Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/3.3.2.3
3.3.2.3 Goede procesorde, gezag van gewijsde en de rechtskracht van een uitspraak vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS381057:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 19 november 1993 (Van Raalte/SH Beheer), NJ 1994, 175.
HR 15 mei 1987 (Van Huffel Rr Debels/Van den Hoek), NJ 1988, 164 (WHH).
HR 16 december 1994 (Kloes/Fransman), NJ 1995, 213.
HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 83, bevestigd in HR 10 september 1999, NJ 1999, 735(Stichting Motorsport/Gem. Wijchen).
Een dergelijke analogische toepassing werd al eerder door Beukers in haar proefschrift bepleit, Beukers 1994, p. 63. Ras en Gras waarschuwden eerder tegen het gebruik van het onderscheid tussen eigenlijke en oneigenlijke rechtspraak als criterium ter bepaling van de bindende kracht van de uitspraak, nu dit onderscheid veelal vaag en lastig is. Zie Gras 1991, p. 516 en Ras 1996, p. 151. Helaas heeft de wetgever van de recente herziening van het procesrecht de kans om hier duidelijkheid te scheppen, onbenut gelaten. De regeling van het gezag van gewijsde is opgenomen in de titel die de dagvaardingsprocedure betreft, zonder schakelbepaling naar of equivalent in de verzoekschriftprocedure.
Nader hierover infra, par. 33.2.6.
HR 16 april 1948, NJ 1948, 532 (DJV). Zie over de sindsdien vrijwel vaste rechtspraak ook Korthals Altes 1977.
HR 27 januari 1989, NJ 1989, 588 (WHH), bevestigd in vrijwel dezelfde bewoordingen in HR 4 november 1990 (De Thuishaven/Erven Van Zaanen), NJ 1990, 677 (PAS).
Tot op heden heeft de Hoge Raad nog nimmer aangenomen dat uitspraak elke rechtskracht ontbeerde, ook al werd dat door eiser in cassatie wel betoogd. Zie bijvoorbeeld HR 13 september 1991, NJ 1991, 767(Dreesman/Vede): Dat een vonnis niet in het openbaar is uitgesproken, heeft in ieder geval niet tot gevolg heeft dat het vonnis elke rechtskracht ontbeert. In zijn conclusie voor het arrest overweegt A-G Asser dat de Hoge Raad met de uitzonderingsclausule mogelijk het oog heeft gehad op uitspraken van instanties of personen die niet door de wet met rechtspraak zijn belast, dan wel uitspraken die volstrekt onuitvoerbaar zijn.
Vgl. Gras 1994, p. 129.
Gras 1991, p. 515-516.
Beukers 1991, p. 106 en 108, en Beukers 1994, p. 18119.
Zie art. 1:401 lid 4 BW, volgens welke bepaling een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud ook kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Steun voor deze opvatting kan m.i. worden gevonden in HR 27 januari 1989 (lamin/Geels), NJ 1989, 588 (WHH), waarin de Hoge Raad overwoog: 'De door het middel voorgestane opvatting dat door het achteraf onjuist blijken van de grondslag waarop de uitspraak berustte daaraan de 'rechtsgrond' of 'causa' is ontvallen zodat de uitspraak pp. niet meer bindt, komt erop neer dat aan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak zonder aanwending van enig rechtsmiddel de kracht zou kunnen worden ontnomen door in een volgend geding te doen vaststellen dat de grondslag waarop de eerdere uitspraak berustte feitelijk of juridisch onjuist is. Die opvatting is onverenigbaar met bedoeld stelsel [het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, vcal]: Zie ook HR 4 november 1990 (De Thuishaven/Erven Van Zaanen), NJ 1990, 677 (PAS). Kritisch hierover Beukers 1991, p. 106 en Beukers 1994, p. 18/19.
Zie de polemiek tussen Beukers en Gras in Beukers 1991; Beukers 1992 en Gras 1991.
HR 27 januari 1989, NJ 1989, 588 (WHH).
HR 4 november 1990, NJ 1990, 677 (PAS).
In gelijke zin Hl Snijders, annotatie bij HR 27 november 1992 (Aegon/De Ontvanger), NJ 1993, 570 en Numan (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 236, aant. 5.
