De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/3.3.3:3.3.3 Samenvatting
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/3.3.3
3.3.3 Samenvatting
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS373853:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
87. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen de eisen van een goede procesorde op tweeërlei wijze grenzen stellen aan de bevoegdheid om een rechtsvordering in te stellen. Ten eerste dient de vraag of bij een vordering die enkel strekt tot het verkrijgen van een verklaring van recht een rechtens voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW bestaat, volgens de Hoge Raad te worden beantwoord door na te gaan wat, gegeven de bijzonderheden van de rechtsverhouding waarin partijen tot elkaar staan, de eisen van een goede procesorde meebrengen (par. 33.1.2). Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechter in het bijzonder moeten nagaan of een doelmatige rechtspleging is gebaat bij een afzonderlijke berechting van een dergelijke, van de condemnatoire vordering, afgesplitste vordering. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat gedaagde er in beginsel recht op heeft dat in de eis en in het vonnis zijn rechtsbetrekking tot eiser zo volledig mogelijk wordt bepaald, ten einde dubbele kosten te voorkomen, terwijl ook het algemene belang gemoeid bij een doelmatige rechtspleging in de regel een gelijktijdige berechting van de met elkaar samenhangende declaratoire en condemnatoire vorderingen vereist.
88. Ten tweede bleek uit het arrest Leutscher/Van Tuijn IVdat een goede procesorde zich ertegen kan verzetten dat een partij een reeds eerder berechte vordering andermaal instelt (par. 3.3.2.2). In het bijzonder in gevallen waarin de regeling van het gezag van gewijsde tekortschiet om ongewenste herkansingsvorderingen te weren, blijkt een beroep op de goede procesorde uitkomst te kunnen bieden. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de eerder gegeven beslissing is vervat in een vonnis in kort geding, in een vonnis dat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan of in een beschikking waarin geen rechtsbetrekking in geschil wordt vastgesteld.
Meer recente rechtspraak van de Hoge Raad doet echter veronderstellen dat de toelaatbaarheid van een herhaalde vordering in kort geding aan de hand van het misbruikcriterium moet worden beoordeeld. Daartoe kan aansluiting worden gezocht bij de in art. 3:13 lid 2 BW genoemde gevallen van misbruik van bevoegdheid. Niet onwaarschijnlijk is dat de Hoge Raad toetsing aan het misbruikcriterium welbewust verkiest boven toetsing aan de eisen van een goede procesorde. Laatstgenoemde eisen zouden, gelet op de aard van de procedure in kort geding, wel eens te veel ruimte aan de voorzieningenrechter kunnen laten om een herhaalde vordering af te wijzen.
Gaat het niet om herkansingsvorderingen in kort geding, dan lijkt het misbruik-criterium echter te eng om aan alle onwenselijke herkansingsvorderingen een inhoudelijke behandeling te kunnen ontzeggen. Heeft de eerder gegeven beslissing geen gezag van gewijsde, dan komt de rechtskracht vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen als de meest bij de wet aansluitende grond het eerst voor toepassing in aanmerking.1
Onverkorte toepassing van de rechtskracht van een uitspraak vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen laat echter geen ruimte om een herkansingsvordering of -verzoek te beoordelen in uitzonderlijke gevallen waarin eiser niettegenstaande de eerder gegeven uitspraak bij die vordering of dat verzoek toch een gerechtvaardigd belang heeft. Datzelfde kan worden gezegd van de onverkorte toepassing van een algemeen ne bis in idem-beginsel. Heeft eiser een dergelijk gerechtvaardigd belang, dan zal op de toepassing van deze gronden een uitzondering moeten worden aanvaard. Dat neemt niet weg dat een beroep op deze gronden ter afwijzing van een herkansingsvordering, zo nodig aangevuld met een motivering van het oordeel dat de omstandigheden van het geval geen uitzondering rechtvaardigen, duidelijker en meer redengevend is dan een beroep op de goede procesorde.
Ten slotte blijkt de Hoge Raad niet toe te staan dat met een toepassing van de eisen van een goede procesorde de bindende kracht van een vonnis wordt uitgebreid tot anderen dan diegenen - en met hen uit hoofde van een rechtsverhouding te vereenzelvigen personen - waartoe art. 236 Rv de werking van het gezag van gewijsde beperkt: de partijen bij het vonnis en hun rechtsopvolgers onder bijzondere of algemene titel (par. 33.2.5). Evenmin staat de Hoge Raad toe dat de rechter het verbod van ambtshalve toepassing van het gezag van gewijsde van art. 236 lid 3 Rv omzeilt, door met een beroep op de goede procesorde een resultaat te bewerkstelligen dat de facto gelijk is aan het resultaat van een dergelijke ambtshalve toepassing (par. 3.3.2.6).