Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/813
Art. 81 lid 1 RO. Procesrecht. Comparitie na aanbrengen in hoger beroep. Had het hof partijen moeten wijzen op recht op mondelinge behandeling ten overstaan van de drie raadsheren die zouden gaan beslissen? HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472 en HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:726.
HR 26-06-2020, ECLI:NL:HR:2020:1140
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26 juni 2020
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
19/03316
- Conclusie
A-G mr. R.H. de Bock
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1140, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑06‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:452, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑05‑2020
Essentie
Art. 81 lid 1 RO. Procesrecht. Comparitie na aanbrengen in hoger beroep. Had het hof partijen moeten wijzen op recht op mondelinge behandeling ten overstaan van de drie raadsheren die zouden gaan beslissen? HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472 en HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:726.
Partij(en)
ARREST In de zaak van [de vrouw], wonende te [woonplaats], EISERES tot cassatie, hierna: de vrouw, advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum, tegen [de man], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, hierna: de man, niet verschenen.