HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0180, NJ 2009/177.
HR, 22-12-2015, nr. 13/05512
ECLI:NL:HR:2015:3694, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
13/05512
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3694, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2382, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:2382, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3694, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑03‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/384 met annotatie van Prof. mr. B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2016-0011
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
1. Vordering b.p., 2. schadevergoedingsmaatregel en draagkracht, 3. inzendtermijn. Ad 1. Het oordeel van het Hof dat de vorderingen (gedeeltelijk) kunnen worden toegewezen is niet onbegrijpelijk en behoeft, in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, geen nadere motivering. Het oordeel dat deze vorderingen niet zijn betwist, waarmee het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat de vorderingen onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, is evenmin onbegrijpelijk. Ad 2. Het kennelijke oordeel dat het door de verdediging aangevoerde niet leidt tot de conclusie dat de verdachte in een zodanig uitzonderlijke situatie verkeert wat betreft zijn draagkracht dat moet worden afgezien van het opleggen van de svm, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Ad 3. Strafvermindering wegens overschrijding van de inzendtermijn. Conclusie AG over 1: anders.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 13/05512
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 oktober 2013, nummer 22/000133-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode 21 juli 2009 tot en met 11 oktober 2010 te Rotterdam en Schiedam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, hierna genoemde (aspirant) kopers van auto's heeft bewogen tot de afgifte van hierna genoemde geldbedragen,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- een auto (laten) voorzien van een ander, niet bij die auto behorende VIN-nummer en kenteken en kentekenplaten en kentekenbewijs en (aldus) laten voorzien van een valse/andere identiteit en
- die auto voorzoen van een valse/andere identiteit, via een advertentie op www.marktplaats.nl te koop aangeboden en
- nadat een (aspirant) koper zich, via een in die advertentie vermeld telefoonnummer had gemeld, een afspraak voor een ontmoeting en/of bezichtiging gemaakt en daarbij een valse naam gebruikt en
- nadat de (aspirant) koper verdachte en/of zijn mededader(s) had ontmoet zich voorgedaan als beschikkingsbevoegd over de in de advertentie genoemde auto en daarbij een valse naam gebruikt en
- aan die (aspirant) koper die auto, voorzien van een valse/andere identiteit, laten zien en
- daarbij/daarmee de indruk gewekt dat het/de in/bij die auto aanwezige VIN-nummer en kenteken en kentekenplaten en kentekenbewijs voor die auto was/waren afgegeven en aldus bij die auto hoorden en dat het een "eerlijke" auto betrof en
- (vervolgens) nadat er een verkoopprijs overeen was gekomen, die auto aan de koper verkocht en/of geleverd en
- nadat een levering was overeengekomen, de bij die auto aanwezige papieren en sleutels aan die koper overhandigd, waardoor die koper (vervolgens) telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, immers werden met betrekking tot:
(...)
- een auto, merk en type Volkswagen Transporter met origineel kenteken [001] , (valselijk) voorzien van het kenteken [002] in de periode van 4 juni 2010 tot en met 7 juli 2010 [benadeelde 2] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 17.600 euro en
- een auto, merk en type Volkswagen Golf met origineel kenteken [003] , (valselijk) voorzien van het kenteken [004] in de periode van 21 juli 2010 tot en met 26 juli 2010 [benadeelde 1] , bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 9.600 euro
(...)"
en onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 21 juli 2009 tot en met 11 oktober 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst kentekenbewijs, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat die kentekenbewijzen door verdachte en/of zijn mededaders bij te verkopen auto's werden gevoegd en/of vervolgens na de verkoop en/of levering van die auto's aan de kopers werden overhandigd en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat telkens valselijk en in strijd met de waarheid op die kentekenbewijzen een of meer gegevens te weten:
het kenteken en het VIN-nummer van:
(...)
- een auto, merk en type BMW 318i Touring met origineel kenteken [005] (toebehorende aan [benadeelde 3] ) (valselijk) voorzien van het kenteken [006] en
(...)
waren vermeld terwijl die gegevens telkens niet bij die auto's hoorden en niet voor die auto's waren afgegeven."
2.2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"60. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL1710 2010107745-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (Zaakproces-verbaal BMW 318i [006] , blz. 2-6):
als de op 2 april 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van diefstal. Tussen 1 april 2010 om 14:00 uur en 15:00 uur werd op de Doklaan te Rotterdam het feit gepleegd. De auto is eigendom van [benadeelde 3] . Op eerstgenoemde datum en tijd heb ik de auto nog zien staan. Op laatstgenoemde tijd heeft mijn collega de auto niet meer zien staan op de plaats waar ik de auto had achtergelaten. Toen ik de auto uit wilde leveren aan de nieuwe berijder miste ik 1 set sleutels uit mijn lade van mijn bureau in mijn kantoorunit. Men heeft de reservesleutels van de auto uit de lade weggenomen en hiermee de auto in zijn geheel weggenomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Voertuig: personenauto
Merk/type: BMW Kleur: zwart
Kenteken: [005]
Chassisnummer: [007] .
(...)
93. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2010 van de politie Kennemerland met nr. PL1236 2010074512-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (Zaaksproces-verbaal Volkswagen [002] , blz. 77-81):
als de op 7 juli 20.10 afgelegde verklaring van [benadeelde 2] :
Ik ben eigenaar van het bedrijf [A] , gevestigd te [plaats] . Ik hou mij bezig met de verkoop van bedrijfsauto's. Op 7 juni 2010 heb ik een Volkswagen Transporter met het kenteken [002] gekocht bij het bedrijf [B] , gevestigd te [plaats] . Ik heb inmiddels zelf gebeld met het bedrijf op de factuur, alleen de naam bleek niet te kloppen. Het adres in de factuur klopt wel, ik heb hem uiteindelijk opgehaald in Oosterhout.
