Hof Den Haag, 02-12-2014, nr. 200.151.518/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:4300
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-12-2014
- Zaaknummer
200.151.518/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:4300, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑12‑2014; (Hoger beroep kort geding)
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling. Vader vordert in kort geding o.a. Plan van Aanpak en overleg daarover. Vader geen belanghebbende in de zin van artikel 789 lid 1 Rv, nu hij geen gezag heeft (ECLI:NL:HR:2014:2665). Vordering volledige toegang tot dossiers en contactjournaals Jeugdzorg strandt op artikel 51 Wjz: de wettelijke vertegenwoordiger weigert toestemming te verlenen.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.151.518/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/449185/KG ZA 14-348
arrest van de familiekamer d.d. 2 december 2014
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [de vader],
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Het geding
[de vader] is bij exploot van 19 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, op 22 mei 2014 gewezen tussen [de vader] als eiser en Jeugdzorg als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en het daarin over de procedure in eerste aanleg vermelde procesverloop.
[de vader] heeft in de appeldagvaarding twee grieven geformuleerd en heeft daarin zijn eis vermeerderd. Daarbij zijn zes producties overgelegd.
Tegen Jeugdzorg is verstek verleend.
Eiser heeft zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals deze zijn vastgesteld door de voorzieningenrechter onder ‘2’ in het bestreden vonnis is niet opgekomen zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten zal uitgaan. De onderhavige procedure heeft betrekking op het minderjarig kind: [naam kind], geboren [datum] te [plaatsnaam], hierna te noemen: de minderjarige, dan wel [het kind].
Voorts staat het volgende vast:
- [de vader] is niet met het ouderlijk gezag belast over de minderjarige;
- bij beschikking van 28 oktober 2013 van de rechtbank Rotterdam is, onder meer en voor zover te dezen van belang [de vader] vervangende toestemming verleend de minderjarige te erkennen;
- [de vader] is bij die zelfde beschikking niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek hem met de moeder met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten;
- bij beschikking van 20 december 2013 van de rechtbank Rotterdam is de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van 1 jaar met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz);
- bij beschikking van 13 februari 2014 ten aanzien van het verzoek van [de vader] tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen [de vader] en de minderjarige is beslist dat de duur en de frequentie van de contactregeling door de gezinsvoogd in overleg met [de vader] en met de moeder van de minderjarige zal worden bepaald.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [de vader] afgewezen. [de vader] is veroordeeld in de proceskosten.
3. [de vader] vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zal beslissen als volgt:
- Jeugdzorg te gelasten binnen twee dagen na het te wijzen arrest [de vader] het huidige Plan van Aanpak te doen toekomen, alsmede om met hem in contact c.q. in overleg te treden teneinde het Plan van Aanpak te laten voldoen aan artikel 43 van het Uitvoeringsbesluit van de Wet op de jeugdzorg, alsmede een familienetwerkberaadmedewerker te benoemen, alsmede met ingang van na het te wijzen arrest een zeswekelijkse evaluatie te doen plaatsvinden in samenspraak met [de vader] en hem volledige toegang tot de dossiers en contactjournaals te verschaffen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000, - voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Jeugdzorg met het voorgaande in gebreke blijft met een maximum van € 20.000, -, althans een zodanige dwangsom en maximum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- Jeugdzorg te veroordelen in de kosten van beide gedingen, een salaris advocaat daaronder begrepen.
4. Het hof overweegt als volgt. De vordering van [de vader] bevat verschillende onderdelen:
a) het aan [de vader] doen toekomen van het Plan van Aanpak;
b) het met [de vader] in contact c.q. overleg treden over het Plan van Aanpak;
c) het benoemen van een familienetwerkberaadmedewerker;
d) het door Jeugdzorg beleggen van een zeswekelijkse evaluatie in samenspraak met [de vader];
e) het aan [de vader] volledige toegang verschaffen tot de dossiers en contactjournaals.
5. De vorderingen onder a tot en met d zijn vorderingen die hoofdzakelijk zien op de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De vordering onder e ziet op de vraag of [de vader] een recht op inzage kan doen gelden op stukken, die zich in het dossier van Jeugdzorg bevinden. Voorafgaand aan de vraag of een spoedeisend belang van [de vader] bij zijn vorderingen aanwezig is moet de vraag worden beantwoord of [de vader], nu het hier een zaak betreffende het personen- en familierecht betreft, in deze als belanghebbende is aan te merken in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daartoe overweegt het hof als volgt.
