HR, 21-04-2009, nr. 07/10151
ECLI:NL:HR:2009:BH5177
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-04-2009
- Zaaknummer
07/10151
- LJN
BH5177
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BH5177, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH5177
ECLI:NL:HR:2009:BH5177, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH5177
- Vindplaatsen
Conclusie 21‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. Gelet op de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal, stond het het Hof vrij de (betwiste) verklaringen tot bewijs te bezigen. Het Hof behoefde die keuze niet nader te motiveren, ook niet in het licht van art. 359.2 Sv, nu de bestreden uitspraak in de gebezigde bewijsmiddelen voldoende gegevens bevat voor de verwerping van het in het middel bedoelde standpunt. Conclusie AG: anders.
Nr. 07/10151
Mr. Vellinga
Zitting: 3 maart 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1 "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en 2 "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met de tweede volzin van art. 359 lid 2 Sv niet uitdrukkelijk de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot afwijking van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1.
hij op 12 juli 2005 te Hoek, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld ongeveer 62711 gram (zijnde het totaal gewicht van 189 hennepplanten en een hoeveelheid gedroogde henneptoppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 12 juli 2005 te Hoek, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom toebehorende aan de [A] B.V."
5. De bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2006 verklaard - zakelijk weergegeven -:
U zegt mij dat de politie op 12 juli 2005 in een schuur behorende bij het perceel gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats], een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Ik woonde en woon thans nog op voornoemd adres. [Medeverdachte 1] is mijn echtgenote.
2. Het proces-verbaal van Politie Zeeland, dossiernr. PL1950/05-005433 (dossierpagina 4.1 tot en met 4.4. van dossiernummer PL1960/05-005433), d.d. 8 augustus 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], adspirant, en een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Tijdens een doorzoeking werd op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij was gevestigd in een houten schuur, welke was gesitueerd op het erf van de [a-straat 1] te [woonplaats]. Op 12 juli 2005 zijn wij, verbalisanten, ter plaatse gekomen. Wij hebben zorg gedragen voor het ontmantelen van de kwekerij. In een houten bak stonden in totaal 189 hennepplanten. Tevens hing er een droogrek waarop geplukte hennep lag te drogen. In totaal zijn er negentien hennepplanten en de gedroogde hennep voor verder onderzoek overgebracht naar het bureau van politie te Terneuzen.
3. Het proces-verbaal van Politie Zeeland, mutatienr. PL1950/05-067690 (dossierpagina 5.1 tot en met 5.3 van dossiernummer PL1960/05-005433, d.d. 13 juli 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], hoofdagent. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 12 juli 2005 heb ik, verbalisant, een partij plantaardig materiaal ontvangen, welke in beslag genomen was en die ik herkende als hennepplanten en als gedroogde toppen van hennepplanten.
Ik, verbalisant, ontving:
Onder A: negentien hennepplanten.
Onder B: een partij gedroogde toppen van hennepplanten.
Beide partijen werden in beslag genomen op 12 juli 2005 te [woonplaats] op het adres [a-straat 1].
ONTVANGEN ONDER A:
Ik heb negentien hennepplanten gewogen, waarbij ik zag dat het netto gewicht van één plant gemiddeld netto 319 gram bedroeg. Het totaal gemiddeld netto gewicht van de partij hennepplanten bedroeg 60610 gram.
ONTVANGEN ONDER B:
Ik heb de ontvangen partij bestaande uit gedroogde toppen van hennepplanten gewogen. Ik zag dat deze partij hennep netto 2101 gram woog.
Gezien de mij uit ervaring bekende en ook bij deze hennepplanten of delen daarvan waargenomen karakteristieke kenmerken als kleur, geur, uiterlijk en vorm, verklaar ik dat het door mij gewogen plantaardig materiaal uit hennepplanten en onderdelen van hennepplanten van het geslacht Cannabis Sativa bestaat. Hennep is in bijlage II onderdeel B van de Opiumwet vermeld.
