Machtiging tot voorlopig verblijf.
Rb. Den Haag, 06-05-2020, nr. AWB 18/1298 en AWB 18/1299
ECLI:NL:RBDHA:2020:4123, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
06-05-2020
- Zaaknummer
AWB 18/1298 en AWB 18/1299
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:4123, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 06‑05‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2020:1550, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:RBDHA:2018:6017, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 17‑05‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:2383, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 06‑05‑2020
Inhoudsindicatie
MVV. 8 EVRM. More than the normal emotional ties. Terugverwijzing vanwege 6:19-besluit hangende hoger beroep. Gezinsband met eiseres 1 ten onrechte verbroken geacht. Ten onrechte uitgegaan van minderjarigheid eiseres 2. Ten onrechte opnieuw getoetst aan exclusieve afhankelijkheid. Beroep gegrond. Zelf in de zaak voorzien.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/1298 en AWB 18/1299
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[Naam 1], eiseres 1, V-nummer: [V-nummer 1]
[Naam 2], eiseres 2, V-nummer: [V-nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. J. Raaijmakers en mr. A. Hadfy-Kovacs).
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de weigering om hen een mvv1.te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 mei 20182.is het daartegen door eiseressen ingestelde beroep gegrond verklaard, is dit besluit vernietigd, en is verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseressen.
Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Bij uitspraak van 18 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling3.het verzoek om een voorlopige voorziening van verweerder afgewezen4..
Bij besluit van 26 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen opnieuw ongegrond verklaard. Eiseressen hebben vervolgens een nader stuk ingediend bij de Afdeling.
Bij uitspraak van 11 juli 20195.heeft de Afdeling de voornoemde uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2018 bevestigd en het beroep tegen het bestreden besluit naar de rechtbank terugverwezen6..
Verweerder heeft op 31 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting7..
Overwegingen
1. Eiseressen zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] 1960 en [Geboortedatum 2] 2000 en hebben de Syrische nationaliteit. Ten behoeve van hun overkomst naar Nederland zijn mvv’s aangevraagd door de heer [Naam 3] (referent). Hij is de zoon van eiseres 1 en de halfbroer van eiseres 2. Verweerder heeft de aanvragen in behandeling genomen als aanvragen voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
2. Bij besluit van 5 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent.
3. In de voornoemde uitspraak van 17 mei 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder een te strenge toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door slechts te bekijken of eiseressen zonder de aanwezigheid van referent zelfstandig kunnen functioneren. Ook is geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder alle (relevante) door eiseressen geschetste feiten en omstandigheden, die verweerder niet heeft weersproken, kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Zo is niet gebleken dat bij de beoordeling van de hechte persoonlijke banden is meegenomen dat eiseressen altijd met referent hebben samengewoond, dat referent opvoeder en vaderfiguur was voor eiseres 2 bij gebrek aan haar biologische vader, en dat eiseressen noodgedwongen vanwege de oorlog in Syrië van referent zijn gescheiden.
4. Op 31 juli 2018 heeft verweerder een hoorzitting met referent gehouden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de gezinsband tussen referent en eiseres 1 is verbroken en dat referent niet kan worden aangemerkt als pleegvader van eiseres 2 omdat zij geen minderjarige meer is. Ook heeft verweerder overwogen dat het geheel aan aangevoerde bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent. Verweerder heeft blijkens dit besluit veel waarde gehecht aan de voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling, waarin is overwogen dat het niet aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven.
5. In reactie op het bestreden besluit hebben eiseressen op 10 oktober 2018 een nader stuk bij de Afdeling ingediend. Op wat eiseressen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
6. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat in overeenstemming met de jurisprudentie8.is gemotiveerd dat tussen eiseressen en referent geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie en dat daarbij alle aangevoerde factoren zijn betrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Omvang van het geding
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling9.moet een teruggewezen zaak worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding zoals dat in eerste aanleg was afgebakend, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing.
8. In de voornoemde uitspraak van 11 juli 2019 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2018 bevestigd. Daardoor staat in rechte vast dat verweerder in het bestreden besluit een te strenge toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door slechts te bekijken of eiseressen zonder de aanwezigheid van referent zelfstandig kunnen functioneren.
9. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder in het bestreden besluit alsnog een juiste beoordeling heeft gemaakt van de relatie tussen eiseressen en referent, en of de in dat besluit opgenomen motivering stand kan houden, in het licht van wat is aangevoerd in de beroepsgronden van 26 maart 2018, op de zitting bij de rechtbank van 26 april 2018 en in het nader stuk van 10 oktober 2018.
Beoordelingskader
10. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM10.heeft eenieder recht op eerbiediging van zijn gezinsleven. In een geval als dat van eiseressen, waarin het gaat om de relatie tussen een volwassene met diens moeder en halfzus, bestaat gezinsleven als sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie (additional elements of dependancy involving more than the normal emotional ties).
11. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM11.volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst12..
12. Op 4 april 2019 heeft de Afdeling mede gelet op deze jurisprudentie geoordeeld dat verweerder zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven13..
13. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb14.kan een mvv voor verblijf bij familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die a) als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw15.en b) naar het oordeel van verweerder in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
Ten aanzien van eiseres 1
14. Aan de aanvraag voor eiseres 1 is het volgende ten grondslag gelegd. Haar echtgenoot, de vader van referent, is al op jonge leeftijd overleden. Haar tweede echtgenoot, de vader van eiseres 2, verdween na de geboorte van eiseres 2 snel uit beeld. Er is altijd sprake geweest van samenwoning in gezinsverband met referent, totdat referent noodgedwongen vanwege de oorlog in Syrië moest vluchten. Eiseres 1 is samen met eiseres 2 eveneens gevlucht. Zij verblijven sindsdien illegaal in kommervolle omstandigheden in Beiroet, Libanon. Onderbouwd met medische stukken is dat eiseres 1 diverse fysieke en psychische klachten heeft, waaronder diabetes, hoge bloeddruk, hartklachten en schizoaffectie.
15. Verder blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 31 juli 2018 dat referent de enige zoon in het gezin was en alle kosten van eiseres 1 droeg. Ook na de vlucht van eiseressen naar Libanon heeft hij lange tijd financiële steun geboden. De ouders van eiseres 1 zijn al lange tijd overleden en haar broers en zussen zijn deels overleden of onderdeel van een eigen gezin. De verblijfplaats van eiseressen in Libanon is een oude loods met slechte isolatie, gebrekkig sanitair en slechte beschikbaarheid van elektriciteit.
16. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de gezinsband tussen referent en eiseres 1 is verbroken doordat eiseres 1 aan het begin van haar tweede huwelijk bij haar tweede echtgenoot is gaan wonen, met achterlating van referent in het familiehuis. Ook heeft verweerder overwogen dat tussen referent en eiseres 1 geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie, omdat niet is gebleken dat eiseres 1 vanwege haar ziekte enkel en alleen kan functioneren in het bijzijn van referent. Het verantwoordelijkheidsgevoel van referent en de slechte omstandigheden in Libanon maken volgens verweerder ook niet dat eiseres 1 afhankelijk is van referent.
17. Eiseres 1 voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van een verbroken gezinsband met referent en nog steeds ten onrechte slechts heeft bekeken of tussen hen sprake is van exclusieve afhankelijkheid.
18. De rechtbank volgt eiseres 1 hierin. Verweerder heeft namelijk miskend dat eiseres 1 na het stuklopen van haar tweede huwelijk, een jaar na de geboorte van eiseres 2 in 2000, weer in gezinsverband met referent is gaan samenwonen tot aan diens vlucht uit Syrië in 2012. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor de gezinsband is hersteld. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder wederom te streng heeft getoetst aan het criterium van de meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Uit wat hiervoor onder 16. is overwogen blijkt immers dat verweerder doorslaggevend belang heeft gehecht aan de vraag of eiseres 1 zonder de nabijheid van referent kan functioneren. Dusdoende heeft verweerder wederom niet onderzocht of tussen eiseres 1 en referent sprake is van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke band tussen een moeder en een meerderjarige zoon overstijgen. Anders dan verweerder in het verweerschrift stelt, zijn in het bestreden besluit niet alle aangevoerde – en door verweerder niet betwiste – factoren meegewogen. Zo is geen aandacht besteed aan de periode van samenwoning tussen 2001 en 2012, de omstandigheid dat referent samen met eiseres 1 opvoedingstaken verrichtte, de omstandigheid dat eiseres 1 naast referent en eiseres 2 al geruime tijd geen andere familieleden in haar nabijheid heeft en de omstandigheid dat eiseres 1 (deels) financieel afhankelijk is geweest van referent. De door verweerder in het verweerschrift aangehaalde uitspraken van de Afdeling kunnen hem in dit verband niet baten, omdat daarin kennelijk, anders dan in dit geval, wel alle aangevoerde factoren in de beoordeling zijn betrokken, waaronder de factoren die geen betrekking hebben op de vraag of sprake is van exclusieve afhankelijkheid16..
