Proces-verbaal, p. 1415 (IJS/AH/148).
HR, 10-03-2015, nr. 13/05936
ECLI:NL:HR:2015:543
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
13/05936
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:543, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2763, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2763, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:543, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑03‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/213 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2015-0131
NbSr 2015/88
NbSr 2015/88
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Salduz. Door verdachte afgelegde verklaring tijdens doorzoeking woning. Art. 125.1 Sv en art. 99.2 Sv. ’s Hofs oordeel dat de door de R-C op de voet van art. 125.1 Sv getroffen maatregelen weliswaar de bewegingsvrijheid van verdachte in zijn woning hebben beperkt, maar dat die maatregelen niet meebrachten dat verdachte zich in een met een aanhouding vergelijkbare situatie heeft bevonden is niet onbegrijpelijk. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de regels uit ECLI:NL:HR:2009:BH3079 niet gelden en het p-v van bevindingen van de verbalisant voor het bewijs kan worden gebruikt. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en het is ook niet onbegrijpelijk. CAG:anders.
Partij(en)
10 maart 2015
Strafkamer
nr. 13/05936
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2013, nummer 21/000268-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof om de zaak opnieuw te laten berechten en afdoen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat de verklaring die de verdachte tijdens de doorzoeking van zijn woning heeft afgelegd van het bewijs moet worden uitgesloten omdat de verdachte voorafgaand aan het verhoor niet in de gelegenheid was gesteld een advocaat te raadplegen, ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 november 2008 te Utrecht een wapen van categorie III, te weten een pistool (een van oorsprong alarmpistool merk Tangfolio type GT28, dat was omgebouwd tot een scherp pistool in het kaliber 6,35 mm) en munitie van categorie III, te weten 5 scherpe volmantelpatronen in het kaliber 6,35 (fabrikaten GFL [6,35 mm] en WIN[chester].25Auto), voorhanden heeft gehad."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"3. Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2008 van verbalisant [verbalisant] blijkt dat hij mijn cliënt tijdens de doorzoeking heeft bevraagd omtrent het vuurwapen. Dat het hier een verhoor als bedoeld in art. 29 Sv betreft, behoeft weinig nadere uitleg. Ik verwijs naar de hieromtrent geldende jurisprudentie en het feit dat cliënt van verbalisant [verbalisant] de cautie heeft gekregen en in het onderzoek reeds als verdachte was aangemerkt.
4. Verder staat vast dat cliënt op het moment dat hij door verbalisant [verbalisant] werd bevraagd, niet de gelegenheid is geboden om voor deze bevraging een advocaat te raadplegen. Ook was hij niet vrij om zich aan het onderzoek te onttrekken. Cliënt werd op het moment van de doorzoeking immers te verstaan gegeven dat hij (1) op één plaats in de woning moest blijven (2) de woning zeker niet mocht verlaten (3) niet mocht bellen en (4) niet mocht praten met de overige aanwezigen in de ruimte.
5. Gezien de bovenstaande situatie kan de situatie waarin cliënt zich ten tijde van de bevraging door [verbalisant] bevond, worden gezien als een situatie vergelijkbaar met die van een aanhouding: het was voor cliënt onmogelijk om zich aan de opsporing te onttrekken.
6. Reeds aan de wieg van het Salduz-arrest van de Hoge Raad, werd door Knigge expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid dat in bepaalde omstandigheden ook een niet-aangehouden verdachte het recht heeft om voorafgaand aan zijn verhoor een advocaat te kunnen raadplegen.
7. Inmiddels is de Salduz-jurisprudentie al behoorlijk gegroeid en zijn er diverse voorbeelden van zaken waarin inderdaad de niet-aangehouden verdachte zich kon beroepen op het recht op een advocaat voor het eerste verhoor. Het ging in die zaken om situaties waarin de verdachten werden bevraagd omtrent hun betrokkenheid bij een strafbaar feit terwijl zij zodanig in hun vrijheid beperkt waren dat zij zich niet zomaar aan de opsporing konden onttrekken.
8. Ook Knigge heeft zijn standpunt ten aanzien van het consultatierecht voor de niet-aangehouden verdachte niet gewijzigd. Dat blijkt wel uit punt 5.8 van zijn conclusie bij HR 3 juli 2012, waarin hij - onder verwijzing naar het EHRM-arrest Zaichenko - het volgende opmerkt:
Een "significant curtailment of the [suspect's] freedom of action" kan zich ook voordoen in situaties waarin geen sprake is van een aanhouding in de zin van de artt. 53 en 54 Sv.
9. De situatie waarin mijn cliënt zich bevond ten tijde van de doorzoeking van zijn woning lijkt mij bij uitstek een situatie waarin gesproken kan worden van een significant curtailment van zijn freedom of action. Hij mocht immers niet weg en mocht niet communiceren met anderen dan de opsporingsambtenaren.
10. Naar mijn mening bevond cliënt zich aldus in een situatie vergelijkbaar met die van een aangehouden verdachte en had de politie hem in de gelegenheid moeten stellen om een advocaat te raadplegen alvorens hem te bevragen over het wapen. Dat het hier gaat om een bevraging over bijvangst in een onderzoek naar andere feiten doet niet ter zake, zo blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad.
11. Per saldo betekent dit dat cliënt in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een advocaat te raadplegen alvorens hij zou worden bevraagd omtrent het vuurwapen. Dat dit niet is gebeurd is een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Cliënt is daardoor in ernstige mate in zijn belangen geschaad. De vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leert dat in dit geval slechts bewijsuitsluiting recht kan doen aan cliënt zijn recht op een eerlijk proces.
12. De verklaring van cliënt, afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant], dient dan ook uitgesloten te worden als bewijsstuk."
2.2.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"Verweren
Door de raadsman is betoogd, zoals weergegeven in zijn pleitnota, dat de verdachte bij de doorzoeking van zijn woning, naar aanleiding van het aantreffen van het wapen en de munitie is bevraagd door verbalisant [verbalisant], zonder dat verdachte vooraf in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen. De raadsman stelt dat deze situatie vergelijkbaar is met die van een aanhouding en dat gelet op de Salduz-jurisprudentie dit een onherstelbaar vormverzuim is in het vooronderzoek en dat in dit geval slechts bewijsuitsluiting recht kan doen aan het recht van verdachte op een eerlijk proces. (...)