Aanwezigheid van THC:
Op 12 juli 2005 werden de genomen monsternames van de inbeslaggenomen hennepplanten en de losse gedroogde toppen van de hennepplanten getest op de aanwezigheid van THC. Ik verkreeg in alle gevallen een positieve reactie op de aanwezigheid van THC in de geteste materialen. THC is de werkzame stof in hennepplanten van het geslacht "Cannabis Sativa".
4. Het proces-verbaal van Politie Zeeland, mutatienr. PL1960/05-068108 (dossierpagina 16.1 en 16.2 van dossiernr. PL1960/05-005433), d.d. 13 juli 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], hoofdagent, en een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit procesverbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de op 13 juli 2005 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben bevoegd om namens het bedrijf [A] B.V. aangifte te doen van diefstal van stroom. Tijdens de controle d.d. 12 juli 2005 werd door Politie Zeeland in het pand [001] aan de [a-straat] te [woonplaats] een illegale hennepkwekerij aangetroffen. Op verzoek van de politie is onderzoek ingesteld naar de elektriciteitsaansluiting. Als monteur van [A] constateerde ik dat de zegels van de huisaansluitkast waren verbroken. Na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast is geconstateerd dat aan de bovenzijde van de zogenaamde coups een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepplantage en voorzag deze van elektriciteit. Ook constateerde ik dat ondanks het feit dat alle groepen in de meterkast werden uitgeschakeld de voor de hennepkwekerij benodigde apparatuur in werking bleef. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen.
5. Het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee Schiphol, mutatienr. PL278C/05-062042 (dossierpagina 12.1 en 12.2 van dossiernr. PL1960/05-005433), d.d. 12 juli 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, en een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de op 12 juli 2005 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
U vertelt mij dat tijdens een doorzoeking van mijn huis gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats] een hennepplantage is aangetroffen. Ik weet dat telen van cannabis een strafbaar feit is. Mijn man [verdachte] en ik hebben samen de plantage opgezet. We hebben de plantage ongeveer twee maanden geleden opgezet. Met de winst van de plantage wilden wij onze schulden aflossen. De plantage staat in de schuur.
6. Het proces-verbaal van Politie Zeeland, mutatienr. PL1960/05-067690 (dossierpagina 13.1 tot en met 13.5 van dossiernr. PL1960/05-005433), d.d. 22 augustus 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], wachtmeester, en een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.(1) Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de op 22 augustus 2005 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] :
Ik ben begin juni 2005 met de kweek van hennep begonnen. De aangetroffen kweek zou mijn eerste oogst zijn. De henneptoppen die hingen te drogen, waren afkomstig van dezelfde kweek. Ik heb de elektrische voorzieningen aangebracht. Ik heb voor de illegale stroomafname gezorgd. Ik weet dat het telen van hennepplanten ten behoeve van het verkrijgen van nederwiet verboden is."
Het arrest van het Hof bevat geen nadere overwegingen over het bewijs.
6. De raadsman van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal in hoger beroep het navolgende aangevoerd:
"De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Cliënt ontkent ook maar iets van die hennepkwekerij te hebben geweten. Ten tijde van het aantreffen daarvan had hij problemen met zijn echtgenote [medeverdachte 1]. Om die reden verbleef hij bij vrienden; hij was slechts af en toe in de woning om zijn kinderen te zien. Het lijkt dan ook niet aannemelijk dat hij in die tijd in de schuur is geweest. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2005 - waar de verdediging eerst heden kennis van heeft kunnen nemen - volgt dat op het terrein rond de schuur geen indringende henneplucht was waargenomen. Cliënt heeft hier ter zitting een heel plausibele verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij ten tijde van zijn verhoor het adres [a-straat 2] als woonadres heeft opgegeven. Rest nog de op 12 juli 2005 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1], waarin zij heeft verklaard dat zij de hennepkwekerij samen met cliënt heeft opgezet. De verdediging hecht er aan op te merken dat zij deze verklaring in haar verhoor d.d. 22 augustus 2005 heeft ingetrokken. Tot slot wenst de verdediging nog op te merken dat er niet te veel waarde mag worden gehecht aan de verklaring die cliënt op 12 juli 2005 heeft afgelegd. Het is niet ondenkbaar dat de politie op enig moment heeft gezegd dat er een hennepkwekerij in de woning van zijn vrouw is aangetroffen. De door cliënt gemaakt opmerking ligt dan voor de hand. Cliënt beheerst de Nederlandse taal niet zo goed dat hij meteen begrijpt wat er tegen hem wordt gezegd."
