Einde inhoudsopgave
RvdW 2006, 968
Internationale kinderontvoering. Haags Kinderontvoeringsverdrag; ‘daadwerkelijke uitoefening’ gezagsrecht als bedoeld in art. 3 lid 1 sub b en art. 13 lid 1 sub a.
HR 20-10-2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7937
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20 oktober 2006
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, F.B. Bakels, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
R06/042HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
AY7937
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AY7937, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑10‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AY7937, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑10‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑04‑2006
- Wetingang
Haags Verdrag burgerrechtelijke aspecten internationale ontvoering van kinderen art. 3 lid 1 onder b; Haags Verdrag burgerrechtelijke aspecten internationale ontvoering van kinderen art. 12 lid 1 onder a; Haags Verdrag burgerrechtelijke aspecten internationale ontvoering van kinderen art. 13 lid 1 onder a
Essentie
Internationale kinderontvoering. Haags Kinderontvoeringsverdrag; ‘daadwerkelijke uitoefening’ gezagsrecht als bedoeld in art. 3 lid 1 sub b en art. 13 lid 1 sub a.
Aangenomen moet worden dat van ‘daadwerkelijke uitoefening’ van het gezagsrecht als bedoeld in art. 3 lid 1 sub b en art. 13 lid 1 sub a van het Haags Kinderontvoeringsverdrag ook sprake kan zijn indien degene aan wie het gezagsrecht is toegekend, het kind niet feitelijk verzorgt en opvoedt. Voldoende is dat de met het gezag belaste persoon of instelling ervan blijk heeft gegeven zich overeenkomstig de inhoud van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.