Hof: De bedoelde factuur is als bijlage gevoegd en houdt in :
Omschrijving:
VW Transporter [002]
Bedrag: € 17.600,-
Totaal inclusief BTW: € 20.944,-.
(...)
120. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 augustus 2010 van de politie Brabant-Noord met nr. PL21XS 2010081812-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (Zaaksproces-verbaal Volkswagen [004] , blz. 91-96):
als de op 3 augustus 2010 afgelegde verklaring van [benadeelde 1] :
Ik doe aangifte van oplichting. Ik ben eigenaar van het autobedrijf [C] , gevestigd te [plaats] .
Op 24 juli 2010 zag ik op marktplaats dat er een Volkswagen, type Golf, voorzien van het kenteken [004] te koop aangeboden werd. Ik nam contact op met de adverteerder via een mobiel telefoonnummer [008] en kreeg een man aan de lijn genaamd [betrokkene 2] . Uit het telefoongesprek bleek dat er een andere aspirant koper voor mij was. De man vertelde dat hij aan het werk was maar dat zijn vader met mij contact op zou nemen.
In de loop van de middag kreeg ik een telefoontje van een man genaamd [betrokkene 2] met mobiel telefoonnummer [009 ] . De man vertelde mij dat ik op 26 juli 2010 de koop met zijn zoon kon afwerken want hij zou naar de camping vertrekken in Oosterhout. Omdat Oosterhout niet ver van [plaats] ligt vroeg ik hem of ik dan niet in Oosterhout de auto kon bekijken. Hier had [betrokkene 2] geen problemen mee. Hij vertelde mij dat hij op de camping De Katjeskelder in Oosterhout een chalet had.
Ik sprak af dat een kennis van mij, genaamd [betrokkene 3] , de auto zou komen bekijken. Hij ging naar Oosterhout en trof daar op de parkeerplaats een man die zich voorstelde als [betrokkene 2] . Dit was op 24 juli 2010 omstreeks 16:00 uur. [betrokkene 3] bekeek de auto en controleerde de gegevens. Onder andere het chassisnummer en de nummers in de ramen van de auto. Ook controleerde hij het bijbehorende onderhoudsboekje. Alles ziet er prima uit. Hij controleert deze gegevens aan de hand van het kentekenbewijs.
[betrokkene 3] belde mij en we spraken af dat hij tot koop over zou gaan voor een bedrag van 9.600 euro. [betrokkene 3] vertelde mij dat de verkoper een keurige man was, welbespraakt, keurig gekleed met een zeer betrouwbare uitstraling. Ik heb vervolgens de auto gevrijwaard. Na de vrijwaring heb ik [betrokkene 3] een seintje gegeven dat hij kon betalen omdat er geen melding van het RDW kwam. [betrokkene 3] heeft het geld aan [betrokkene 2] overhandigd. Hij kreeg vervolgens de sleutels en de kentekenpapieren van bovengenoemde auto.
Het betreft:
Voertuig: Personenauto
Merk/type: Volkswagen Golf
Kleur: Grijs Kenteken: [004]
Chassisnummer': [010] ."
2.2.3.
Het Hof heeft omtrent de vorderingen van de in het middel bedoelde benadeelde partijen het volgende overwogen:
"Partij [benadeelde 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Partij [benadeelde 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 17.453,33.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen.
(...)
Partij [benadeelde 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 13.296,67.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 824,50 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. (...)"
2.4.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een voegingsformulier, gedateerd 8 november 2011, van [benadeelde 1] , inhoudende onder meer als opgave van de gevolgen van het voorval: "Auto in beslag genomen", als opgave van de schade: "geld" en als opgave van het totaalbedrag: € 9.600,-;
(ii) een voegingsformulier, gedateerd 1 december 2012, van [benadeelde 2] , inhoudende onder meer als opgave van de schade: "Auto" en als opgave van het totaalbedrag: € 20.944,-, van de reeds vergoede of elders geclaimde schade: € 3.490,66 en als het verschil tussen deze bedragen: € 17.453,33. Op het formulier heeft [benadeelde 2] vermeld dat hij zijn naam heeft ingevuld omdat hij de eigenaar van "het bedrijf" is en daaronder is een stempel geplaatst met de tekst " [A] B.V. [a-straat] [plaats] Nederland". Bij dit formulier is gevoegd een kopie van de factuur met betrekking tot de aanschaf van de auto gericht aan " [A] BV [a-straat] [plaats] ", inhoudende als opgave van het totaalbedrag inclusief BTW: € 20.944,-, als aankoopbedrag: € 17.600,- en als BTW: € 3.344,-;
(iii) een voegingsformulier, gedateerd 11 november 2011, van [benadeelde 3] , inhoudende als opgave van de schade: "Diefstalrapport € 20.670,76, kosten ABS € 651,-, kosten ABS € 108,50, kosten Diemen € 65." Op het formulier is een stempel geplaatst met de tekst " [benadeelde 3] [plaats] ". Bij dit formulier zijn gevoegd kopieën van onder meer een factuur van Diemen Expertise gericht aan " [E] E/O [benadeelde 3] BV [plaats] ", inhoudende: "Verzekerde: [E] E/O [benadeelde 3] BV te [plaats] " en "Voor u verrichte expertise/onderzoek 65,00".
2.5.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2012 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende in:
"- [benadeelde 2]
Ik verzoek u [benadeelde 2] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De reden daarvoor is dat de hoogte van zijn vordering niet eenvoudig vast te stellen is. [benadeelde 2] geeft aan in zijn vordering dat er van het schadebedrag dat hij claimt een bedrag van € 3.490,66 terug ontvangen zou zijn omdat dit op een andere wijze vergoed of geclaimd zou zijn. Hoe dat zit, blijkt echter niet.