Het hof is van oordeel dat, met betrekking tot het eerste deel van het verweer, de Hoge Raad uit de rechtspraak van het EHRM heeft afgeleid dat alleen een verdachte die door de politie is aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd, aan artikel 6 van het EVRM aanspraak kan ontlenen om in de gelegenheid te worden gesteld voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 25 november 2008 was er geen sprake van een dergelijke verhoorsituatie. Bij het binnentreden in de woning van verdachte is verdachte naar zijn naam gevraagd. Daarna is door de rechter-commissaris de reden van het binnentreden aan verdachte medegedeeld en zijn door de rechter-commissaris “ordemaatregelen” getroffen. Deze maatregelen betreffen weliswaar een (tijdelijke) beperking van zijn bewegingsvrijheid in zijn woning maar geen dwangmiddel, vergelijkbaar met een aanhouding. Vervolgens is de woning doorzocht en is het wapen met munitie aangetroffen.
Nadat verdachte de cautie was gegeven is hij door verbalisant [verbalisant] kort bevraagd omtrent het aantreffen van het wapen. Derhalve was de situatie als bedoeld in het Salduz-arrest hier niet aan de orde en wordt het verweer in zoverre verworpen. De door de verdachte ten tijde van de huiszoeking afgelegde verklaring zal naar het inzicht van het hof kunnen dienen tot bewijs van het tenlastegelegde."
2.2.4.
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434 Sv toegezonden stukken bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door brigadier [verbalisant]. Dat houdt het volgende in:
"Na de vondst van het pistool en bijhorende houder en munitie, werd door mij verbalisant de aanwezige [verdachte] geconfronteerd met deze vondst.
Na hem te hebben medegedeeld dat hij niet verplicht was om antwoord te geven, hoorde ik hem zeggen: "Oh ja dat klopt, die heb ik ook nog, waar heb je die gevonden?", of woorden van gelijke strekking."
2.3.
Art. 125, eerste lid, Sv bepaalt dat in geval van het doorzoeken van plaatsen de daarmede belaste rechter of ambtenaar de nodige maatregelen tot bewaking of afsluiting kan nemen of doen nemen en bevelen dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke bewilliging, van de plaats van onderzoek zal verwijderen of gebruik zal maken van de zich op de plaats van onderzoek bevindende telecommunicatievoorzieningen zolang het onderzoek aldaar niet is afgelopen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de rechter of ambtenaar de overtreders van het bevel doen vatten en tot de afloop doen aanhouden.
Ingevolge art. 99, tweede lid, Sv stelt de opsporende ambtenaar tijdens een doorzoeking de verdachte "in de gelegenheid, zich omtrent de ter plaatse inbeslaggenomen voorwerpen te verklaren". Zodanige gelegenheid wordt hem in die fase geboden opdat een inbeslagneming te zijnen laste kan worden afgewend indien bijvoorbeeld blijkt dat hij met die voorwerpen niets uitstaande heeft, zulks zonder dat de verdachte wordt bevraagd met betrekking tot zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Zulk een uitnodiging tot het afleggen van een verklaring geschiedt aldus in beginsel niet in het kader van een verhoor als bedoeld in art. 29 Sv.
2.4.
In zijn overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte, toen hij tijdens de doorzoeking van zijn woning werd bevraagd door de verbalisant [verbalisant] omtrent het aantreffen van het vuurwapen, niet was aangehouden.
Blijkens zijn overwegingen is het Hof voorts ervan uitgegaan dat zich bij het afleggen van de verklaring door de verdachte geen verhoorsituatie heeft voorgedaan.
2.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door de Rechter-Commissaris op de voet van art. 125, eerste lid, Sv getroffen maatregelen weliswaar de bewegingsvrijheid van de verdachte in zijn woning hebben beperkt, maar dat die maatregelen niet meebrachten dat de verdachte zich in een met een aanhouding vergelijkbare situatie heeft bevonden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de in het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 geformuleerde regels niet gelden en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] voor het bewijs kan worden gebruikt. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en het is ook niet onbegrijpelijk.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Salduz. Door verdachte afgelegde verklaring tijdens doorzoeking woning. Art. 125.1 Sv en art. 99.2 Sv. ’s Hofs oordeel dat de door de R-C op de voet van art. 125.1 Sv getroffen maatregelen weliswaar de bewegingsvrijheid van verdachte in zijn woning hebben beperkt, maar dat die maatregelen niet meebrachten dat verdachte zich in een met een aanhouding vergelijkbare situatie heeft bevonden is niet onbegrijpelijk. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de regels uit ECLI:NL:HR:2009:BH3079 niet gelden en het p-v van bevindingen van de verbalisant voor het bewijs kan worden gebruikt. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en het is ook niet onbegrijpelijk. CAG:anders.
Nr. 13/05936 Zitting: 2 december 2014 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 1 november 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen van de categorie III alsmede munitie van de categorie III strafbaar gesteld in art. 26 eerste lid Wet wapens en munitie veroordeeld tot 75 uren taakstraf.
Mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
In het middel wordt geklaagd dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden dan wel onvoldoende gemotiveerd gebruik heeft gemaakt voor het bewijs van een verklaring van verdachte afgelegd tijdens de doorzoeking van zijn woning op 25 november 2008, terwijl verdachte voorafgaand aan deze verklaring in strijd met art. 6 EVRM niet in de gelegenheid is gesteld een advocaat te consulteren.
Voordat ik het middel bespreek zal ik het door de raadsman ten overstaan van het hof aangevoerde heldere verweer zoals vastgelegd in zijn pleitnota weergeven, inclusief de daarbij behorende voetnoten. Daarbij laat ik buiten beschouwing het verweer dat gevoerd is tot bewijsuitsluiting van de tweede verklaring die verdachte na de doorzoeking, toen hij was aangehouden op het politiebureau, heeft afgelegd. Deze verklaring heeft het hof wel uitgesloten van het bewijs vanwege het feit dat verdachte geen advocaat heeft kunnen consulteren voorafgaand aan dat verhoor. Het gaat in cassatie uitsluitend over de eerste door verdachte afgelegde verklaring.
De raadsman heeft hierover het volgende betoogd:
“Beschikbare bewijsmiddelen
2. Ter zake de verdenking tegen mijn cliënt bevat het dossier voor zover ik dat heb kunnen zien een drietal beslissende bewijsmiddelen: een proces-verbaal van doorzoeking waarin melding wordt gemaakt van het aantreffen van een vuurwapen in de woning van cliënt1., een proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd is dat men mijn cliënt tijdens de doorzoeking bevraagd heeft over dit wapen2.en een proces-verbaal van verhoor van mijn cliënt waarin hij is bevraagd over eerdergenoemd vuurwapen3.. Naar mijn mening moeten beide verklaringen die mijn cliënt over het vuurwapen heeft afgelegd worden uitgesloten van het bewijs. Ik zal per verklaring afzonderlijk bespreken waarom.