7. De verdachte heeft blijkens voornoemd proces-verbaal het volgende verklaard, voor zover hier van belang:
"U zegt mij dat de politie op 12 juli 2005 in een schuur behorende bij het perceel gelegen aan de [a-straat 2] te [woonplaats], een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Ik woonde en woon thans nog op voornoemd adres. Ik wist echter niet dat er in de schuur hennep werd gekweekt. [Medeverdachte 1] is mijn echtgenote. In die periode hadden we problemen. Om die reden verbleef ik ergens anders. Ik kwam slechts af en toe naar de woning om de kinderen te zien. [...] Op 11 juli 2005 zijn [medeverdachte 1] en ik op Schiphol aangehouden. [...] U houdt mij voor dat [medeverdachte 1] op 12 juli 2005 tegenover de Marechaussee te Schiphol onder meer heeft verklaard dat zij en ik samen de plantage hebben opgezet. Ik kan me voorstellen dat [medeverdachte 1] door alle commotie op Schiphol in de war is geraakt, waardoor zij niet meer in staat was helder te denken. In haar tweede verklaring heeft ze verklaard dat de kwekerij alleen van haar is. Zij heeft die verklaring in alle rust kunnen afleggen. Ik zeg u nogmaals dat ik niet van het bestaan van die kwekerij op de hoogte was. U houdt mij voor dat ik blijkens een mij betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister op 15 oktober 2002 een transactie heb gekregen wegens hennepteelt in 2001. Dat klopt. Ik had inderdaad iets met die zaak te maken. Dat wil echter niet zeggen dat ik ook bij de onderhavige zaak ben betrokken. [...] De jongste raadsheer houdt mij voor dat ik op 12 juli 2005 op vragen van de Marechaussee te Schiphol omtrent de hennepkwekerij heb geantwoord: "Ik weet van niets. Mijn vrouw weet er meer van". Ik bedoelde te zeggen dat de politie zich met vragen omtrent die kwekerij beter tot [medeverdachte 1] kon wenden. In die tijd was [medeverdachte 1] namelijk vaak thuis. Het lijkt mij dan ook logisch dat zij wist wat zich in die schuur bevond. U zegt mij dat ik bij mijn verhoor het adres [a-straat 2] te [woonplaats] als woonadres heb opgegeven. Dat heb ik inderdaad gedaan. Ik verbleef in die tijd echter bij vrienden. Ik wilde geen problemen voor hen veroorzaken; om die reden heb ik het door u voorgehouden adres als woonadres opgegeven. Ik was lichamelijk kapot toen ik mijn verklaring aflegde."
8. Het standpunt dat de raadsman en de verdachte in hoger beroep hebben verwoord, houdt in dat de verdachte geen bemoeienis met de hennepkwekerij heeft gehad. Daartoe wordt aangevoerd dat verdachte ten tijde van de inrichting en de exploitatie van de hennepkwekerij niet verbleef op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] waar zijn echtgenote [medeverdachte 1] woonde en de hennepkwekerij is aangetroffen maar bij vrienden omdat hij onenigheid met zijn echtgenote had, dat hij niettemin aan de politie heeft opgegeven op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] te wonen omdat dat hij voor zijn vrienden geen problemen wilde veroorzaken, en dat zijn echtgenote is teruggekomen op haar verklaring dat zij de hennepkwekerij samen met de verdachte dreef. Daar wordt aan toegevoegd dat de verdachte weliswaar heeft verklaard dat zijn echtgenote meer wist van de hennepkwekerij maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat hij op de hoogte was van die hennepkwekerij omdat de verdachte de Nederlandse taal niet geheel machtig is en hem heel wel kan zijn voorgehouden dat in de woning op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] een hennepkwekerij was aangetroffen.