In een dergelijk geval ligt in het afwijzende dictum van de eerder gegeven uitspraak de vaststelling besloten dat eiser geen recht heeft op het door hem gevorderde of verzochte. Een herhaling van de afgewezen vordering of het afgewezen verzoek is in strijd met het 'gelden' van die vaststelling.
Volgens Beukers illustreert de volgende casus dat deze opvatting onjuist is. Een belanghebbende verzoekt de rechtbank om een voogd uit de voogdij te ontzetten wegens slecht gedrag. De rechtbank ziet geen reden tot de gevraagde ontzetting en ook in hoger beroep en cassatie wordt het verzoek afgewezen. Vervolgens maakt de belanghebbende een nieuwe procedure aanhangig, waarin hij nieuw bewijs inbrengt, waaruit wel blijkt dat de voogd zich onoorbaar gedraagt. Het nieuwe bewijs betreft feiten die ook al in de eerste procedure zijn gesteld. Beukers meent dat de rechter in een dergelijk geval niet aan de eerste beschikking is gebonden en het verzoek kan inwilligen. Het belang van de minderjarige staat in deze procedure voorop en dat belang is niet gediend bij het instandhouden van de eerder gegeven beslissing. De rechtskracht van de eerste beschikking brengt volgens Beukers niet de bindende kracht van de daarin gegeven beslissing mee. Ik zou daarentegen willen aannemen dat in dergelijke gevallen, gezien de aard van de procedure en de beslissing, een inbreuk op de rechtskracht van de beschikking bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd is. De rechtskracht van de beschikking (en het daarmee gediende belang) moet in een dergelijk geval wijken voor het belang van het kind. Een vergelijkbare uitzondering, maar dan wettelijk geregeld, is te vinden in het al eerder genoemde art. 1:401 lid 4 BW. Deze bepaling zou overbodig zijn, indien de rechtskracht van een beschikking in het algemeen niet aan de ontvankelijkheid van een dergelijk wijzigingsverzoek in de weg zou staan. De enkele omstandigheid dat nadat een uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, blijkt dat de grondslag waarop de uitspraak berust onjuist is, rechtvaardigt een dergelijke uitzondering m.i. echter niet, ook niet als door betaling aan een veroordeling in die uitspraak is voldaan. Alsdan geeft de geslotenheid van het stelsel van rechtsmiddelen, en de rechtskracht van die eerder gegeven uitspraak, de doorslag.
Zie daarover nader infra, par. 33.2.6.
Vgl. de opmerking van A-G Asser in zijn conclusie onder 2.6 voor HR 16 december 1994 (Kloes/Fransman), NJ 1995, 213: 'Voorkomen moet worden dat een subtiel bouwwerk van rechtspraak wordt opgetrokken over de vraag wat nu net wel of nog net niet nieuwe feiten zijn, of de grondslagen van de herhaalde vordering precies die van de vorige dekken en of hoger beroep had moeten worden ingesteld of niet. Het lijkt me beter dat hier de kortgedingrechter een ruime beoordelingsmarge wordt gelaten.'
76. Zoals gezegd kan de afwijzing van een herkansingsvordering mogelijk ook worden gebaseerd op de wettelijke regeling van het gezag van gewijsde of op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, dat in het wettelijk systeem ligt besloten. Deze, om toepassing concurrerende gronden, laten zich lastig onderling afbakenen.
Het gezag van gewijsde is de meest duidelijke, meest expliciete wettelijke grond waarop een herkansingsvordering kan worden afgewezen. Wil de rechter een vordering op grond van het gezag van gewijsde van beslissingen in een eerder gegeven uitspraak kunnen afwijzen, dan is, zo bleek reeds hiervoor, vereist dat de gedaagde partij zich op dat gezag van gewijsde beroept. Dat beroep slaagt alleen indien er sprake is van een eerder gegeven beslissing aangaande dezelfde rechtsbetrekking in geschil. Dat is niet het geval als de rechter in de eerder gegeven uitspraak niet aan een beoordeling ten gronde van de vordering is toegekomen, bijvoorbeeld omdat de rechter van oordeel is dat de eisende partij is tekortgeschoten in haar stelplicht.1 Ook een beslissing waarbij enkel het bestaan van een feit wordt aangenomen, heeft geen gezag van gewijsde.2 De uitspraak waarin de beslissingen zijn vervat waarvan het gezag wordt ingeroepen, dient bovendien reeds in kracht van gewijsde te zijn gegaan, hetgeen inhoudt dat tegen die uitspraak geen gewone rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep of cassatie) meer kunnen worden aangewend.