Verklaring tijdens doorzoeking
3. Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2008 van verbalisant [verbalisant] blijkt dat hij mijn cliënt tijdens de doorzoeking heeft bevraagd omtrent het vuurwapen. Dat het hier een verhoor als bedoeld in art. 29 Sv betreft, behoeft weinig nadere uitleg. Ik verwijs naar de hieromtrent geldende jurisprudentie4.en het feit dat cliënt van verbalisant [verbalisant] de cautie heeft gekregen en in het onderzoek reeds als verdachte was aangemerkt.
4. Verder staat vast dat cliënt op het moment dat hij door verbalisant [verbalisant] werd bevraagd, niet de gelegenheid is geboden om voor deze bevraging een advocaat te raadplegen. Ook was hij niet vrij om zich aan het onderzoek te onttrekken. Cliënt werd op het moment van de doorzoeking immers te verstaan gegeven dat hij (1) op één plaats in de woning moest blijven (2) de woning zeker niet mocht verlaten (3) niet mocht bellen en (4) niet mocht praten met de overige aanwezigen in de ruimte.
5. Gezien de bovenstaande situatie kan de situatie waarin cliënt zich ten tijde van de bevraging door [verbalisant] bevond, worden gezien als een situatie vergelijkbaar met die van een aanhouding: het was voor cliënt onmogelijk om zich aan de opsporing te onttrekken.
6. Reeds aan de wieg van het Salduz-arrest van de Hoge Raad, werd door Knigge expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid dat in bepaalde omstandigheden ook een niet-aangehouden verdachte het recht heeft om voorafgaand aan zijn verhoor een advocaat te kunnen raadplegen.5.
7. Inmiddels is de Salduz-jurisprudentie al behoorlijk gegroeid en zijn er diverse voorbeelden van zaken waarin inderdaad de niet-aangehouden verdachte zich kon beroepen op het recht op een advocaat voor het eerste verhoor. Het ging in die zaken om situaties waarin de verdachten werden bevraagd omtrent hun betrokkenheid bij een strafbaar feit terwijl zij zodanig in hun vrijheid beperkt waren dat zij zich niet zomaar aan de opsporing konden onttrekken.6.
8. Ook Knigge heeft zijn standpunt ten aanzien van het consultatierecht voor de niet aangehouden verdachte niet gewijzigd. Dat blijkt wel uit punt 5.8 van zijn conclusie bij HR 3 juli 2012, waarin hij - onder verwijzing naar het EHRM-arrest Zaichenko - het volgende opmerkt:
9. De situatie waarin mijn cliënt zich bevond ten tijde van de doorzoeking van zijn woning lijkt mij bij uitstek een situatie waarin gesproken kan worden van een significant curtailment van zijn freedom of action. Hij mocht immers niet weg en mocht niet communiceren met anderen dan de opsporingsambtenaren.
10. Naar mijn mening bevond cliënt zich aldus in een situatie vergelijkbaar met die van een aangehouden verdachte en had de politie hem in de gelegenheid moeten stellen om een advocaat te raadplegen alvorens hem te bevragen over het wapen. Dat het hier gaat om een bevraging over bijvangst in een onderzoek naar andere feiten doet niet ter zake, zo blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad.7.
11. Per saldo betekent dit dat cliënt in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een advocaat te raadplegen alvorens hij zou worden bevraagd omtrent het vuurwapen. Dat dit niet is gebeurd is een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Cliënt is daardoor in ernstige mate in zijn belangen geschaad. De vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leert dat in dit geval slechts bewijsuitsluiting recht kan doen aan cliënt zijn recht op een eerlijk proces.8.
12. De verklaring van cliënt, afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant], dient dan ook uitgesloten te worden als bewijsstuk.”
6. Het hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
“Door de raadsman is betoogd, zoals weergegeven in zijn pleitnota, dat de verdachte bij de doorzoeking van zijn woning, naar aanleiding van het aantreffen van het wapen en de munitie is bevraagd door verbalisant [verbalisant], zonder dat verdachte vooraf in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen. De raadsman stelt dat deze situatie vergelijkbaar is met die van een aanhouding en dat gelet op de Salduz-jurisprudentie dit een onherstelbaar vormverzuim is in het vooronderzoek en dat in dit geval slechts bewijsuitsluiting recht kan doen aan het recht van verdachte op een eerlijk proces. Tevens stelt de raadsman dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd op het politiebureau uitgesloten dient te worden van het bewijs om reden dat verdachte, als aangehouden verdachte, niet in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan dit verhoor een advocaat te raadplegen.
Het hof is van oordeel dat, met betrekking tot het eerste deel van het verweer, de Hoge Raad uit de rechtspraak van het EHRM heeft afgeleid dat alleen een verdachte die door de politie is aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd, aan artikel 6 van het EVRM aanspraak kan ontlenen om in de gelegenheid te worden gesteld voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 25 november 2008 was er geen sprake van een dergelijke verhoorsituatie. Bij het binnentreden in de woning van verdachte is verdachte naar zijn naam gevraagd. Daarna is door de rechter-commissaris de reden van het binnentreden aan verdachte medegedeeld en zijn door de rechter-commissaris "ordemaatregelen" getroffen. Deze maatregelen betreffen weliswaar een (tijdelijke) beperking van zijn bewegingsvrijheid in zijn woning maar geen dwangmiddel, vergelijkbaar met een aanhouding. Vervolgens is de woning doorzocht en is het wapen met munitie aangetroffen. Nadat verdachte de cautie was gegeven is hij door verbalisant [verbalisant] kort bevraagd omtrent het aantreffen van het wapen. Derhalve was de situatie als bedoeld in het Salduz-arrest hier niet aan de orde en wordt het verweer in zoverre verworpen. De door de verdachte ten tijde van de huiszoeking afgelegde verklaring zal naar het inzicht van het hof kunnen dienen tot bewijs van het telastegelegde. […]”
7. Het middel bevat als eerste de klacht dat het hof bij de verwerping van het verweer van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door het uitgangspunt te hanteren dat
"alleen een verdachte die door de politie is aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd, aan artikel 6 van het EVRM aanspraak kan ontlenen om in de gelegenheid te worden gesteld voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen".
Betoogd wordt dat het hof, door te overwegen dat enkel een situatie waarbij een verdachte is aangehouden aanspraak geeft op raadpleging van een advocaat, een te strikt criterium heeft gehanteerd.