9. Een en ander kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht.(2) Nu het Hof niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven op grond waarvan het Hof in zijn arrest van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is afgeweken, heeft het Hof in strijd gehandeld met art. 359, tweede lid, Sv.(3) Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg. Daarbij merk ik nog op dat verdachtes betoog dat hij ten tijde van de inrichting en de exploitatie van de hennepkwekerij niet verbleef op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] geen weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen en voorts dat door het Hof is vastgesteld dat de hennepkwekerij zich niet bevond in de woning (waar verdachte wel eens kwam om zijn kinderen te bezoeken) maar in een schuur en verdachtes raadsman er nog op heeft gewezen dat deze blijkens een op 16 oktober 2005 opgemaakt proces-verbaal buiten niet te ruiken viel.
10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Een blik over de papieren muur leert dat het proces-verbaal waar het Hof aan refereert is opgemaakt door [verbalisant 1], adspirant van politie.
2 In HR 14 november 2006, LJN AX9408, NJ 2006, 632, HR 28 november 2006,LJN AY8961, NJ 2007, 122, HR 28 november 2006, LJN AZ0265, NJ 2007, 123 m.nt. JR, HR 15 mei 2007, LJN AZ9353, HR 18 december 2007, LJN BB7085, HR 4 maart 2008, LJN BC3748, HR 1 juli 2008, LJN BD1752, HR 16 december 2008, LJN BF3304 oordeelde de Hoge Raad dat het betrouwbaarheidsverweer bezwaarlijk anders kon worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv; in al deze gevallen betrof het een betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van verklaringen van getuigen die voor het bewijs doorslaggevend waren.
3 Zie daarover o.m. de Minister van Justitie, Kamerstukken II, 2002-2003, 29 255, nr. 3, p. 7. Zie voorts over de strekking van art. 359 lid 2 Sv HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393.
Uitspraak 21‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. Gelet op de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal, stond het het Hof vrij de (betwiste) verklaringen tot bewijs te bezigen. Het Hof behoefde die keuze niet nader te motiveren, ook niet in het licht van art. 359.2 Sv, nu de bestreden uitspraak in de gebezigde bewijsmiddelen voldoende gegevens bevat voor de verwerping van het in het middel bedoelde standpunt. Conclusie AG: anders.
21 april 2009
Strafkamer
nr. 07/10151
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 november 2006, nummer 22/000652-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat de verdachte ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij in de schuur van de woning van zijn echtgenote (de medeverdachte [medeverdachte 1]) niet woonachtig was in deze woning en dat aan de verklaring van [medeverdachte 1] niet teveel waarde mag worden gehecht nu zij op deze verklaring is teruggekomen.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 12 juli 2005 te Hoek, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld ongeveer 62711 gram (zijnde het totaal gewicht van 189 hennepplanten en een hoeveelheid gedroogde henneptoppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 12 juli 2005 te Hoek, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan de [A] B.V."
2.3. De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2006, voor zover inhoudende:
"U zegt mij dat de politie op 12 juli 2005 in een schuur behorende bij het perceel gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats], een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Ik woonde en woon thans nog op voornoemd adres. [Medeverdachte 1] is mijn echtgenote."
b. een proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee Schiphol, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
"U vertelt mij dat tijdens een doorzoeking van mijn huis gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats] een hennepplantage is aangetroffen. Ik weet dat telen van cannabis een strafbaar feit is. Mijn man [verdachte] en ik hebben samen de plantage opgezet. We hebben de plantage ongeveer twee maanden geleden opgezet. Met de winst van de plantage wilden wij onze schulden aflossen. De plantage staat in de schuur."