[benadeelde 2] geeft geen enkele verdere toelichting en doet alleen de factuur die hij destijds heeft ontvangen, bij zijn vordering, Daar blijkt echter niet zijn uiteindelijke schade uit.
Gaat het bij het terug betaalde bedrag om de terug ontvangen BTW? Of toch een ander bedrag? De BTW is immers een bedrag van € 3.344,00 en niet € 3.490,66. En hoe zit het in dat geval dan met de BTW? Zijn vordering is mijns inziens dus niet voldoende duidelijk.
Bovendien blijkt uit de factuur en uit de vordering van de benadeelde partij dat de auto niet is verkocht aan [benadeelde 2] , maar aan het bedrijf [A] B.V.
[benadeelde 2] is derhalve niet de benadeelde partij, dat zou zijn het bedrijf [A] B.V. een besloten vennootschap en derhalve een volledig ander rechtspersoon dan [benadeelde 2] .
In een civiele procedure zou de vordering van [benadeelde 2] derhalve zonder enige twijfel afgewezen worden. Hij is immers niet degene die de vooronderstelde schade heeft geleden, dat is [A] B.V.
Voorts stelt [benadeelde 2] in zijn vordering wel dat [A] B.V. zijn bedrijf is, echter levert hij daarvan geen enkel begin van bewijs van, bij zijn vordering.
Samenvattend wordt de vordering in feite helemaal niet onderbouwd, is degene die de vordering indient, niet de benadeelde partij maar een ander (rechts)persoon, én roept de vordering zelf vragen op die niet worden beantwoord.
De vordering is derhalve niet eenvoudig vast te stellen en daarom verzoek ik u [benadeelde 2] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
- [benadeelde 1]
claimt € 9.600,00 en onderbouwt dat met de enkele stelling "Auto in beslag genomen". Wij weten echter niet wat er vervolgens met de auto is gebeurd. Is er een klaagschrift ingediend voor teruggave? Is de auto teruggeven aan de persoon bij wij deze is gestolen? Heeft [benadeelde 1] een overeenkomst kunnen sluiten met de verzekeraar van de persoon bij wie de auto oorspronkelijk is gestolen? Wij weten het niet. Ook deze vordering is derhalve onvoldoende onderbouwd en toegelicht en niet eenvoudig van aard.
Bovendien blijkt uit het dossier dat [benadeelde 1] handelt voor een bedrijf genaamd [D] . Een bedrijf dat handelt in auto's. Net als in het geval van [benadeelde 2] , gaat het hier dus om een ander rechtspersoon die de auto gekocht heeft, namelijk het bedrijf [D] .
Als bijlage bij deze pleitnota treft u een uittreksel uit de KvK uit, waaruit blijkt dat [D] een VOF is met meerdere vennoten. Aannemelijk is verder dat de auto net als in het geval van [benadeelde 2] werd gekocht door het bedrijf. Het bedrijf is dan de benadeelde partij en niet de heer [benadeelde 1] als privé persoon. De VOF zou dan ook een civiele vordering in moeten dienen en niét [benadeelde 1] .
Ik verzoek u [benadeelde 1] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
- [benadeelde 3]
Niet duidelijk is wie de vordering heeft ondertekend en of deze gemachtigd is om namens [benadeelde 3] deze vordering in te dienen. Onder de aanvraag staat de naam van [betrokkene 4] . De aangifte in deze zaak is namens [benadeelde 3] gedaan door de heer [betrokkene 1] . Die verklaart gerechtigd te zijn tot het doen van aangifte en die stelt dat [benadeelde 3] de eigenaar is van de auto.
In de stukken die bij de vordering benadeelde partij zitten, zit echter een expertise rapport van Diemex. In dat rapport wordt [E] E/O [benadeelde 3] als verzekerde genoemd. Dat lijkt er op te duiden dat de eigenaar van de auto wellicht niet [benadeelde 3] is maar [E] . Kentekenpapieren, stukken waaruit blijkt dat de auto gekocht is door danwel [E] danwel [benadeelde 3] , bevinden zich niet bij de stukken.
Het is dus niet eenvoudig vast te stellen of [benadeelde 3] rechthebbende is. Om die reden zou de benadeelde partij niet ontvankelijk moeten worden verklaard in haar vordering.
Bovendien is deze vordering ook inhoudelijk gezien niet eenvoudig van aard. [benadeelde 3] heeft de auto immers terug gekregen. De auto is een aantal maanden weggeweest, maar zou volgens [benadeelde 3] circa € 13.000,00 in waarde zijn gedaald in een paar maanden. Dat is voor een auto van € 20.000,00 erg onaannemelijk. Te meer daar deze door de verdachten zou zijn verkocht voor een bedrag van 16.000,00 in mei 2010. Waarom zou [benadeelde 3] er vervolgens in oktober 2010 slechts € 8.198,59 voor krijgen? [benadeelde 3] zou deze gigantische waardevermindering in 4 maanden in een civiele zaak zeker moeten bewijzen en aan moeten tonen. Ik ben ervan overtuigd dat, dat hem niet zou lukken.
In het eerder genoemde expertiserapport staat overigens vermeld dat de boekwaarde op verzoek van [benadeelde 3] is aangepast! De vraag is waarom dat het geval was en wat daar dan de gevolgen van zijn.
Bovendien is het vreemd dat de auto blijkbaar verzekerd was (waarom zou er anders een expertiserapport worden opgesteld). Als de verzekeraar heeft uitgekeerd, waarom wordt nu dan toch schade geclaimd?