8. In zijn arrest van 9 november 20109.heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de opvatting, dat het recht op consultatie van een advocaat voorafgaand aan het eerste verhoor zoals voortvloeit uit de rechtspraak van het EHRM ‘zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte’, onjuist is.10.Door het gebruik van de woorden ‘zonder meer’ heeft de Hoge Raad de mogelijkheid opengelaten dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij ook niet-aangehouden verdachten aanspraak kunnen maken op het recht voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat te consulteren.
9. Zoals door mijn ambtgenoot Knigge in de door de steller van het middel aangehaalde conclusie bij voornoemd arrest is betoogd, sluit het arrest van het EHRM in de zaak Zaichenko v. Rusland11.niet uit:
“dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die maken dat het proces als unfair moet worden bestempeld als gebruik wordt gemaakt van verklaringen die een niet aangehouden verdachte heeft afgelegd zonder dat hij vooraf in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te consulteren.”12.
10. Voor zover het hof het recht op consultatie beperkt tot ‘alleen13.de verdachte die door de politie is aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd’, lijkt mij de klacht dan ook gegrond.
11. Maar het hof heeft het niet bij die overweging gelaten en heeft daaraan toegevoegd dat er bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 25 november 2008 geen sprake was van een verhoorsituatie waarbij de verdachte was aangehouden en van zijn vrijheid beroofd. Het hof overweegt dat nadat de rechter-commissaris de woning is binnengetreden en verdachte naar zijn naam heeft gevraagd, de rechter-commissaris de reden van binnentreden aan verdachte heeft medegedeeld. Daarna zijn in de woorden van het hof ‘door de rechter-commissaris "ordemaatregelen" getroffen. Deze maatregelen betreffen weliswaar een (tijdelijke) beperking van zijn bewegingsvrijheid in zijn woning maar geen dwangmiddel, vergelijkbaar met een aanhouding.’
12. Tegen deze laatste overweging richt zich de tweede klacht van het middel. Gesteld wordt, kort samengevat, dat het niet zozeer van belang is of de ordemaatregelen van de rechter-commissaris als dwangmiddel kunnen worden aangemerkt, maar dat het hof de vraag had moeten beantwoorden of er sprake was van een wezenlijke beperking van de bewegingsvrijheid van verdachte. Verwezen wordt daarbij naar de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge bij voormeld arrest van de Hoge Raad van 9 november 2010, waarin hij onder verwijzing naar de Zaichenko zaak schrijft dat het beoordelingscriterium zou moeten zijn, of er ondanks dat een verdachte niet is aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd, sprake is van een "significant curtailment of the (..) freedom of action" van de verdachte, op grond waarvan het recht op bijstand van een advocaat wordt geactiveerd.14.
13. Sinds het arrest van 9 november 2010 is er in een aantal zaken die in cassatie aanhangig waren de vraag aan de orde geweest, welke invulling er moet worden gegeven aan de door de Hoge Raad daarin gebruikte bewoordingen “niet zonder meer”, oftewel wanneer er buiten aanhouding en vrijheidsbeneming van de verdachte sprake zou kunnen zijn van een recht op consultatie van een advocaat voorafgaand aan het verhoor. Als een verdachte zich vrijwillig op een politiebureau meldt dan wordt een beroep op de Salduz regel vrijwel zonder uitzondering op de voet van 81 RO verworpen.15.Dat geldt ook voor situaties waarin de verdachte op straat16.of thuis17.aan een verhoor wordt onderworpen. In zijn conclusie bij HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:2426, waarbij het ging om een verhoor bij de verdachte thuis, kwam Knigge tot het oordeel dat de verdachte, die thuis gehoord werd, niet in een ‘dwangpositie’ was komen te verkeren omdat, ik citeer:
“Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat verdachte op enig moment door de politie in een verhoorsituatie is ‘vastgezet’. In zoverre was de bewegingsvrijheid van verdachte ten tijde van het verhoor in haar woning dus niet ingeperkt. Wat betreft de in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [A] (nr. 2009038982-3) genoemde reden voor het niet aanhouden van verdachte – verdachte zat in haar woning met twee kinderen – is relevant dat deze reden betrekking heeft op de situatie na het eerste verhoor van verdachte. Gelet op de tijd die de verdachte vervolgens is gelaten om zich op haar positie te beraden – die aanmerkelijk langer was dan in HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012: BU6908 – getuigt ’s Hofs verwerping van het bewijsuitsluitingsverweer niet van een onjuiste rechtsopvatting.”
14. De Hoge Raad deed de zaak op de voet van art. 81 RO af.
15. Voor zover ik heb kunnen nagaan is door de Hoge Raad tot nu toe slechts één uitzondering gemaakt op het uitgangspunt dat alleen aangehouden verdachten aanspraak kunnen maken op de Salduz bijstand, namelijk in het geval de verdachte uit anderen hoofde van zijn vrijheid is beroofd.18.
16. In onderhavige zaak is ten overstaan van het hof aangevoerd dat verdachte door verbalisant [verbalisant] tijdens de doorzoeking is verhoord in de zin van art. 29 Sv terwijl de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij niet vrij was zich aan dat verhoor te onttrekken en evenmin vrij was om voor dit verhoor een advocaat te consulteren. Aan verdachte was immers te verstaan gegeven door de rechter-commissaris dat hij op één plaats in de woning moest blijven, de woning niet mocht verlaten, niet mocht bellen en niet mocht praten met de overige aanwezigen in de ruimte. In deze situatie kon volgens de verdediging worden gesproken van een significant curtailment of [the suspect’s] freedom of action. Naar mijn mening is het eerste onderdeel van de klacht, namelijk dat het in onderhavige zaak gaat om een met een aanhouding vergelijkbare vrijheidsbeperking waarbij verdachte in de gelegenheid had moeten worden gesteld een advocaat te raadplegen alvorens over het aantreffen van het vuurwapen te worden gehoord gegrond.
17. Ter terechtzitting van het hof van 18 oktober 2013 is door de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan, mocht het hof onvoldoende overtuigd zijn van de beperkende maatregelen waaraan verdachte onderworpen was tijdens zijn verhoor, om de aanwezigen bij de doorzoeking, [verbalisant], destijds brigadier van politie, Mr. M.I.M. Dierick, de betrokken officier van justitie en Mr. A.J. Smits, de betrokken rechter-commissaris, als getuigen hieromtrent te horen.
18. Het hof heeft hieraan geen gehoor gegeven en is kennelijk, blijkens zijn overweging dat door de rechter-commissaris “ordemaatregelen” zijn getroffen ervan uitgegaan dat de door de verdediging geschetste vrijheidsbeperkende maatregelen juist zijn.
