Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.3.3
4.4.3.3 Schorsingsvoorwaarden
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie artikel 80 derde lid Sv.
Deze voorwaarde heeft volgens de wettekst betrekking op gevallen waarin de verdachte wordt veroordeeld tot ‘andere dan vervangende vrijheidsstraf’.
Tot 1 april 2014 waren de schorsingsvoorwaarden neergelegd in artikel 2, eerste lid Besluit gedragsbeïvloeding jeugdigen (BGJ).
Vgl. artikel 1.1 Jeugdwet.
In de rechtspraak is bevestigd dat de termijnen van de inbewaringstelling, gevangenneming en gevangenhouding niet doorlopen tijdens de schorsing. Zie: Hof Arnhem 14 oktober 1976, NJ 1977, 177, m.nt. Van Veen, aangehaald in: Minkenhof /Reijntjes 2009, p. 170.
Kamerstukken II 2005–2006, 30 332, nr. 3, p. 14.
Overigens wordt in deze bepaling ten onrechte van een “veroordeelde” gesproken. Dit moet uiteraard “verdachte” zijn en kan niet anders dan een fout zijn geweest bij het opstellen van de wettekst. Zie ook: Uit Beijerse 2009, p. 318-319.
De wet verplicht de rechter echter niet tot het ambtshalve periodiek toetsen van lopende schorsingsvoorwaarden. Wil de verdachte gedurende de schorsing versoepeling van de voorwaarden, dan zal de verdachte derhalve veelal zelf een verzoek tot wijziging van het schorsingsbevel moeten indienen (art. 81, eerste lid Sv). Een andere mogelijkheid is dat de verdachte een verzoek tot opheffing van de aan de schorsing ten grondslag liggende voorlopige hechtenis indient (art. 69, eerste en tweede lid Sv). Opheffing van de voorlopige hechtenis heeft immers tot gevolg dat ook de schorsing ophoudt en de verdachte niet langer gebonden is aan de in dat kader gestelde schorsingsvoorwaarden.
De rechter-commissaris of raadkamer kan slechts besluiten om de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis te schorsen indien de verdachte zich – al dan niet onder zekerheidsstelling1 – bereid verklaart tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden (art. 493, zesde lid Sv jo. art. 80, eerste lid Sv). Steeds worden drie algemene voorwaarden aan de schorsing verbonden (art. 493, zesde lid Sv jo. art. 80, tweede lid Sv). Een eerste algemene voorwaarde is dat de verdachte, indien de opheffing van de schorsing wordt bevolen, zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis zal onttrekken (art. 80, tweede lid, onder 1° Sv). Een tweede algemene voorwaarde is dat de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van een eventueel bij veroordeling op te leggen vrijheidsstraf zal onttrekken (art. 80, tweede lid, onder 2° Sv).2 Een derde algemene voorwaarde is dat de verdachte, voor zover aan de schorsing voorwaarden zijn verbonden betreffende het gedrag van de verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt (art. 80, tweede lid, onder 3° Sv).
In jeugdstrafzaken kan de rechter-commissaris of de raadkamer, na advies te hebben ingewonnen bij de Raad voor de Kinderbescherming, ook bijzondere voorwaarden aan de schorsing verbinden (artikel 493, zesde lid Sv). De aan de schorsing te verbinden bijzondere voorwaarden zijn opgesomd in artikel 27, eerste lid Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (BTJ)3 en betreffen: (1°) het houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien deze aanwijzingen inhouden dat de verdachte zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde instantie zal stellen; (2°) het aanvaarden van intensieve begeleiding; (3°) het volgen van een leerproject voor ten hoogste 120 uren; (4°) een locatiegebod; (5°) een meldplicht; (6°) een contactverbod; (7°) een locatieverbod; (8°) een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting om mee te werken met urinecontroles of bloedonderzoek; en (9°) andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de jeugdige betreffende. Aan de bijzondere voorwaarden kan elektronisch toezicht worden verbonden (art. 27, derde lid BTJ). De behandeling als bedoeld onder 1° of een voorwaarde als bedoeld onder 9° kan bestaan uit een vorm van jeugdhulp,4 doch slechts indien het college van burgemeesters en wethouders ten aanzien van de verdachte een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat deze vorm van hulp is aangewezen (art. 27, tweede lid BTJ). Ondanks dat de schorsing van de voorlopige hechtenis als zodanig niet aan termijnen is gebonden,5 kan de rechter de werking van de bijzondere voorwaarden beperken tot een bij de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis te bepalen tijdsduur, met dien verstande dat een behandeling als bedoeld onder 1°, de begeleiding als bedoeld onder 2° en de voorwaarde als bedoeld onder 9° de duur van zes maanden niet mag overschrijden (art. 27, derde lid BTJ).
De opsomming van de bijzondere schorsingsvoorwaarden in artikel 27, eerste lid BTJ is niet limitatief, daar het onder 9° een open geformuleerde restcategorie bevat. Hierdoor heeft de rechter-commissaris of raadkamer ruimte om creatief om te gaan met het stellen van bijzondere schorsingsvoorwaarden. Toch zijn de mogelijkheden niet onbegrensd. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever het opleggen van overwegend bestraffende interventies, zoals een werkstraf of een lang en zwaar behandelprogramma, als bijzondere voorwaarden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis uitdrukkelijk heeft willen uitsluiten, omdat dit strijdig zou zijn met de onschuldpresumptie.6 Voorts kunnen slechts bijzondere voorwaarden aan de schorsing worden verbonden, voor zover de jeugdige verdachte hiermee instemt (art. 493, zesde lid Sv). Deze instemming moet blijken uit een door de verdachte ondertekende verklaring, waarin de aard en inhoud van de bijzondere voorwaarden zijn omschreven, dan wel uit het proces-verbaal ter terechtzitting (art. 27, vijfde lid BTJ).
In het geval de rechter-commissaris of de raadkamer besluit tot schorsing van de voorlopige hechtenis, dient het daartoe strekkende bevel zodanige bepalingen te bevatten als voor de juiste uitvoering daarvan nodig worden geacht (art. 493, tweede lid Sv). Een dergelijk bevel tot schorsing dient de aan de schorsing verbonden voorwaarden helder uiteen te zetten. Voorts kan dit bevel de opdracht voor de jeugdreclassering bevatten om toezicht te houden op de naleving van de schorsingsvoorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (art. 493, eerste lid Sv).7 Gedurende de schorsing kan de rechter-commissaris of raadkamer ambtshalve, op de vordering van het Openbaar Ministerie of op het verzoek van de verdachte, in het bevel tot schorsing wijziging brengen (artikel 81, eerste lid Sv).8 Hiertegen staat voor de officier van justitie binnen uiterlijk veertien dagen hoger beroep open bij de rechtbank of het gerechtshof (art. 87, eerste lid Sv). De beslissing tot wijziging van het bevel tot schorsing is evenwel dadelijk uitvoerbaar (art. 86, vijfde lid Sv).