Einde inhoudsopgave
RvdW 2006, 969
Internationale kinderontvoering. Haags Kinderontvoeringsverdrag; weigeringsgrond art. 13 lid 1 sub b (ernstig risico dat kind door terugkeer in ondraaglijke toestand wordt gebracht); restrictieve toepassing; bewijslastverdeling.
HR 20-10-2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8774
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20 oktober 2006
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels
- Zaaknummer
R06/096HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
AY8774
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AY8774, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑10‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AY8774, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑10‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑07‑2006
- Wetingang
Essentie
Internationale kinderontvoering. Haags Kinderontvoeringsverdrag; weigeringsgrond art. 13 lid 1 sub b (ernstig risico dat kind door terugkeer in ondraaglijke toestand wordt gebracht); restrictieve toepassing; bewijslastverdeling.
Doel en strekking van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, dat de onmiddellijke terugkeer van het ontvoerde kind wil verzekeren, brengen mee dat de weigeringsgrond van art. 13 lid 1 sub b (ernstig risico dat kind door terugkeer in een ondraaglijke toestand wordt gebracht) restrictief wordt toegepast. De rechter die zich over een verzoek tot teruggeleiding beslist, dient zich te onthouden van een oordeel omtrent (wijziging van) het gezagsrecht en het omgangsrecht ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.