19. Overigens heb ik geprobeerd om achter de papieren muur een proces-verbaal van de rechter-commissaris met betrekking tot de doorzoeking te vinden waaruit de genomen ordemaatregelen zouden kunnen blijken. Een dergelijk proces-verbaal bevindt zich echter niet bij de stukken die betrekking hebben op de doorzoeking en die op verzoek van mijn medewerker door het hof aan de Hoge Raad zijn toegezonden. Op grond waarvan het hof heeft vastgesteld dat door de rechter-commissaris “ordemaatregelen” zijn getroffen wordt derhalve niet duidelijk. Bij de verdere bespreking van het middel ga ik ervan uit dat het hof is uitgegaan van de ordemaatregelen zoals die door de verdediging zijn beschreven.
20. In de schriftuur wordt betoogd dat in de situatie waarin verdachte verkeerde tijdens de doorzoeking amper van die van een vrijheidsbeperking door aanhouding verschilde. Daartoe wordt aanvullend op hetgeen door de verdediging ten overstaan van het hof is naar voren gebracht nog aangevoerd dat uit het proces-verbaal van de doorzoeking blijkt dat deze vrijheidsbeperking vier uren heeft geduurd en dat de ordemaatregelen die de rechter-commissaris tijdens een doorzoeking treft, bij een overtreding ervan grond kunnen zijn de verdachte op grond van art. 125 lid 2 Sv aan te houden wegens overtreding van art. 184 Sr. Met andere woorden, verdachte kon zich niet aan deze ordemaatregelen onttrekken zonder zichzelf strafbaar te maken. Strikt genomen zou gesteld kunnen worden dat deze argumenten niet voor het eerst in cassatie naar voren kunnen worden gebracht, maar ik ben van mening dat deze zodanig voortborduren op de essentie van het verweer dat ten overstaan van het hof is gevoerd dat hierop in cassatie wel acht moet worden geslagen
.
21. Dat verbalisant [verbalisant] tijdens de doorzoeking na de vondst van het vuurwapen verdachte, na het geven van de cautie heeft verhoord staat mijns inziens buiten kijf. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] luidt als volgt:
“Door mij,
[verbalisant], brigadier van politie Utrecht, divisie recherche, wordt het volgende verklaard:
Na de vondst van het pistool en bijhorende houder en munitie, werd door mij verbalisant de aanwezige [verdachte], geconfronteerd met deze vondst. Na hem te hebben medegedeeld dat hij niet verplicht was om antwoord te geven, hoorde ik hem zeggen: “Oh ja dat klopt, die heb ik ook nog, waar heb je die gevonden ?“, of woorden van gelijke strekking.
Na overleg met de ter plaatse zijnde officier van justitie mevr. mr. M. Dierick en de rechtercommissaris, de heer mr. A.J. Smits, van deze vondst in kennis gesteld.
De officier van justitie voornoemd gaf opdracht om verdachte [verdachte] in een later stadium voor verhoor te ontbieden aan een politiebureau te Utrecht, mede omdat er meerdere voorwerpen gevonden en in beslag genomen waren vallend buiten het gerechtelijk vooronderzoek.
Waarvan door mij,
[verbalisant], op ambtseed is opgemaakt, dit proces-verbaal, dat ik sloot en tekende te SOEST op 16 december 2008.”19.
22. Ik ben het met de steller van het middel eens, dat de verdachte door de getroffen ordemaatregelen gedurende de doorzoeking, zoals deze hiervoor onder 16 zijn weergegeven, zodanig in zijn vrijheid is beperkt dat er sprake is van omstandigheden die vergelijkbaar zijn met een aanhouding en vrijheidsbeneming. De overweging van het hof, dat dit slechts een tijdelijke beperking van zijn bewegingsvrijheid was, maar geen dwangmiddel, vergelijkbaar met een aanhouding is mijns inziens gelet op de inhoud van de ordemaatregelen dan ook onbegrijpelijk. Verdachte had voorafgaand aan dit verhoor moeten worden geïnformeerd over zijn recht een advocaat te consulteren en in de gelegenheid moeten worden gesteld van dit recht gebruik te maken. De verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de door verdachte afgelegde verklaring getuigt dan ook van een onjuiste rechtsopvatting en is ontoereikend gemotiveerd.
23. Ik laat een bespreking van het beroep in de schriftuur op de EU-richtlijn 2013/48/EU met betrekking tot toegang tot een advocaat hier maar buiten beschouwing, omdat de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat hieraan tijdens de omzettingstermijn die pas op 27 november 2016 afloopt, geen verplichtingen kunnen worden ontleend.20.
24. Het middel slaagt.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om de zaak opnieuw te laten berechten en afdoen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2014
Proces-verbaal, p. 1437 (IJS/AH/156).
Proces-verbaal, p. 3706 (IJS/VE01/02).
Zie bijv. HR 2 oktober 1979, NJ 1980, 243; HR 23 mei 1995, DD 95.402; HR 10 oktober 1995, DD 96.55enz.
Zie HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349, conclusie Knigge punt 8.6 en voorts HR 9 november 2010, UN:BN7727, conclusie mr. Knigge punt 20 (onder verwijzing naar EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02,Zaichenko vs. Rusland).
Zie bijv. HR 3 juli 2012, UN: BW 9264 en HR 22 januari 2013, UN: BY7892 waarin het ging om uitanderen hoofde gedetineerde verdachten.
Zie HR 12 juni 2012, UN: BW6864
Zie recent bijvoorbeeld HR 19 februari 2013, UN: BY5321, punt 2.2.4.
HR 9 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7727.
Rov. 2.5. Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat bij een vrijwillige melding op het politiebureau geen Salduz bijstand vereist is, zie voor een bevestiging hiervan HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:846, waarbij de Hoge Raad een klacht hierover op de voet van art. 81 RO afdeed en de daaraan voorafgaande conclusie van Vegter ECLI:NL:PHR:2014:249, onder punt 8.3.
EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02 (Zaichenko v. Russia).
Conclusie G. Knigge ECLI:NL:PHR:2010:BN7727 onder punt 20.
Mijn onderstreping.
Zie par. 47 en 48 van de Zaichenko zaak.
HR 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5319, niet gepubliceerd; HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1871, niet gepubliceerd; HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012: BU6908; HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:846, zie de conclusie van Vegter.
HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4237, niet gepubliceerd.
HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2426, niet gepubliceerd; HR 24 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:2534, niet gepubliceerd.
HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9264.
Proces-verbaal van bevindingen, PL0981/08-358479, p. 1437 in het doorgenummerd dossier.
HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770, NJ 2014/268 m.nt. T.M. Schalken, rov. 2.5.2.
Beroepschrift 17‑03‑2014
Cassatieschriftuur
Hoge Raad der Nederlanden
Schriftuur houdende middelen van cassatie
van mr. F. Visser
In de zaak van:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1961, wonende te ([postcode]) [woonplaats], voor deze zaak woonplaats kiezende te (3512 HS) Utrecht aan de Achter Sint Pieter 4, op het kantoor van mr. F. Visser.
Bovenvermelde [verzoeker] is verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2013 onder parketnummer 21-000268-11 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht — in het bijzonder de artt. 29, 348, 350, 358, 359 en 359a jo. art. 415 Sv en/of art. 6 EVRM — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof ten onrechte, althans op onjuiste gronden dan wel onvoldoende gemotiveerd, de verklaring van verzoeker, neergelegd in een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 16 december 2008 (blz. 1437 van het einddossier) heeft gebezigd voor het bewijs.
Toelichting:
2.
Zoals blijkt uit het arrest en de aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota, is door de verdediging betrekkelijk uitgebreid uiteengezet waarom de verklaring van [verzoeker] tijdens de doorzoeking van zijn woning niet voor het bewijs gebezigd kan worden. Dat het Gerechtshof de omstandigheden door de verdediging uiteengezet in punten 3, 4, en 5 van de ter terechtzitting voorgedragen pleitnota, heeft gehanteerd als uitgangspunt voor zijn beslissing en dat het daaraan niet twijfelt, blijkt uit het feit dat het Gerechtshof het voorwaardelijk verzoek tot het doen verrichten van nader onderzoek ter zake ongemotiveerd heeft afgewezen. De verdediging gaat er dan ook van uit dat het Gerechtshof de geschetste vrijheidsbeperkende situatie als vaststaand feit aanneemt en dat dit het uitgangspunt vormt voor zijn beoordeling van de zaak.
3.
Op basis van die premisse, kunnen de overwegingen van het Gerechtshof op diverse manieren worden uitgelegd. Kort gezegd:
- a.
het Gerechtshof is van mening dat enkel aangehouden verdachten een recht op consultatiebijstand hebben;
- b.
het Gerechtshof is van mening dat enkel verdachten die aan een dwangmiddel worden onderworpen (onder omstandigheden) een recht op consultatiebijstand kunnen hebben;
- c.
het Gerechtshof is van mening dat voor het recht op consultatiebijstand bepalend is de mate van vrijheidsbeperking waarin de verdachte zich bevindt, doch acht de onderhavige situatie niet zodanig vrijheidsbeperkend dat daardoor een recht op consultatiebijstand ontstaat;
- d.
het Gerechtshof is van mening dat in gevallen waarin geen recht op consultatiebijstand bestaat, geen enkel recht op redelijke toegang tot een advocaat bestaat voorafgaand aan een verhoor.
- e.
Het Gerechtshof is van mening dat de vragen gesteld aan verzoeker geen verhoor in de zin van art. 29 Sv zijn.
4.
De verdediging kan zich met geen van deze (mogelijke) overwegingen verenigen. Hieronder zullen de bezwaren van de verdediging uiteengezet worden.
A. Onjuist beoordelingscriterium: aanhouding
5.
Uit de overwegingen in de 2e alinea onder het kopje verweren in het arrest, zou afgeleid kunnen worden dat het Gerechtshof aan zijn verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van bovenvermelde verklaring ten grondslag legt het criterium dat ‘alleen een verdachte die door de politie is aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd, aan artikel 6 van het EVRM aanspraak kan ontlenen om in de gelegenheid te worden gesteld voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen’. Deze overweging getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, nu uit de in voetnoot 6 van mijn pleitnota aangehaalde jurisprudentie van uw Raad reeds volgt dat niet enkel aangehouden verdachten aan artikel 6 EVRM een recht op consultatie voor kunnen ontlenen maar ook verdachten die zich bevinden in een situatie vergelijkbaar met aanhouding.
6.
Voor zover de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting stoelt op de opvatting dat enkel de aangehouden verdachte aan artikel 6 EVRM een recht op consultatie voor kan ontlenen, berust dit op een onjuiste rechtsopvatting of is dit zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het arrest kan in dat geval niet in stand blijven.
B. Onjuist beoordelingscriterium: dwangmiddel
7.
Ook zou uit het arrest afgeleid kunnen worden dat het Gerechtshof eerdergenoemd verweer heeft gepasseerd omdat het van oordeel is dat, nu de door de rechter-commissaris getroffen ordemaatregelen geen dwangmiddel betreffen, er geen sprake is van een situatie vergelijkbaar met een aanhouding.
8.
Met de overweging geen dwangmiddel dus geen consultatierecht miskent het Gerechtshof naar mijn mening dat de vraag of een verdachte recht heeft op bijstand van een advocaat voor zijn eerste verhoor, niet afhankelijk gesteld kan worden van de toepassing van een dwangmiddel.1.
9.
Ik voorsta op dat punt de opvatting die Knigge in de conclusies aangehaald in voetnoot 5 van mijn pleitnota verwoordt en die ook door het EHRM wordt gehuldigd; namelijk dat het criterium voor recht op bijstand voor het eerste verhoor is: een wezenlijke beperking van de bewegingsvrijheid van de verdachte.2.
10.
Of deze beperking al dan niet het gevolg is van een dwangmiddel doet niet ter zake, zo blijkt ook uit de door mij in voetnoot 6 van mijn pleitnota aangehaalde jurisprudentie van uw Raad, waarin het immers gaat om verdachten die uit anderen hoofde van hun vrijheid beroofd waren. Detentie uit anderen hoofde kan men bezwaarlijk zien als dwangmiddel ter zake een nieuwe verdenking.
11.
Ook indien het Gerechtshof bij de beoordeling van het verweer de maatstaf heeft gehanteerd dat sprake moet zijn van een dwangmiddel voor toepasselijkheid van de Salduz-jurisprudentie, getuigen diens overwegingen van een onjuiste rechtsopvatting of zijn deze, zonder nadere motivering, onbegrijpelijk. Het arrest kan ook bij deze uitleg niet in stand blijven.
C. Ontoereikende motivering verwerping verweer
12.
Echter, ook voor zover het Gerechtshof wél de juiste maatstaf (die van significant curtailment) heeft gehanteerd, kan het arrest mijns inziens niet in stand blijven daar het Gerechtshof in dat geval het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting ten onrechte of ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
13.
