te vragen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1839) en 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:197).
4.11.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat eiser een grote hoeveelheid civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures heeft gevoerd en nog voert tegen een aantal instanties dat rechtstreeks of indirect is betrokken of betrokken is geweest bij de voogdij van één of meer van de kinderen van wie eiser de biologische vader is en die niet aan zijn zorg is of zijn toevertrouwd. In het arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:4300) heeft het gerechtshof Den Haag, onder verwijzing naar een beschikking van de Hoge Raad van 13 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665), overwogen dat eiser, als niet met het gezag beklede ouder, geen belanghebbende is bij aanwijzingen van de stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland in het kader van een verleende ondertoezichtstelling met betrekking tot een kind waarvan hij de biologische ouder is. Eisers verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een ander kind is door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch bij beschikking van 21 mei 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:1845) niet‑ontvankelijk verklaard, omdat het hof van oordeel was dat eiser dient te worden aangemerkt als een zaaddonor en niet als verwekker in de zin van de wet. In zijn uitspraak van 6 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1305) heeft de CRvB geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is bij een door de stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland aan één van eisers minderjarige kinderen verleende indicatie op grond van de Wet op de jeugdzorg, omdat eiser niet met het ouderlijk gezag is belast. In een aantal andere procedures van eiser heeft de bestuursrechter zich onbevoegd verklaard, omdat er geen publiekrechtelijke bevoegdheid voorligt of omdat de burgerlijke rechter bevoegd is. De rechtbank wijst op haar uitspraken van 29 september 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:7423), 26 april 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:3208) en 23 mei 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:2166).
4.12.
Voorts heeft eiser diverse Wob-verzoeken en verzoeken om een informatieregeling of dossierinzage gericht aan verschillende bestuursorganen, onder wie verweerder, maar ook aan instanties die niet als bestuursorgaan kwalificeren, waarbij eiser een dwangsom wegens niet tijdig beslissen heeft gevorderd, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank van 7 januari 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:107). Zo heeft eiser er herhaaldelijk op gewezen dat hij ongeveer 500 Wob-verzoeken heeft ingediend bij de gemeente Capelle aan den IJssel en heeft de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond onweersproken gesteld dat eiser daar 589 te onderscheiden informatieverzoeken heeft ingediend. Ook is de rechtbank ermee bekend dat eiser uitgebreide Wob-verzoeken heeft ingediend. Ook is de rechtbank ermee bekend dat eiser een grote hoeveelheid procedures heeft gevoerd, gericht op het verkrijgen van bijzondere bijstand voor de kosten die verband houden met het voeren van procedures. In die zaken heeft eiser gesteld dat zijn belang is gelegen in de veronderstelde aanspraak op verbeurde dwangsommen wegens niet tijdig beslissen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank van 21 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3041).Ook in de voorliggende zaken heeft eiser verzocht om vergoeding van zijn proceskosten, bestaande uit reis- en verletkosten.
4.13.
Ambtshalve stelt de rechtbank verder vast dat er vanaf eind 2013 meer dan 70 door eiser uitgelokte uitspraken – waaronder tussenbeslissingen en andere procesincidenten – door deze rechtbank en andere rechtscolleges zijn gedaan. Een groot deel van de uitspraken betreft een vereenvoudigde afdoening wegens het niet (tijdig) voldoen van griffierecht. In sommige gevallen is het beroep gegrond verklaard, maar in verreweg de meeste gevallen verklaarde de (bestuurs-)rechter zich onbevoegd of was het beroep niet-ontvankelijk. Voorts heeft eiser als gemachtigde één of meer procedures namens anderen gevoerd. Ook wanneer eiser terdege door het verwerend orgaan was voorgelicht over het ontbreken van een publiekrechtelijke grondslag, wanneer de bestuursrechter zich in eerdere vergelijkbare beroepen van eiser onbevoegd had verklaard of wanneer anderszins op basis van een duidelijke wetsbepaling voorshands duidelijk moest zijn dat geen rechtsgang bij de bestuursrechter openstond, koos eiser er niettemin voor de desbetreffende instantie in gebreke te stellen en beroep in te stellen wegens niet tijdig beslissen, waarmee eiser het betrokken orgaan in een bij voorbaat kansloze procedure betrok en tevens onnodig beslag op de rechtspraak legde (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:86).
4.14.
Gelet op het voorgaande valt niet in te zien welk redelijk doel is gelegen in de voorliggende Wob-verzoeken en komt de rechtbank, gelet op het aantal gevoerde procedures dat terug is te voeren op de door eiser gewenste bemoeienis met niet onder zijn ouderlijk toezicht staande minderjarige kinderen, gelet op de vele niet succesvolle procedures die eiser heeft gevoerd en gelet op een aantal zaken waarin het eiser er gelet op het ontbreken van een ander aanwijsbaar belang naar moet worden aangenomen slechts te doen is dwangsommen of proceskosten te incasseren, tot het oordeel dat eiser misbruik maakt van recht bij zijn verzoek om ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen. Mede om die reden zal hem daarvan geen ontheffing worden verleend.
5. Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht door eiser bij zijn verzoeken om ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen, ziet de rechtbank geen aanleiding eiser een nadere termijn te geven om alsnog de verschuldigde griffierechten te voldoen. De beroepen zouden immers ook dan (in ieder geval) wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank zal daarom de beroepen niet‑ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. D. Brugman en mr. D. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.