Niet alle uitspraken krijgen echter gezag van gewijsde als aan deze voorwaarden is voldaan. Een eerste uitzondering zijn de in kort geding uitgesproken vonnissen. Deze vonnissen behelzen naar hun aard slechts voorlopige oordelen en beslissingen, ook al zijn ze in kracht van gewijsde gegaan.3 Zij behelzen geen definitieve beoordeling van de rechtsbetrekking in geschil en kunnen partijen daarom ook niet binden in een op het vonnis volgende bodemprocedure of in een later kort geding.4
Een tweede uitzondering op de regel dat een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan gezag van gewijsde heeft, betreft sommige door de rechter op verzoek gegeven beschikkingen. In 1998 heeft de Hoge Raad in het arrest Van Gasteren/ Beemster5 beslist dat de regeling van het gezag van gewijsde zich leent voor analogische toepassing op beschikkingen op verzoekschrift waarin beslissingen zijn gegeven over een rechtsbetrekking in geschil. Beslissend voor de vraag of een beslissing in een beschikking gezag van gewijsde kan hebben, is dus de vraag of deze beslissing betrekking heeft op een rechtsbetrekking in geschil. Beslissingen gegeven in voluntaire, niet-contentieuze rechtspraak, lijken naar het oordeel van de Hoge Raad derhalve geen gezag van gewijsde te kunnen verkrijgen.6
Een bijzondere plaats wordt voorts ingenomen door beschikkingen betreffende levensonderhoud. Blijkens art. 1:401 lid 1 en 4 BW kan een dergelijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken indien zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen, of indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Alleen de omstandigheid dat de tijd gedurende welke partijen uit elkaar zijn ten tijde van een nieuwe beoordeling langer is dan op het moment van de eerder gegeven beschikking, kan op zichzelf al een gewijzigde omstandigheid als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW opleveren, zo blijkt uit HR 16 juni 1978, NJ 1979, 183 (EAAL). Betrekt de rechter die omstandigheid in de beoordeling van een verzoek betreffende levensonderhoud, dan is om die reden reeds geen sprake van een schending van de gedachte die aan aan het gezag van gewijsde ten grondslag ligt of van strijd met de eisen van een goede procesorde, aldus de Hoge Raad in genoemd arrest.
77. Heeft de beslissing op een eerder ingestelde vordering of eerder ingediend verzoek geen gezag van gewijsde, dan is daarmee nog niet gezegd dat een vordering waarmee wordt beoogd aan de werking van die eerder gegeven beslissing te ontkomen, zonder meer toelaatbaar is. Alsdan komen immers mogelijk de eerder genoemde andere gronden, waaronder de goede procesorde, voor toepassing in aanmerking. Uit hierna nog te bespreken rechtspraak blijkt echter dat de rechter niet ambtshalve aan het feit dat het te berechten geschilpunt reeds eerder is berecht, een grond mag ontlenen om een herhaalde vordering of een herhaald verzoek af te wijzen, ook niet uit hoofde van een toepassing van de eisen van een goede procesorde.7
78. In de hiervoor besproken uitspraken Leutscher/Van Tuijn IV, Kloes/Fransman en Dogan & Kenouche/De Staat ging het telkens om vorderingen of verzoeken waarmee werd beoogd te ontkomen aan eerder gegeven beslissingen in kort geding, beslissingen die derhalve geen gezag van gewijsde hebben. Dat de eerder gegeven beslissing geen gezag van gewijsde had, deed niets af aan de onwenselijkheid van een nieuwe beoordeling van een op inhoudelijk dezelfde gronden herhaalde vordering of herhaald verzoek.