Ten aanzien van eiseres 2
19. Aan de aanvraag voor eiseres 2 is het volgende ten grondslag gelegd. Kort na haar geboorte is haar vader uit beeld verdwenen en is zij samen met haar moeder in gezinsverband gaan samenwonen met referent, tot aan diens vertrek uit Syrië in 2012. Eiseres 2 is mede opgevoed door referent en zij heeft hem altijd gezien als haar vader.
20. Verder blijkt uit de hoorzitting van 31 juli 2018 dat referent aan eiseres 2 haar naam heeft gegeven en dat haar biologische vader haar niet heeft erkend, nooit naar haar heeft omgezien en nu een ander gezin heeft gesticht waarmee hij in Duisland woont. Eiseres 2 verblijft eveneens in voornoemde kommervolle omstandigheden in Libanon, waar zij lange tijd financieel door referent is ondersteund.
21. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres 2 geen pleegkind is van referent, in de zin van artikel 3.28 van het Vb, omdat zij inmiddels meerderjarig is. Ook heeft verweerder overwogen dat tussen referent en eiseres 2 geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie, omdat het verantwoordelijkheidsgevoel van referent en de slechte omstandigheden in Libanon niet maken dat eiseres 2 van referent afhankelijk is en omdat de stelling dat er in het geheel geen contact is tussen eiseres 2 en andere familieleden niet wordt gevolgd.
22. Eiseres 2 voert aan dat verweerder niet heeft onderkend dat zij ten tijde van de aanvraag minderjarig was en dat verweerder nog steeds ten onrechte slechts heeft bekeken of tussen hen sprake is van exclusieve afhankelijkheid.
23. De rechtbank volgt eiseres 2 hierin. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook bij het bestreden besluit had moeten uitgaan van de minderjarigheid van eiseres 2. Zij was immers niet alleen ten tijde van de aanvraag, maar ook ten tijde van het primaire besluit en het besluit van 31 januari 2018 minderjarig. De keuze van verweerder om hangende hoger beroep een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb te nemen, brengt niet met zich dat de ondertussen ingetreden meerderjarigheid aan eiseres 2 mag worden tegengeworpen. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder wederom te streng heeft getoetst aan het criterium van de meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Uit wat hiervoor onder 21. is overwogen blijkt immers dat verweerder doorslaggevend belang heeft gehecht aan de vraag of eiseres 2 zonder de nabijheid van referent kan functioneren. Dusdoende heeft verweerder wederom niet onderzocht of tussen eiseres 2 en referent sprake is van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke band tussen meerderjarige halfbroers en –zussen overstijgen. Anders dan verweerder in het verweerschrift stelt, zijn in het bestreden besluit niet alle aangevoerde – en door verweerder niet betwiste – factoren meegewogen. Zo is geen aandacht besteed aan de omstandigheden dat eiseres 2 nooit enig contact heeft gehad met haar biologische vader, dat zij door referent is opgevoed en dat zij referent altijd als haar vader heeft gezien. Ook is geen aandacht besteed aan de omstandigheid dat eiseres 2 (deels) financieel afhankelijk is geweest van referent. De door verweerder in het verweerschrift aangehaalde uitspraken van de Afdeling kunnen hem in dit verband niet baten, omdat daarin kennelijk, anders dan in dit geval, wel alle aangevoerde factoren in de beoordeling zijn betrokken, waaronder de factoren die geen betrekking hebben op de vraag of sprake is van exclusieve afhankelijkheid17..