Wat er ook van al het voorgaande zij, het strafproces leent zich niet voor dergelijke ingewikkelde civiel rechtelijke discussies en een beoordeling daarvan door uw Hof. Ook daarom verzoek ik u [benadeelde 3] niet ontvankelijk te verklaren in de vordering."
2.6.
Het Hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] (gedeeltelijk) kunnen worden toegewezen. Aan dat oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van de onder 2 en (naar de Hoge Raad begrijpt wat de vordering van [benadeelde 3] betreft) het onder 3 bewezenverklaarde feit en dat de benadeelde partijen hebben aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft, in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, geen nadere motivering.
Het oordeel van het Hof dat deze vorderingen door en namens de verdachte niet zijn betwist, waarmee het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat de vorderingen onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, is evenmin onbegrijpelijk. Hetgeen is aangevoerd tegen de vordering van [benadeelde 2] komt - zakelijk - neer op de stelling dat de vordering niet voldoende duidelijk is, maar blijkens de toelichting heeft die stelling het oog op een bedrag dat niet gevorderd is. Met betrekking tot de vordering van [benadeelde 1] is aangevoerd dat niet duidelijk is wat "vervolgens met de auto is gebeurd". Gelet op de bewezenverklaring, die inhoudt dat [benadeelde 1] door de genoemde gedragingen van de verdachte en zijn mededaders is bewogen tot de afgifte van het bedrag van de vordering, is dat verweer niet toereikend. De vordering van [benadeelde 3] is toegewezen tot een bedrag van € 824,50, zijnde kennelijk de gevorderde "kosten ABS" en "kosten Diemen". Anders dan het middel betoogt, houdt de pleitnota niet in dat deze schade is betwist.
2.7.
Het middel faalt in zoverre.
2.8.
Het middel behelst voorts de klacht dat het Hof niet heeft geantwoord op een verweer strekkende tot het buiten toepassing laten van de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr.
2.9.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2013 houdt als verklaring van de verdachte het volgende in:
"Deze zaak heeft mij alles, ook mijn relatie gekost. Ik ga het ziekenhuis in en uit. Ik loop al drie jaar op mijn tenen. Sinds een half jaar woon ik op mezelf. Ik ben geen vrolijk mens meer en dat ga ik ook nooit meer worden."
2.9.2.
De hiervoor onder 2.5 genoemde pleitnota houdt omtrent de schadevergoedingsmaatregel het volgende in:
"Geheel subsidiair wil ik u ten slotte verzoeken om, als u toch over gaat tot het toewijzen van vorderingen van benadeelde partijen, daaraan met betrekking tot [verdachte] , niet de schadevergoedingsmaatregel te verbinden, althans niet een vervangende hechtenis danwel een zeer geringe hoeveelheid dagen vervangende hechtenis te bepalen. U weet dat [verdachte] een zeer gering inkomen heeft. Hij zal nooit en te nimmer in staat zijn om de hoge bedragen zoals de rechtbank die in eerste aanleg heeft vastgesteld (van in totaal tienduizenden euro's) te betalen. Dat is evident. Hij kan het niet lenen en hij kan het niet afbetalen op enige reële termijn.
Als u de schadevergoedingsmaatregel oplegt, is dat makkelijk voor de benadeelde partijen omdat het CJIB dan de schade incasseert.
Echter is het grote nadeel hiervan dat als [verdachte] niet betaalt (en dat kan hij niet dus dat doet hij ook niet) vervolgens te maken krijgt met de vervangende hechtenis. De rechtbank heeft een vervangende hechtenis opgelegd van 221 dagen. Dat is in feite dus gewoon een enorme extra straf. De idee van de vervangende hechtenis is om veroordeelden te stimuleren om aan hun verplichtingen te voldoen. Niet om extra leed toe te voegen. Als uw Hof van tevoren al weet dat Perdon niet kan betalen en u legt toch een dergelijke lange vervangende hechtenis op, dan schiet de vervangende hechtenis mijns inziens haar doel voorbij. Ik verzoek u dan ook dringend dat in casu niet te doen."
2.9.3.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 9.600,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] .
(...)
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 17.453,33 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] .
(...)
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] .
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 824,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] ."
2.10.
Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f, achtste lid, Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen (vgl. HR 19 juni 2006, ECLI:NL:HR:2007:AZ8788, NJ 2007/359). Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. De rechter behoeft daarom slechts dan in het bijzonder de redenen op te geven waarom van een daaromtrent ingenomen standpunt wordt afgeweken indien dat standpunt voldoende onderbouwd dat uitzonderlijk karakter van het geval duidelijk maakt (vgl. HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1812,
2.11.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het door en namens de verdachte aangevoerde niet leidt tot de conclusie dat de verdachte in een zodanig uitzonderlijke situatie verkeert wat betreft zijn draagkracht dat moet worden afgezien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
2.12.
Ook in zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair
120 dagen vervangende hechtenis.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis, bedragen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Conclusie 22‑09‑2015
Inhoudsindicatie
1. Vordering b.p., 2. schadevergoedingsmaatregel en draagkracht, 3. inzendtermijn. Ad 1. Het oordeel van het Hof dat de vorderingen (gedeeltelijk) kunnen worden toegewezen is niet onbegrijpelijk en behoeft, in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, geen nadere motivering. Het oordeel dat deze vorderingen niet zijn betwist, waarmee het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat de vorderingen onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, is evenmin onbegrijpelijk. Ad 2. Het kennelijke oordeel dat het door de verdediging aangevoerde niet leidt tot de conclusie dat de verdachte in een zodanig uitzonderlijke situatie verkeert wat betreft zijn draagkracht dat moet worden afgezien van het opleggen van de svm, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Ad 3. Strafvermindering wegens overschrijding van de inzendtermijn. Conclusie AG over 1: anders.
