Einde inhoudsopgave
RvdW 2019/575
Ontvankelijkheid in hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissing in eerste aanleg op de vordering tot tenuitvoerlegging.
HR 23-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:677
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 april 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/02644
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS52392:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:677, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:225, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑10‑2018
- Wetingang
Art. 14g lid 1 aanhef en onder 1, art. 14i lid 6 Sr; art. 407 lid 2 Sv
Essentie
Ontvankelijkheid in hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissing in eerste aanleg op de vordering tot tenuitvoerlegging.
Samenvatting
Tegen de verdachte waren in eerste aanleg aanhangig de zaken A, B, C en D. Zaak B betreft een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf. Die vordering was oorspronkelijk gekoppeld aan zaak A. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de politierechter de zaken A, B, C en D gevoegd. De officier van justitie heeft ter zitting het volgende standpunt ingenomen “De vordering tot tenuitvoerlegging is aangebracht onder alle feiten nu het één zaak is geworden.” Verdachte ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.