6. De vraag of [de vader] belanghebbende is in zaken betreffende een ondertoezichtstelling, althans wat betreft de voorliggende vorderingen, beantwoordt het hof ontkennend. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:2665) heeft, ter beantwoording van de prejudiciële vraag - “dient in een procedure tot (verlenging van de ) ondertoezichtstelling de ouder zonder gezag, indien het verzoek tot (de verlenging van de) ondertoezichtstelling niet van hem/haar afkomstig is, als belanghebbende te worden aangemerkt?” - overwogen dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Hiermee strookt dat, wanneer een ondertoezichtstelling eenmaal van kracht is geworden, slechts de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige zelf (mits twaalf jaar of ouder) tegen de door de met het toezicht belaste stichting gegeven aanwijzingen kunnen opkomen.
7. Op grond van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen, zoals hiervoor is weergegeven, is het hof van oordeel dat [de vader], nu hij niet belanghebbende is bij de ondertoezichtstelling – hij is niet een met het gezag beklede ouder – hij evenmin dan wel eens te meer niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in zaken die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen. De vorderingen die [de vader] als hiervoor weergegeven onder a tot en met d instelt, zijn alle vorderingen die voortvloeien uit de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen.
8. In artikel 43 Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg is bepaald dat de stichting (Jeugdzorg) uiterlijk zes weken nadat de minderjarige onder haar toezicht is gesteld een plan van aanpak dient vast te stellen. In artikel 43 lid 5 van dit Uitvoeringsbesluit is bepaald dat de stichting daarover in ieder geval overleg moet plegen met de met het gezag belaste ouder, voogd of anderen die de minderjarige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden, tenzij dit overleg kennelijk schade zou toebrengen aan de minderjarige. Het hof constateert dat [de vader] niet behoort tot de kring van personen met wie Jeugdzorg overleg moet plegen. [de vader] stelt weliswaar dat hij family life zou hebben met de minderjarige en dat hij “zich schaart onder het gezin van [het kind]”, maar dit betekent niet dat hij de minderjarige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. Wat [de vader] bedoelt met het ‘zich scharen onder het gezin van [het kind]’ wordt door [de vader] overigens niet onderbouwd.
9. Hoezeer [de vader] zich ook betrokken weet bij de belangen van de minderjarige, hij is in deze niet als belanghebbende aan te merken en Jeugdzorg is niet gehouden met [de vader] in overleg te treden. [de vader] behoudt als niet met het gezag beklede ouder ook bij een ondertoezichtstelling de mogelijkheid om zijn uit artikel 8 EVRM voortvloeiende recht op bescherming van zijn ‘family life’ met de minderjarige te effectueren, zoals zijn recht op omgang. Dit staat echter los van de thans door [de vader] ingestelde vorderingen. De in overweging 4 onder a tot en met d vermelde vorderingen dienen daarom te worden afgewezen.
10. Ten aanzien van de vordering onder e: toegang tot ‘de dossiers’ en de contactjournaals overweegt het hof als volgt. Artikel 51 Wjz bepaalt dat aan anderen dan de cliënt geen inlichtingen over de cliënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden worden verstrekt dan met toestemming van de cliënt. Indien de cliënt minderjarig is en jonger dan twaalf jaren is in plaats van diens toestemming de toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger vereist, zo wordt in artikel 51 lid 2 Wjz bepaald. In het ‘Privacyreglement Bureau Jeugdzorg’, gebaseerd op de artikelen 13 lid 1 en 52 Wjz, is in artikel 17 het zelfde bepaald. Vaststaat dat de gezagdragende ouder van de minderjarige geen toestemming verleent om inlichtingen dan wel inzage aan [de vader] door Jeugdzorg te doen verstrekken. Jeugdzorg is dan ook niet in staat en kan niet gehouden worden geacht aan deze vordering van [de vader] te voldoen zodat deze terecht is afgewezen.
11. Indien en voor zover [de vader] betoogt dat Jeugdzorg onrechtmatig jegens hem handelt overweegt het hof dat, zoals is overwogen, Jeugdzorg geen inbreuk maakt op rechten die [de vader] zou kunnen doen gelden. Reeds daarom gaat het hof voorbij aan dit betoog.
12. De conclusie is dat de grieven van [de vader] op hetgeen hiervoor is overwogen, afstuiten en dat het bestreden vonnis, zij het op andere gronden, zal worden bekrachtigd. De vordering van [de vader], Jeugdzorg in de proceskosten te veroordelen, zal worden afgewezen, omdat [de vader] in hoger beroep niet in het gelijk wordt gesteld.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, C. van Nievelt en A.E. Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2014, in aanwezigheid van de griffier.