Conclusie
24. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseressen gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
25. Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter geschillen zoveel mogelijk definitief beslechten. Eiseressen hebben nog steeds geen duidelijkheid over de aanvragen, die op 19 april 2018 zijn ingediend. Hoewel verweerder hoger beroep heeft ingesteld tegen de opdracht van de rechtbank om opnieuw op het bezwaar van eiseressen te beslissen, heeft verweerder tevens hangende dit hoger beroep alsnog een nieuw besluit genomen, het thans bestreden besluit. Echter is in dit besluit de uitspraak van de rechtbank, die door de Afdeling in het hoger beroep is bevestigd, niet in acht genomen. Gelet hierop ligt het niet voor de hand om verweerder nogmaals op te dragen om een nieuw besluit te nemen. Bovendien blijkt uit wat hiervoor is overwogen dat geen van de tegenwerpingen van verweerder stand houden, zodat de enige rechtens resterende uitkomst is dat aan eiseressen een mvv wordt verleend. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het primaire besluit te herroepen en zelf in de zaak te voorzien.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Nadat de zaak door de Afdeling naar de rechtbank is terugverwezen, hebben eiseressen geen proceshandelingen meer verricht die op grond van het Bpb18.voor vergoeding in aanmerking komen. Evenmin is er opnieuw griffierecht geheven. In de uitspraken van de rechtbank van 17 mei 2018 en van de Afdeling van 11 juli 2019 is voorzien in een vergoeding van de eerder door eiseressen gemaakte proceskosten en van het eerder door hen betaalde griffierecht.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit;
draagt verweerder op om eiseressen binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak in het bezit te stellen van een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij M.H. Al Khatib’;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.
griffier | rechter |
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑05‑2020
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op grond van artikel 6:19, vijfde lid, en artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
Waarbij verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2402), 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4389), 6 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:695) en 16 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:758).
Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4823.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Bijvoorbeeld de uitspraak van het EHRM van 17 april 2012 (Kopf en Liberda tegen Oostenrijk), ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank verwijst in dit verband zelf naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:996.
De rechtbank verwijst in dit verband zelf naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:996.
Uitspraak 17‑05‑2018
Inhoudsindicatie
MVV Verblijf bij familie- of gezinslid. 8 EVRM. Beleidswijziging. More than normal emotional ties. Criterium exclusieve afhankelijkheid te streng. Relevante niet weersproken feiten en omstandigheden niet meegewogen. Medische problematiek. Vaderrol referent. Samenwoning. Syrische vluchtelingen. Schending hoorplicht. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/1298 en AWB 18/1299
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2018 in de zaken tussen
[eiseres 1], eiseres 1, en
[eiseres 2] , eiseres 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen tegen de weigering hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben ieder afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [referent] (referent). Als tolk is verschenen C. Atrushi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseressen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en hebben de Syrische nationaliteit. Eiseres 1 is de moeder van referent, geboren op [geboortedatum], en eiseres 2 is zijn halfzus. Verweerder heeft op 15 maart 2016 een asielvergunning aan referent verleend. Op 2 mei 2016 heeft referent voor zijn echtgenote en drie minderjarige kinderen, en voor eiseressen aanvragen ingediend voor een mvv. De aanvragen van zijn echtgenote en kinderen heeft verweerder in het kader van mvv nareis ingewilligd. De aanvragen van eiseressen, die thans nog in Beiroet, Libanon verblijven, heeft verweerder aangemerkt als aanvragen om verlening van een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
2. Bij besluit van 5 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen afgewezen omdat niet gebleken is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent.
3. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze bezwaren kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege het ontbreken van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent.