Nr. 13/05512 Zitting: 22 september 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 14 oktober 2013 de verdachte ter zake van 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 2. “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd”, en 4. “medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vorderingen van een aantal van de benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als vermeld in het bestreden arrest.
2. Deze zaak hangt samen met de zaken met zaaknummers 13/05011 en 13/05151. In alle zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
4. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte de vorderingen van de benadeelde partijen niet heeft betwist. Blijkens de toelichting klaagt het middel in het bijzonder over de motivering van de beslissing van het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] toe te wijzen.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 december 2012 houdt, voor zover van belang, in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.”
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 januari 2013 houdt onder meer in:
“Het hof hervat het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin dat zich op het tijdstip van de schorsing ervan op 7 december 2012 bevond.”
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 september 2013 houdt, voor zover van belang, in:
“Met instemming van de advocaat-generaal en de verdachte en zijn raadsman hervat het hof – ondanks zijn gewijzigde samenstelling – het onderzoek in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing op 4 januari 2013 bevond.
(…)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2013 te 09.00 uur.”
6. Blijkens voorgaande processen-verbaal is het bestreden arrest gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van onder meer 7 december 2012. Overigens vermeldt ook het arrest dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2012. In het aan de Hoge Raad toegezonden procesdossier bevindt zich een pleitnota met daarop de woorden: “Gerechtshof Den Haag MK”. Nu zich geen andere pleitnota in het dossier bevindt waarop als instantie het gerechtshof is aangegeven, ga ik ervan uit dat dit de pleitnota is die namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2012 is voorgedragen. Deze pleitnota houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Vorderingen benadeelde partijen:
Ik verzoek u primair de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen omdat ik u verzoek cliënt vrij te spreken. Voor zover u tot een veroordeling komt verzoek ik u de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren in hun vordering.
Subsidiair verzoek ik u de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover hun zaken niet specifiek genoemd worden in de dagvaarding van [verdachte] , niet ontvankelijk te verklaren omdat er niet op eenvoudige wijze een duidelijk verband tussen hun vordering en de feiten waarvoor cliënt veroordeeld zou kunnen worden vastgesteld kan worden. Dit betreft de vorderingen van benadeelde partijen:
[benadeelde 4]
[benadeelde 5]
[benadeelde 6]
[benadeelde 7]
[benadeelde 8]
[benadeelde 9]
[benadeelde 10] - en [benadeelde 11]
[benadeelde 12]
Daarnaast is door [benadeelde 13] zijn vordering te laat, namelijk na het requisitoir van de OvJ in eerste aanleg, ingediend, zodat ik u verzoek ook diens vordering niet ontvankelijk te verklaren.
Dan blijven in de zaak van [verdachte] de navolgende vorderingen over:
- [benadeelde 2]
Ik verzoek u [benadeelde 2] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De reden daarvoor is dat de hoogte van zijn vordering niet eenvoudig vast te stellen is. [benadeelde 2] geeft aan in zijn vordering dat er van het schadebedrag dat hij claimt een bedrag van € 3.490,66 terug ontvangen zou zijn omdat dit op een andere wijze vergoed of geclaimd zou zijn. Hoe dat zit, blijkt echter niet.
[benadeelde 2] geeft geen enkele verdere toelichting en doet alleen de factuur die hij destijds heeft ontvangen, bij zijn vordering, Daar blijkt echter niet zijn uiteindelijke schade uit.
Gaat het bij het terug betaalde bedrag om de terug ontvangen BTW? Of toch een ander bedrag? De BTW is immers een bedrag van € 3.344,00 en niet € 3.490,66. En hoe zit het in dat geval dan met de BTW? Zijn vordering is mijns inziens dus niet voldoende duidelijk.
Bovendien blijkt uit de factuur en uit de vordering van de benadeelde partij dat de auto niet is verkocht aan [benadeelde 2] , maar aan het bedrijf [A] B.V.
[benadeelde 2] is derhalve niet de benadeelde partij, dat zou zijn het bedrijf [A] B.V. een besloten vennootschap en derhalve een volledig ander rechtspersoon dan [benadeelde 2] .
In een civiele procedure zou de vordering van [benadeelde 2] derhalve zonder enige twijfel afgewezen worden. Hij is immers niet degene die de vooronderstelde schade heeft geleden, dat is [A] B.V.
Voorts stelt [benadeelde 2] in zijn vordering wel dat [A] B.V. zijn bedrijf is, echter levert hij daarvan geen enkel begin van bewijs van, bij zijn vordering.
Samenvattend wordt de vordering in feite helemaal niet onderbouwd, is degene die de vordering indient, niet de benadeelde partij maar een ander (rechts)persoon, en roept de vordering zelf vragen op die niet worden beantwoord.
De vordering is derhalve niet eenvoudig vast te stellen en daarom verzoek ik u [benadeelde 2] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
- [benadeelde 1]
claimt € 9.600,00 en onderbouwt dat met de enkele stelling “Auto in beslag genomen”. Wij weten echter niet wat er vervolgens met de auto is gebeurd. Is er een klaagschrift ingediend voor teruggave? Is de auto teruggeven aan de persoon bij wie deze is gestolen? Heeft [benadeelde 1] een overeenkomst kunnen sluiten met de verzekeraar van de persoon bij wie de auto oorspronkelijk is gestolen? Wij weten het niet. Ook deze vordering is derhalve onvoldoende onderbouwd en toegelicht en niet eenvoudig van aard.
Bovendien blijkt uit het dossier dat [benadeelde 1] handelt voor een bedrijf genaamd [C] . Een bedrijf dat handelt in auto’s. Net als in het geval van [benadeelde 2] , gaat het hier dus om een ander rechtspersoon die de auto gekocht heeft, namelijk het bedrijf [C] .
