Rb. Rotterdam, 21-04-2017, nr. ROT 16/304
ECLI:NL:RBROT:2017:3041
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
21-04-2017
- Zaaknummer
ROT 16/304
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:3041, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑04‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑04‑2017
Inhoudsindicatie
De nota’s griffierecht waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, hebben betrekking op twee beroepen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat deze procedures niet inhoudelijk zijn behandeld, omdat eiser de nota’s griffierecht niet binnen de betaaltermijn heeft voldaan. De beroepen zijn niet-ontvankelijke verklaard en het daartegen ingediende verzet is ongegrond verklaard. Dit betekent dat de kosten waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd, niet zijn gemaakt en ook niet meer kunnen worden gemaakt, omdat de betreffende beroepen inmiddels zijn geëindigd. Hieruit volgt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder terecht zijn aanvragen van 6 juli 2015 en 30 juli 2015 buiten behandeling heeft gesteld. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn procesbelang is gelegen in de vergoeding van de misgelopen dwangsommen in de procedures over het niet tijdig beslissen op zijn aanvragen, is de rechtbank van oordeel dat hierin geen procesbelang kan zijn gelegen, reeds omdat niet vaststaat dat ook daadwerkelijk dwangsommen zijn verbeurd.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/304
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen
[naam] , te [woonplaats], eiser,
en
het Drechtstedenbestuur, verweerder,
gemachtigde: C.A.M. Nusteling en E.J. van Zwieten.
Procesverloop
Bij de besluiten van 26 november 2015 (de primaire besluit I en II) heeft verweerder de aanvragen van eiser van 6 juli 2015 en 30 juli 2015 om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 29 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaarschriften van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers ROT 16/3134, ROT 3071 en ROT 16/2495.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 6 juli 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van griffierecht ten bedrage van € 167,- in de procedure met kenmerk ROT 15/3640. Op 30 juli 2015 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor een tweede nota griffierecht ten bedrage van € 167,- in de procedure met kenmerk ROT 15/3574. Verweerder heeft eiser bij brieven van 24 september 2015 verzocht zijn aanvragen aan te vullen. Op 27 september 2015 heeft eiser aanvullende verklaringen opgestuurd betreffende de noodzaak van de te voeren procedures. Bij brieven van 12 oktober 2015 heeft verweerder eiser verzocht om voor 19 oktober 2015 nadere bewijsstukken in te leveren, omdat aan de hand van de ingeleverde verklaringen de noodzaak van de rechtszaken niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft op 17 oktober 2015, respectievelijk 21 oktober 2015 gereageerd.
Bij de primaire besluiten heeft verweerder de aanvragen buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet volledig heeft gereageerd op de verzoeken van verweerder.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiser heeft nagelaten voldoende bewijsstukken in te leveren waaruit de noodzaak van de kosten blijkt. Hierdoor was een goede beoordeling van de aanvragen om bijzondere bijstand niet mogelijk en is verweerder van mening dat de aanvragen terecht buiten behandeling zijn gesteld.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het niet vergoeden van het griffierecht zijn toegang tot de rechter beperkt. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3097) vloeit voort dat eerst sprake is van voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
6. De nota’s griffierecht waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, hebben betrekking op twee beroepen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat deze procedures niet inhoudelijk zijn behandeld, omdat eiser de nota’s griffierecht niet binnen de betaaltermijn heeft voldaan. De beroepen zijn niet-ontvankelijke verklaard en het daartegen ingediende verzet is ongegrond verklaard. Dit betekent dat de kosten waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd, niet zijn gemaakt en ook niet meer kunnen worden gemaakt, omdat de betreffende beroepen inmiddels zijn geëindigd. Hieruit volgt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder terecht zijn aanvragen van 6 juli 2015 en 30 juli 2015 buiten behandeling heeft gesteld. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn procesbelang is gelegen in de vergoeding van de misgelopen dwangsommen in de procedures over het niet tijdig beslissen op zijn aanvragen, is de rechtbank van oordeel dat hierin geen procesbelang kan zijn gelegen, reeds omdat niet vaststaat dat ook daadwerkelijk dwangsommen zijn verbeurd.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.