Onduidelijk is echter waarom de Hoge Raad er niet voor heeft gekozen de herkansingsvorderingen of -verzoeken af te wijzen op grond van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. In 1948 overwoog de Hoge Raad dat rechterlijke uitspraken rechtskracht hebben, zolang zij niet langs de bepaaldelijk aangegeven weg zijn tenietgedaan.8 Met 'de bepaaldelijk aangegeven weg' verwijst de Hoge Raad naar de door de wet beschikbaar gestelde middelen tot vernietiging van een rechterlijke uitspraak. Dat het stelsel van rechtsmiddelen een gesloten stelsel is, heeft de Hoge Raad meer recentelijk nog duidelijker geformuleerd in het arrest Jamin/Geels.9 Afgezien van het zeldzame geval van het geheel ontbreken van rechtskracht10, brengt het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke uitspraak niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast en dat ook indien geen rechtsmiddel beschikbaar is, de uitspraak tussen partijen rechtskracht heeft, aldus de Hoge Raad.
Evenals alle andere rechterlijke uitspraken, hebben ook vonnissen in kort geding deze rechtskracht vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, en een afwijzing op grond van deze rechtskracht zou nauwkeuriger aangeven waarom de vordering wordt afgewezen, dan een verwijzing naar de sterk onbepaalde goede procesorde.11
De betekenis van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen voor de mogelijkheid een herkansingsvordering te doen berechten, wordt echter verschillend opgevat.12 Waar Gras meent dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen onder meer meebrengt dat een ten gronde berechte, maar afgewezen vordering niet nog eens in dezelfde instantie mag worden bekeken13, betoogt Beukers dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen slechts meebrengt dat in een nieuwe procedure niet de vernietiging of nietigverklaring van een rechterlijke uitspraak kan worden gevorderd. De rechtskracht van een eerder gewezen vonnis houdt in haar optiek niet meer in dan het gelden van de rechten en verplichtingen die in het vonnis worden vastgesteld. Een later genomen beslissing die onverenigbaar is met beslissingen in een eerder gewezen vonnis, tast die gelding op zichzelf niet aan. Zolang het eerder gewezen vonnis niet wordt vernietigd, blijft het immers 'formeel' in stand, aldus Beukers.14
Men kan zich afvragen of de redenering van Beukers niet te formeel is. Waarom zou niet ook het materiële, praktische gevolg van een tweede uitspraak in aanmerking moeten worden genomen? Ontneemt de gevorderde of verzochte uitspraak de praktische werking aan een eerder tussen dezelfde partijen gegeven beslissing, dan tast die beslissing wel degelijk de rechtskracht van de eerste beslissing aan. Als dat, uitzonderingen daargelaten15, niet regelrecht in strijd is met het wettelijk stelsel van rechtsmiddelen, dan toch in ieder geval wel met de ratio van dit stelsel.16 Alleen indien zich na de eerste uitspraak feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die een nieuwe beoordeling van de zaak kunnen rechtvaardigen, in die zin dat eigenlijk niet meer van dezelfde zaak kan worden gesproken, zou een vordering die bij toewijzing de werking van een eerder gegeven beslissing aantast, toegelaten moeten worden.
Een uitgebreide behandeling van het onderscheid tussen het gezag van gewijsde en de rechtskracht die uitspraken hebben vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, is hier niet op haar plaats. De afbakening van de betekenis van beide gronden heeft voor heel wat hoofdbrekens gezorgd.17 Opgemerkt zij dat de rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt weinig duidelijkheid schept. Uit de uitspraken inJamin/Geels18 en De Thuishaven/Erven Van Zaanen19 lijkt te kunnen worden opgemaakt dat de Hoge Raad zich op de rechtskracht vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen beroept, indien hij van oordeel is dat een eerder tussen partijen gegeven beslissing uit de aard van die beslissing of de procedure waarin zij is gegeven, geen gezag van gewijsde heeft, maar het desalniettemin onwenselijk acht dat een tweede uitspraak aan een eerdere uitspraak (materieel gezien) de werking ontneemt.20
Dat de toepassing van beide leerstukken in het concrete geval tot dezelfde beslissingen kan leiden, mag echter niet verhullen dat het om verschillende gronden gaat. De bindende kracht van een rechterlijke beslissing in een volgend geding, is een kwestie van het gezag van gewijsde. Deze bindende kracht vloeit niet voort uit de rechtskracht die inherent is aan rechterlijke beslissingen die zijn vervat in een vonnis of beschikking. Die rechtskracht betreft immers 'slechts' het gelden van de door een uitspraak in het dictum vastgestelde, gewijzigde of in het leven geroepen rechten en verplichtingen van partijen.21Is de toewijzing van een vordering onverenigbaar met het gelden van deze rechten of verplichtingen, dan staat de rechtskracht van de eerder gegeven uitspraak daaraan in de weg. Dat is bijvoorbeeld het geval indien hetgeen op grond van een uitspraak is betaald, als onverschuldigd betaald wordt teruggevorderd, indien de verlaging van een toegekende schadevergoeding wordt gevorderd of indien een op inhoudelijke gronden reeds afgewezen vordering wordt herhaald.2223 Het gezag van gewijsde is daarentegen niet inherent aan een beslissing, nu een beslissing dit gezag pas verkrijgt als is voldaan aan de voorwaarden die art. 236 Rv daaraan stelt.