Als bijlage bij deze pleitnota treft u een uittreksel uit de KvK uit, waaruit blijkt dat [C] een VOF is met meerdere vennoten. Aannemelijk is verder dat de auto net als in het geval van [benadeelde 2] werd gekocht door het bedrijf. Het bedrijf is dan de benadeelde partij en niet de heer [benadeelde 1] als privé persoon. De VOF zou dan ook een civiele vordering in moeten dienen en niet [benadeelde 1] .
Ik verzoek u [benadeelde 1] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
- [benadeelde 3]
Niet duidelijk is wie de vordering heeft ondertekend en of deze gemachtigd is om namens [benadeelde 3] deze vordering in te dienen. Onder de aanvraag staat de naam van [betrokkene 4] . De aangifte in deze zaak is namens [benadeelde 3] gedaan door [betrokkene 1] . Die verklaart gerechtigd te zijn tot het doen van aangifte en die stelt dat [benadeelde 3] de eigenaar is van de auto.
In de stukken die bij de vordering benadeelde partij zitten, zit echter een expertise rapport van Diemex. In dat rapport wordt [E] E/O [benadeelde 3] als verzekerde genoemd. Dat lijkt er op te duiden dat de eigenaar van de auto wellicht niet [benadeelde 3] is maar [E] . Kentekenpapieren, stukken waaruit blijkt dat de auto gekocht is door dan wel Imtech dan wel [benadeelde 3] , bevinden zich niet bij de stukken.
Het is dus niet eenvoudig vast te stellen of [benadeelde 3] rechthebbende is. Om die reden zou de benadeelde partij niet ontvankelijk moeten worden verklaard in haar vordering.
Bovendien is deze vordering ook inhoudelijk gezien niet eenvoudig van aard. [benadeelde 3] heeft de auto immers terug gekregen. De auto is een aantal maanden weggeweest, maar zou volgens [benadeelde 3] circa € 13.000,00 in waarde zijn gedaald in een paar maanden. Dat is voor een auto van € 20.000,00 erg onaannemelijk. Te meer daar deze door de verdachten zou zijn verkocht voor een bedrag van € 16.000,00 in mei 2010. Waarom zou [benadeelde 3] er vervolgens in oktober 2010 slechts € 8.198,59 voor krijgen? [benadeelde 3] zou deze gigantische waardevermindering in 4 maanden in een civiele zaak zeker moeten bewijzen en aan moeten tonen. Ik ben ervan overtuigd dat dat hem niet zou lukken.
In het eerder genoemde expertiserapport staat overigens vermeld dat de boekwaarde op verzoek van [benadeelde 3] Lease is aangepast! De vraag is waarom dat het geval was en wat daar dan de gevolgen van zijn.
Bovendien is het vreemd dat de auto blijkbaar verzekerd was (waarom zou er anders een expertiserapport worden opgesteld). Als de verzekeraar heeft uitgekeerd, waarom wordt nu dan toch schade geclaimd?
Wat er ook van al het voorgaande zei, het strafproces leent zich niet voor dergelijke ingewikkelde civiel rechtelijke discussies en een beoordeling daarvan door uw Hof. Ook daarom verzoek ik u [benadeelde 3] niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Geheel subsidiair wil ik u ten slotte verzoeken om, als u toch over gaat tot het toewijzen van vorderingen van benadeelde partijen, daaraan met betrekking tot [verdachte] , niet de schadevergoedingsmaatregel te verbinden, althans niet een vervangende hechtenis dan wel een zeer geringe hoeveelheid dagen vervangende hechtenis te bepalen.
U weet dat [verdachte] een zeer gering inkomen heeft. Hij zal nooit en te nimmer in staat zijn om de hoge bedragen zoals de rechtbank die in eerste aanleg heeft vastgesteld (van in totaal tienduizenden euro’s) te betalen. Dat is evident. Hij kan het niet lenen en hij kan het niet afbetalen op enige reële termijn.
Als u de schadevergoedingsmaatregel oplegt, is dat makkelijk voor de benadeelde partijen omdat het CJIB dan de schade incasseert.
Echter is het grote nadeel hiervan dat als [verdachte] niet betaalt (en dat kan hij niet dus dat doet hij ook niet) vervolgens te maken krijgt met de vervangende hechtenis. De rechtbank heeft een vervangende hechtenis opgelegd van 221 dagen. Dat is in feite dus gewoon een enorme extra straf.
De idee van de vervangende hechtenis is om veroordeelden te stimuleren om aan hun verplichtingen te voldoen. Niet om extra leed toe te voegen,
Als uw Hof van tevoren al weet dat [verdachte] niet kan betalen en u legt toch een dergelijke lange vervangende hechtenis op, dan schiet de vervangende hechtenis mijns inziens haar doel voorbij. Ik verzoek u dan ook dringend dat in casu niet te doen.
Ten slotte dank ik u voor uw aandacht en verzoek ik de griffier een afschrift van deze pleitnota aan het PV van de terechtzitting te hechten.”
7. Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Vorderingen tot schadevergoeding
(…)
Partij [benadeelde 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 9.600,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] .
(…)
Partij [benadeelde 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 17.453,33.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
(…)
Partij [benadeelde 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 13.296, 67.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 824,50 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] .
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 824,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] .”
8. Art. 359, tweede lid, tweede volzin is niet van toepassing in relatie tot standpunten omtrent de vordering van de benadeelde partij.1.De rechter is voorts niet gehouden zijn oordeel dat een vordering van een benadeelde partij voldoende eenvoudig van aard is om in het kader van de strafzaak behandeld te worden nader te motiveren, ook niet indien door of namens de verdachte is gesteld dat die vordering niet aan die eis van betrekkelijke eenvoud voldoet.2.De voorgaande eis geldt mijns inziens eveneens voor het op de onderhavige zaak toepasselijke ‘nieuwe’ ontvankelijkheidscriterium van art. 361, derde lid, Sv, inhoudende “dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding mag opleveren”.3.Voor het overige dient de beslissing op de vordering van een benadeelde partij te worden gemotiveerd indien de vordering onderbouwd wordt betwist.4.