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2006 heeft de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende verklaard:
"U zegt mij dat de politie op 12 juli 2005 in een schuur behorende bij het perceel gelegen aan de [a-straat 2] te [woonplaats], een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Ik woonde en woon thans nog op voornoemd adres. Ik wist echter niet dat er in de schuur hennep werd gekweekt. [Medeverdachte 1] is mijn echtgenote. In die periode hadden we problemen. Om die reden verbleef ik ergens anders. Ik kwam slechts af en toe naar de woning om de kinderen te zien. (...) Op 11 juli 2005 zijn [medeverdachte 1] en ik op Schiphol aangehouden. (...) U houdt mij voor dat [medeverdachte 1] op 12 juli 2005 tegenover de Marechaussee te Schiphol onder meer heeft verklaard dat zij en ik samen de plantage hebben opgezet. Ik kan me voorstellen dat [medeverdachte 1] door alle commotie op Schiphol in de war is geraakt, waardoor zij niet meer in staat was helder te denken. In haar tweede verklaring heeft ze verklaard dat de kwekerij alleen van haar is. Zij heeft die verklaring in alle rust kunnen afleggen. Ik zeg u nogmaals dat ik niet van het bestaan van die kwekerij op de hoogte was. (...) U zegt mij dat ik bij mijn verhoor het adres [a-straat 2] te [woonplaats] als woonadres heb opgegeven. Dat heb ik inderdaad gedaan. Ik verbleef in die tijd echter bij vrienden. Ik wilde geen problemen voor hen veroorzaken, om die reden heb ik het door u voorgehouden adres als woonadres opgegeven. Ik was lichamelijk kapot toen ik mijn verklaring aflegde."
2.5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2006 heeft de raadsman van de verdachte het navolgende aangevoerd:
"De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Cliënt ontkent ook maar iets van die hennepkwekerij te hebben geweten. Ten tijde van het aantreffen daarvan had hij problemen met zijn echtgenote [medeverdachte 1]. Om die reden verbleef hij bij vrienden, hij was slechts af en toe in de woning om zijn kinderen te zien. Het lijkt dan ook niet aannemelijk dat hij in die tijd in de schuur is geweest. (...) Cliënt heeft hier ter zitting een heel plausibele verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij ten tijde van zijn verhoor het adres [a-straat 2] als woonadres heeft opgegeven. Rest nog de op 12 juli 2005 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1], waarin zij heeft verklaard dat zij de hennepkwekerij samen met cliënt heeft opgezet. De verdediging hecht er aan op te merken dat zij deze verklaring in haar verhoor d.d. 22 augustus 2005 heeft ingetrokken."
2.6. De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij op 12 juli 2005 niet woonachtig was bij zijn echtgenote bij wie de hennepkwekerij werd aangetroffen, maar dat hij op dat moment bij vrienden verbleef omdat hij problemen had met zijn echtgenote. Tevens heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet teveel waarde mag worden gehecht aan de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] inhoudende dat zij de hennepkwekerij samen met de verdachte heeft opgezet, nu zij op deze verklaring is teruggekomen, kennelijk omdat zij bij het afleggen van de bedoelde verklaring door alle commotie op Schiphol niet meer in staat was om helder te denken. Het Hof is in zijn arrest van dit standpunt afgeweken door de hiervoor in 2.3 onder a en b weergegeven verklaringen tot het bewijs te bezigen.
2.7. Het bezigen tot bewijs van de hiervoor bedoelde verklaringen stond het Hof vrij, gelet op de aan hem als feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal. Het Hof behoefde deze keuze niet nader te motiveren, ook niet in het licht van het voorschrift van de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv, nu de bestreden uitspraak in de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder in de hiervoor in 2.3 onder b weergegeven verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] - voldoende gegevens bevat voor de verwerping van het in het middel bedoelde standpunt (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393).
2.8. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 228 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 114 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 21 april 2009.