Ten slotte kan men zich afvragen of de rechtskracht vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich, anders dan het gezag van gewijsde, ambtshalve door de rechter laat toepassen. Gelet op de belangen die met een gesloten stelsel van rechtsmiddelen zijn gediend - het voorkomen van onzekerheid over de verbindendheid van rechterlijke uitspraken, het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen en het belang van een doelmatige rechtspleging - lijkt handhaving van dit stelsel van openbare orde te zijn. Dat zou de rechter bevoegd maken tot ambtshalve afwijzing van een herkansingsvordering op grond van de rechtskracht die een eerder gegeven uitspraak vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen heeft. Anderzijds leidt de bevestigende beantwoording van deze vraag tot een wringende discrepantie in de toepassingsmogelijkheden van het gezag van gewijsde en de rechtskracht vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Kan het gezag van gewijsde niet worden toegepast omdat de aard van de beslissing of de procedure waarin zij is gegeven daaraan in de weg staat, of omdat het vonnis waarin de beslissing is vervat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, dan zou de rechter een herhaalde vordering of herhaald verzoek ambtshalve mogen afwijzen op grond van de rechtskracht van de eerder gegeven uitspraak. Had het gezag van gewijsde zich echter wel laten toepassen, als de belanghebbende partij daarop een beroep zou hebben gedaan, dan zou een dergelijke ambtshalve afwijzing van de vordering of het verzoek op grond van de rechtskracht van de uitspraak waarin die beslissing werd gegeven ontoelaatbaar zijn. Zij kan dan immers worden beschouwd als een omzeiling van het verbod van ambtshalve toepassing van het gezag van gewijsde.24
79. Een reden om de toelaatbaarheid van een herkansingsvordering niet te benaderen vanuit de rechtskracht van een eerder gegeven uitspraak, maar deze toelaatbaarheid te beoordelen aan de hand van de eisen van een goede procesorde of de criteria die voor misbruik van bevoegdheid gelden, kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de toetsing aan laatstgenoemde maatstaven niet 'belangenblind' is. Of eiser een gerechtvaardigd belang heeft bij een herhaling van een reeds in kort geding berechte vordering, is niet relevant voor het antwoord op de vraag of de herhaling in strijd is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, wel voor de vraag of hij met het instellen van de vordering misbruik van procesrecht maakt of de eisen van een goede procesorde schendt.
Wellicht acht de Hoge Raad een toetsing van de toelaatbaarheid van een reeds in kort geding berechte vordering aan het gesloten stelsel van rechtsmiddelen daarom, gelet op de aard van de procedure in kort geding en de daarin gegeven beslissingen, te rigide. Men bedenke dat het kort geding is gericht op een snelle beslissing. De kans dat er na de uitspraak reden is voor (een van de) partijen om dezelfde kwestie andermaal aan de orde te stellen, is groter dan bij een bodemprocedure. Niet zelden hebben partijen onvoldoende tijd gehad om alle relevante feiten, bewijzen en gronden al in de eerste procedure in het geding te brengen, en niet zelden kan de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan of een bodemprocedure te beginnen geen soelaas (meer) bieden. Juist omdat het een eenvoudige, snelle en een voor rechter en partijen relatief weinig arbeidsintensieve procesgang betreft, is een herhaling van een vordering anderzijds voor zowel het gerechtelijk apparaat als de wederpartij minder belastend.25