9. Blijkens het hiervoor onder 6 weergegeven gedeelte van de pleitnota heeft de raadsman de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zonder meer betwist. Het hof heeft ten aanzien van deze vorderingen echter overwogen dat ze niet zijn betwist. Gelet op de inhoud en de onderbouwing van het verweer is die overweging niet begrijpelijk.
10. Namens de verdachte is niet alleen aangevoerd dat de betreffende vorderingen niet eenvoudig van aard zijn. Het verweer houdt voorts namelijk - onder meer - in dat de betreffende benadeelde partijen niet de eigenaars van de auto’s zijn, dat het niet duidelijk is hoe het met de BTW zit en dat de schade niet goed is vast te stellen. Het hof had de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen dan ook op deze punten nader moeten motiveren. ‘s Hofs beslissing tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van deze benadeelde partijen is dan ook ontoereikend gemotiveerd.
11. ’s Hofs beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen kan overigens in cassatie niet verder worden getoetst, nu de beoordeling van het verweer een feitenonderzoek vergt.
12. Het middel is terecht voorgesteld.
13. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn, te weten de inzendtermijn, als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden.
14. Namens de verdachte is op 28 oktober 2013 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 16 februari 2015 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden.
15. Het middel is terecht voorgesteld.
16. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt eveneens mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het hof waarnaar de zaak wordt teruggewezen of verwezen, zal bij de (eventuele) strafoplegging met deze overschrijdingen van de redelijke termijn in cassatie rekening kunnen houden.5.
17. Ambtshalve heb ik geen andere dan de hiervoor onder 15 weergegeven grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2015
HR 17 juni 1997, nr. 103.926, D.D. 97.301. In die zaak kwam (het door de Hoge Raad geciteerde gedeelte van) het verweer er kort gezegd op neer dat de vordering niet eenvoudig van aard was. Niet werd onderbouwd waarom dat zo zou zijn. Wellicht dat daaruit afgeleid kan worden dat de regel die de Hoge Raad in dit arrest formuleert alleen ziet op gevallen waarin simpelweg wordt betoogd dat de vordering niet eenvoudig van aard is, zonder dat dit betoog onderbouwd wordt.
Het arrest van het hof is immers na 1 januari 2011, te weten op 14 oktober 2013 gewezen. Zie Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, 1) in verbinding met Besluit van 13 juli 2010 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet (Stb. 2010, 291).
Zo althans mijn oud-ambtgenoot Wortel in zijn conclusie van 7 november 2000, ECLI:NL:PHR:2001:ZD2210, nr. 13. Hij wijst hierbij naar HR 27 maart 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8361, NJ 1984/551. Het hof had in die zaak overwogen dat de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en die vordering tot een bepaald bedrag toewijsbaar waren, waarmee het hof voorbijging aan het verweer dat (en waarom) de benadeelde partij in zodanige mate zelf schuld droeg aan de opgelopen schade dat hij die ook grotendeels zelf zou moeten dragen. De Hoge Raad oordeelde: “Mede in het licht van het gevoerde verweer kan niet worden gezegd dat ’s Hofs beslissing op de vordering van de beledigde partij de gronden inhoudt waarop deze berust”. Wortel leest meer in dat oordeel dan ik doe; weliswaar kent de Hoge Raad enig belang toe aan het gevoerde verweer, maar de beslissing van het hof was (kennelijk) ook in zichzelf niet genoegzaam gemotiveerd.Vergelijkbaar met deze zaak is het arrest van 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1398, NJ 1999/51, waarin de Hoge Raad oordeelde dat “in het licht van het procesverloop en met name het gevoerde verweer, niet kan worden gezegd dat ’s Hofs beslissing op de vordering van de benadeelde partij de gronden inhoudt waarop deze berust.”In HR 26 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2108, NJ 2004/689 werd in cassatie geklaagd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen had toegewezen zonder gemotiveerd te beslissen op het namens de verdachte gedane beroep op eigen schuld van de slachtoffers. De Hoge Raad verstond het verweer dusdanig dat het z’n weerlegging kon vinden in ’s hofs verwerping van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Uit dit arrest kan worden afgeleid dat, nu de Hoge Raad het nodig vond inhoudelijk op het verweer in te gaan, de Hoge Raad van oordeel is dat de feitenrechter een motiveringsverplichting heeft wanneer (gemotiveerd) verweer wordt gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.Zie ook HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1017, NJ 1998/675. Namens de verdachte was bij het hof aangevoerd: 'Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij. Primair dient deze te worden 'afgewezen omdat de klap mede aan het slachtoffer is te wijten'. De Hoge Raad oordeelde dat, nu het hof had nagelaten dit verweer te beoordelen, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij ontoereikend was gemotiveerd.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, r.o.v. 3.5.3.