Anders dan het Gerechtshof ben ik van mening dat in deze situatie wél sprake is van een zodanige vrijheidsbeperking dat hem op het moment van ondervraging een recht op bijstand van een advocaat voor het eerste verhoor toekwam.
14.
De situatie waarin [verzoeker] verkeerde op het moment dat hij werd bevraagd, verschilt qua vrijheidsbeperking in wezen amper van aanhouding. De essentie van een aanhouding is immers het bewust (en bevoegd) iemand gedurende enige uren van zijn vrijheid beroven en naar een plaats leiden om hem te kunnen bevragen of onderzoek naar hem te kunnen verrichten.
15.
Qua mate van vrijheidsbeperking verschilt de situatie waarin [verzoeker] tijdens de doorzoeking verkeerde niet van een aanhouding. Zoals in punt 4 van mijn pleitnota voor de zitting bij het Gerechtshof verwoord (en door het Gerechtshof niet verworpen), moest [verzoeker] tijdens de doorzoeking op één plaats in de woning blijven, mocht hij de woning niet verlaten en mocht hij absoluut niet communiceren met anderen.
16.
Deze situatie verschilt qua intensiteit van de vrijheidsbeperking in geen enkel opzicht van de situatie waarin iemand verkeert die in een politiecel verblijft gedurende zijn aanhouding. Sterker, betoogd kan worden dat men in een politiecel nog meer vrijheden heeft, aangezien men in een dergelijke cel doorgaans kan beschikken over een toilet en dus nog de vrijheid heeft om zelf te bepalen wanneer men (onbegeleid) naar het toilet gaat; in tegenstelling tot bij een doorzoeking
17.
Ook qua tijdsduur van de vrijheidsbeperking verschilt de situatie van [verzoeker] niet wezenlijk van die van een aangehouden verdachte. De aangehouden verdachte mag na voorgeleiding aan de (hulp)officier van justitie immers maximaal 6 uren worden opgehouden voor verhoor (art. 61 lid 1 Sv). Korter is uiteraard ook mogelijk. Verzoeker is in deze zaak gedurende 4 uren van zijn vrijheid beroofd geweest, zo blijkt uit het proces-verbaal van doorzoeking.3. Het komt geregeld voor dat verdachten die wél aangehouden zijn (en dus aanspraak kunnen maken op bijstand van een advocaat voor het eerste verhoor) minder lang van hun vrijheid beroofd worden dan [verzoeker] tijdens de doorzoeking.
18.
Een andere — mijns inziens bijzonder belangrijke — indicator dat er in een situatie als deze sprake is van een situatie vergelijkbaar met aanhouding, is het feit dat art. 184 Sr het overtreden van de genomen ordemaatregelen strafbaar stelt4. en dat art. 125 lid 2 Sv de rechter-commissaris de mogelijkheid biedt om degene die zich niet houdt aan de genomen ordemaatregelen te doen aanhouden. Het niet voldoen aan de bevelen van de rechter-commissaris wordt zodoende bedreigd met strafvervolging en de toepassing van het dwangmiddel aanhouding.
19.
Per saldo betekent dit dat degene die tracht zich aan de opsporing te onttrekken (bijvoorbeeld om een advocaat te kunnen benaderen), alsnog fysiek gedwongen kan worden zich te onderwerpen aan deze opsporing en ook nog eens een strafbaar feit begaat (anders dan de verdachte die zich zonder geweld tracht te onttrekken aan zijn aanhouding). Dit gold ook voor [verzoeker] tijdens de doorzoeking waar het hier om draait.
20.
[verzoeker] had dan ook geen enkele redelijke (en legale) mogelijkheid om zich in deze situatie te onttrekken aan het verhoor waaraan hij werd onderworpen. Daardoor is zijn feitelijke situatie zodanig vergelijkbaar met die van de aangehouden verdachte dat hem het recht toekwam een raadsman te consulteren voordat aan hem vragen gesteld werden omtrent zijn betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit.5. Dat [verzoeker] niet naar een politiebureau is overgebracht, maakt dit niet anders, nu (zoals reeds uiteengezet) de vrijheidsbeperking in de woning van [verzoeker] zelfs als ingrijpender kan worden gezien dan insluiting in een politiebureau.
21.
Onder die omstandigheden kwam ten tijde van de doorzoeking op grond van art. 6 EVRM en de geldende nationale en internationale Salduz-jurisprudentie aan [verzoeker] toe een recht op bijstand van een advocaat, voorafgaand aan bevragingen omtrent diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit.
22.
Voor zover het oordeel van het Gerechtshof berust op de overweging dat [verzoeker] zich op het moment van eerste bevraging niet bevond in een situatie vergelijkbaar met die van een aangehouden verdachte en daarom geen consultatierecht had, berust dit naar mijn mening dan ook op een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dit ontoereikend gemotiveerd.
23.
Het Gerechtshof heeft er (ondanks de mogelijkheid van voorlopige hechtenis voor het feit waarvan [verzoeker] verdacht werd) immers geen blijk van gegeven te hebben onderzocht of aan [verzoeker] de gelegenheid is geboden om voor het verhoor een raadsman te consulteren. Ook heeft het Gerechtshof er geen blijk van gegeven te hebben onderzocht of [verzoeker] van dit recht uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. Het arrest van het Gerechtshof kan ook om deze redenen niet in stand blijven.
D. Recht op bijstand voor de niet-aangehouden verdachte
24.
Ook indien uw Raad oordeelt dat het Gerechtshof op juiste gronden en toereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat [verzoeker] zich ten tijde van het gewraakte verhoor niet in een situatie vergelijkbaar met aanhouding bevond, kan het arrest waarvan cassatie niet in stand blijven met het oog op de recente (Europese) ontwikkelingen op het gebied van toegang tot een advocaat,
25.
Voor zover de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting is gebaseerd op de opvatting dat de situatie [verzoeker] niet vergeleken kan worden met die van een aangehouden verdachte, miskent het Gerechtshof immers dat uit Europese richtlijnen en jurisprudentie voortvloeit dat niet alleen de aangehouden verdachte recht heeft op (effectieve) toegang tot een advocaat maar dat ook de niet-aangehouden verdachte.
26.
Gewezen wordt op de richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat van het Europees Parlement en de Raad d.d. 22 oktober 2013 (2013/48/EU), waarin wordt beoogd de rechten voortvloeiend uit art. 6 EVRM en de heersende jurisprudentie van het EHRM in concrete richtlijnen te vervatten.