4. Op wat eiseressen daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het primaire besluit een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, door de vraag naar het bestaan van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie te beoordelen in het kader van de belangenafweging. Dit is echter in het bestreden besluit hersteld door deze vraag alsnog te beantwoorden in het kader van de vaststelling of sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Dit is in overeenstemming met verweerders beleid zoals dat na het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (Vc) van 7 september 2016 met nummer 2016/11 is neergelegd in B7/3.8.1 Vc. Deze beleidswijziging is tot stand gekomen naar aanleiding van jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de banden zo sterk moeten zijn, dat eiseressen als gevolg van de scheiding niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Hiervan is volgens verweerder niet gebleken. Van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer er medische of psychische problemen zijn en de gezinsleden zonder de zorg van exclusief dat ene gezinslid niet kunnen functioneren. Ook hiervan is volgens verweerder niet gebleken. Met de door eiseres 1 overgelegde medische stukken heeft zij namelijk niet onderbouwd dat zij niet zelfstandig kan functioneren zonder de aanwezigheid van referent. Uit de door eiseres 2 ingebrachte omstandigheid dat referent haar pleegvader is, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en referent. De vader van eiseres 2 is immers nog in leven en bij hem ligt het ouderlijk gezag. Dat de kans bestaat dat zij wordt uitgehuwelijkt of een huwelijk aangaat om aan haar positie te ontkomen, is volgens verweerder niet uitzonderlijk genoeg om tot inwilliging van de aanvraag over te gaan.
7. Eiseressen voeren daarentegen aan dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Hieraan hebben zij de volgende omstandigheden ten grondslag gelegd. De eerste echtgenoot van eiseres 1, de vader van referent, is al op jonge leeftijd overleden en eiseressen hebben altijd met referent in gezinsverband gewoond. De tweede echtgenoot van eiseres 1, de vader van eiseres 2, verdween na haar geboorte al snel uit beeld. Eiseressen verblijven sinds hun gezamenlijke vlucht uit Syrië illegaal in kommervolle omstandigheden in Beiroet, nu zij samen met zes andere mensen in een magazijn wonen. Eiseres 1 heeft daarnaast verschillende medische en psychische problemen, zoals hoge bloeddruk, hartklachten, suikerziekte, en een depressie met psychotische kenmerken. Verder is zij beperkt mobiel. Ter onderbouwing van deze problemen heeft eiseres 1 in bezwaar een drietal medische verklaringen overgelegd. Ter zitting is meegedeeld dat inmiddels ook een opname in een psychiatrische instelling geïndiceerd is.
Eiseres 2, die ten tijde van de aanvraag nog minderjarig was, heeft erop gewezen dat referent, gelet op het leeftijdsverschil van 20 jaar, feitelijk een vader voor haar is. Zij heeft immers altijd een gezin met hem gevormd en met eiseres 1, en hij heeft haar opgevoed omdat haar biologische vader buiten beeld was.
8. Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van ‘more than normal emotional ties’ in alle gevallen een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Zie bijvoorbeeld het arrest van 17 april 2012, nr. 1598/06, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk (www.echr.coe.int). De rechtbank wijst in dit verband tevens naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:176).
9. De rechtbank is, gelet op voornoemde jurisprudentie, van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste, te strikte, toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd bij zijn beoordeling van de vraag of sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft immers onvoldoende gemotiveerd of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder gaat in zijn besluitvorming ten aanzien van de medische problemen van eiseres 1 namelijk uit van een exclusieve afhankelijkheid, terwijl uit de jurisprudentie van het EHRM niet valt af te leiden dat de afhankelijkheid exclusief moet zijn, wil sprake zijn van gezinsleven. Voorts is niet gebleken dat verweerder alle (relevante) door eiseressen geschetste feiten en omstandigheden, die verweerder niet heeft weersproken, kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Zo blijkt niet dat bij de beoordeling van de hechte persoonlijke banden is meegenomen dat eiseressen altijd met referent hebben samengewoond, dat referent opvoeder en vaderfiguur was voor eiseres 2 bij gebrek aan haar biologische vader, en dat eiseressen noodgedwongen vanwege de oorlog in Syrië van referent zijn gescheiden.
10. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ en dus gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
11. Nu hieruit volgt dat niet reeds aanstonds uit het bezwaarschrift kan worden afgeleid dat het bezwaar zonder redelijke twijfel ongegrond is, oordeelt de rechtbank dat verweerder in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) referent niet in bezwaar heeft gehoord.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12 van de Awb worden vernietigd. Verweerder zal daarom opnieuw op het bezwaar van eiseressen moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en krijgt hiervoor gelet op de grote belangen van eiseressen een termijn van zes weken.
13. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor twee samenhangende beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseressen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.002,- (duizendentwee euro);
draagt verweerder op het betaalde griffierecht ter hoogte van € 340,- (driehonderdenveertig euro) aan eiseressen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.
griffier | rechter |
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.