Beroepschrift 17‑03‑2015
CASSATIESCHRIFTUUR
Inzake: [appellant] / Cassatie
Parketnummer: 22/000133-12
Griffienr. HR.: S 13/05512
Edelhoogachtbaar College,
Aangezien appellant ten deze,
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1950 te [geboorteplaats], wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], in deze zaak domicilie gekozen hebbende ten kantore van de advocaat mr. M.A. Oosterveen, aan de Van Vollenhovenstraat 15a te 3016 BE Rotterdam, welke in deze bepaaldelijk door appellant gevolmachtigd is cassatieberoep in te stellen en middelen ter cassatie in te dienen,
zich niet kan vinden in het arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 14 oktober 2013 gewezen in de strafzaak met rolnummer 22-000133-12 en parketnummer 10-700015-10, heeft hij daartegen cassatie ingesteld. In verband met dit cassatieberoep wenst hij de navolgende cassatiemiddelen aan te voeren:
Cassatiemiddel I:
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt doordat het Gerechtshof te Den Haag ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat [appellant] de vorderingen van de benadeelde partijen (zoals in het arrest omschreven onder het kopje Vorderingen tot schadevergoeding) niet heeft betwist, waarna het Hof een aantal van deze vorderingen heeft toegewezen en aan [appellant] de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de diverse slachtoffers heeft opgelegd.
Toelichting:
Onder het kopje Vorderingen tot schadevergoeding (vanaf pagina 17 in het Arrest van het Hof), staan in de zaak van de heer [appellant] 12 vorderingen van benadeelde partijen omschreven. Het betreft de benadeelde partijen:
- 1.
[benadeelde 1]
- 2.
[benadeelde 2]
- 3.
[benadeelde 3]
- 4.
[benadeelde 4]
- 5.
[benadeelde 5]
- 6.
[benadeelde 6]
- 7.
[benadeelde 7]
- 8.
[benadeelde 8]
- 9.
[benadeelde 9]
- 10.
[benadeelde 10]
- 11.
[benadeelde 11] en [benadeelde 12]
- 12.
[benadeelde 13]
Van deze benadeelde partijen zijn de vorderingen van partijen 1, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10 en 11 niet ontvankelijk verklaard door het Hof.
In de motivering van de behandeling van alle 12 vorderingen van de benadeelde partijen is door het Hof uitdrukkelijk overwogen:
‘De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.’
Dat is steeds in de derde alinea volgende op de naam van de benadeelde partij door het Hof overwogen.
Deze overweging is echter onjuist. Zowel in eerste instantie, als in tweede instantie bij het Hof, zijn, door, althans namens de verdachte (door zijn raadsman) de vorderingen van de benadeelde partijen uitdrukkelijk betwist.
In het pleidooi van de raadsman in Hoger Beroep, zoals weergegeven in de pleitnota die werd overgelegd tijdens het pleidooi in deze zaak bij het Hof en welke pleitnota gehecht is aan het. PV van de zitting, is dat meer specifiek gebeurd vanaf pagina 13 tot en met pagina 16.
Voor zover deze onjuiste motivering van het Hof heeft geleid tot een niet ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij, kan gesteld worden dat [appellant] door dit gebrek aan motivering niet in zijn belangen is geschonden. De benadeelde partijen zijn immers toch niet ontvankelijke verklaard in hun vorderingen.
Daar waar echter de vorderingen van de benadeelde partijen wel zijn toegewezen, is het evident dat [appellant] door deze onjuiste motivering en het gebrek aan een gemotiveerde reactie op zijn verweer en betwisting van de vorderingen, weldegelijk in zijn belangen is geschaad. Hier is evident sprake van een schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt.
Meer specifiek gaat het dus om de vorderingen van benadeelde partijen 2, 7 en 12 te weten:
- —
[benadeelde 2]
- —
[benadeelde 7]
- —
[benadeelde 13]
Deze drie vorderingen zijn uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist door de verdediging van de heer [appellant]. Namens de heer [appellant]. Nogmaals wordt op deze plaats verwezen naar de pagina's 13 tot en met 16 van de pleitnota in Hoger Beroep bij het Hof in Den Haag. Ik verzoek u de inhoud van de pleitnota als hierbij ingelast en herhaald te beschouwen.
Bovendien heeft [appellant] (op pagina 15 en 16 van de pleitnota) betoogd dat hij, vanwege zijn penibele financiële situatie, niet in staat moet worden geacht om de gevorderde bedragen (voor zover deze geheel of gedeeltelijk toegewezen zouden kunnen worden) terug te kunnen betalen. Het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, en dan meer specifiek het opleggen van vervangende hechtenis bij niet betaling, is daardoor een onevenredige extra leedtoevoeging aan [appellant] omdat hij 221 dagen extra moet gaan zitten, aangezien hij de vorderingen van de benadeelde partijen nooit terug zal kunnen betalen.
Daarom is door de verdediging verzocht, om geen vervangende hechtenis op te leggen, danwel deze te beperken.
Ook op dit verweer / verzoek, is geen gemotiveerde reactie gevolgd (waarschijnlijk vanwege de foutieve presumptie van het Hof dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet werden betwist.)
De heer [appellant] verzoekt u dan ook om het arrest van het Hof te vernietigen en de zaak voor een juiste berechting te verwijzen naar een ander Hof, danwel zelf rechtdoende, de vorderingen van de benadeelde partijen alsnog niet ontvankelijk te verklaren.
Cassatiemiddel II:
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt doordat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 eerste lid EVRM in cassatie is overschreden.
Toelichting:
Aangezien in cassatie de inzendingstermijn is overschreden (cassatie werd ingesteld op 28 oktober 2013 en de stukken kwamen bij de Hoge Raad binnen in februari 2015), ligt het volgens [appellant] in de rede dat er een aanzienlijke vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf in zijn zaak volgt van bijvoorbeeld 10% althans dat in zijn zaak door de Hoge Raad naar bevind van zaken wordt gehandeld.
De heer [appellant] verzoekt u dan ook om het arrest van het Hof te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een ander Hof, danwel in goede justitie recht doende, de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren en in goede justitie een straf op te leggen waarbij rekening wordt gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Weshalve:
[appellant] u verzoekt het arrest van het Hof te Den Haag van 14 oktober 2013 te vernietigen.
Rotterdam, 17 maart 2015
mr. M.A. Oosterveen