27.
Artikel 3 lid 2 sub a van deze richtlijn stelt duidelijk en onvoorwaardelijk dat verdachten het recht hebben op toegang tot een advocaat voordat zij door de politie of door een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie worden verhoord. Artikel 3 lid 3 sub a van dezelfde richtlijn concretiseert het recht op toegang tot een advocaat:
de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden het recht hebben de advocaat die hen vertegenwoordigt onder vier ogen te ontmoeten en met hem te communiceren, ook voordat zij door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie worden verhoord
28.
Als aanvangsmoment voor het recht op toegang tot een advocaat wordt in de richtlijn dus niet gesteld de juridische vrijheidsbeneming van een verdachte maar simpelweg het moment voordat een verdachte wordt verhoord. Reeds in artikel 3 lid 1 sub a van richtlijn 2012/13/EU werd gesteld dat verdachten ook onverwijld geïnformeerd moeten worden over hun recht op toegang tot een advocaat.
29.
Dat beide richtlijnen evenals de jurisprudentie van het EHRM beogen te waarborgen dat de verdachte in ieder geval een reële mogelijkheid op overleg met een advocaat geboden wordt, komt bijvoorbeeld goed tot uitdrukking in punt 27 van de preambule bij richtlijn 2013/48/EU:
De lidstaten dienen zich ertoe in te spannen om algemene informatie ter beschikking te stellen — bijvoorbeeld op een website of door middel van een folder op het politiebureau — om verdachten of beklaagden te helpen een advocaat te vinden. De lidstaten hoeven evenwel geen actieve stappen te zetten om ervoor te zorgen dat verdachten of beklaagden waarvan de vrijheid niet is ontnomen, bijstand krijgen van een advocaatindien zij zelf niet het nodige hebben gedaan om door een advocaat te worden bijgestaan. Het dient de verdachte of beklaagde vrij te staan contact op te nemen met een advocaat, die te raadplegen en erdoor te worden bijgestaan.
30.
De (door mij) onderstreepte passage uit dit citaat geeft naar mijn mening in essentie weer wat er van lidstaten verwacht mag worden ten opzichte van de niet van hun vrijheid ontnomen verdachte: dat een redelijke gelegenheid wordt geboden om contact op te nemen met een advocaat en daar door te worden bijgestaan vóórdat de verdachte wordt verhoord. Slechts in het geval dat de verdachte zelf niet het nodige heeft gedaan om te worden bijgestaan, hoeft de lidstaat geen actieve stappen te zetten om bijstand door een advocaat te verzekeren!
31.
Zoals door de verdediging in deze zaak ter terechtzitting in hoger beroep is aangegeven (en door het Gerechtshof kennelijk ook als uitgangspunt is gehanteerd), stond het [verzoeker] ten tijde van de bevraging echter in het geheel niet vrij contact op te nemen met een advocaat. Hij mocht niet eens zijn telefoon gebruiken.
32.
Niet geoordeeld kan dan ook worden dat het [verzoeker] vrij stond contact op te nemen met een advocaat. Die gelegenheid had hij in het licht van bovenstaande wél moeten krijgen, zélfs wanneer er geen sprake was van een significant curtailment of [his] freedom of action. Dat dit niet is gebeurd levert een inbreuk op artikel 6 EVRM op.
33.
Met de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting heeft het Gerechtshof, voor zover zijn oordeel omtrent de vrijheidsbeperking van [verzoeker] juist is, miskend dat ook een verdachte die zich niet bevindt in een situatie vergelijkbaar met aanhouding, recht heeft op redelijke en effectieve toegang tot een advocaat, dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom in casu de verdachte voldoende mogelijkheden heeft gehad om zich voorafgaand aan het verhoor te laten adviseren door een advocaat.
E. Verhoorsituatie
34.
Tot slot nog enige opmerkingen ten aanzien van de vraag of er ten tijde van de bevraging van [verzoeker] door verbalisant [verbalisant] sprake was van een verhoorsituatie. Hoewel ik het arrest waarvan cassatie niet zo begrijp, zou men in de overwegingen van het Gerechtshof eventueel kunnen lezen dat de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting is gegrond op de conclusie dat er geen sprake was van een verhoorsituatie ex art. 29 Sv op het moment dat de uit te sluiten verklaring werd afgelegd. Voor zover het oordeel van het Gerechtshof berust op deze opvatting, getuigt dit van een onjuiste rechtsopvatting of is het ontoereikend gemotiveerd.
35.
Als verhoor gelden immers alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdacht aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit.6. In deze situatie was [verzoeker] reeds op voorhand als verdachte in het lopende onderzoek aangemerkt en kon hij bovendien als verdachte van een overtreding van de WWM worden aangemerkt op basis van het aantreffen van het verweten vuurwapen in zijn woning. Op basis van de heersende jurisprudentie heeft de confrontatie met het vuurwapen (bezwaarlijk anders uit te leggen dan een vraag naar zijn betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit) aldus te gelden als een verhoorsituatie,
36.
Voor zover het oordeel van het Gerechtshof is gebaseerd op de overweging dat er geen sprake was van een verhoorsituatie, berust dit dan ook op een onjuiste rechtsopvatting of is het ontoereikend gemotiveerd, zeker in het licht van hetgeen ik daaromtrent heb verwoord in punt 3 van mijn pleitnota.
Conclusie
37.
Hoe men het arrest van het Gerechtshof ook leest en begrijpt, welk criterium het Gerechtshof ook heeft gehanteerd, de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting getuigt van een onjuiste rechtsopvatting of is ontoereikend gemotiveerd. Om die reden kan het arrest niet in stand blijven. Het verzoek aan uw Raad is dan ook om het arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Gaarne ziet ondergetekende uw berichten tegemoet.
Utrecht, 17 maart 2014
mr. F. Visser
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑03‑2014
Overigens is de doorzoeking van een woning op zichzelf ook reeds een dwangmiddel.
Aldus mijn eigen vrije vertaling van de overweging significant curtailment of the applicant's freedom of action dat wordt gebezigd in EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02 (Zaichenko vs. Rusland).
Van 07:00 uur tot 11:00 uur, aldus het proces-verbaal van doorzoeking (blz. 899).
Zie ook Wöretshofer, T&C Strafvordering, art. 125, aant. 1.
Vgl. ook Knigge in punt 5.7 van zijn conclusie voor HR 3 juli 2012, LIN: BW9264.
Zie bijvoorbeeld HR 15 mei 2012, LJN: BU8773 en HR 12 juni 2012, LJN: BW6864.