Hof Amsterdam (ondernemingskamer) 3 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:275, onder meer gepubliceerd in: JOR 2017/128 m.nt. M. Holtzer, JAR 2017/67 en ARO 2017/48.
HR, 18-05-2018, nr. 17/02136
ECLI:NL:HR:2018:725
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-05-2018
- Zaaknummer
17/02136
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:725, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑05‑2018; (Cassatie, Beschikking)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:275, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:166, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:166, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:725, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑04‑2017
- Vindplaatsen
JOR 2018/172 met annotatie van prof. mr. L.G. Verburg
JIN 2018/114 met annotatie van M.C. Schepel, I.L.N. Timp
NJ 2018/377 met annotatie van P. van Schilfgaarde
AR-Updates.nl 2018-0611 met annotatie van L.C.J. Sprengers
OR-Updates.nl 2018-0085
Ondernemingsrecht 2019/28 met annotatie van S.F.H. Jellinghaus, K.M.J.R. Maessen
JAR 2018/151 met annotatie van dr. I. Zaal
UDH:TvAO/15322 met annotatie van mr. E.H. Damen
JOR 2018/172 met annotatie van prof. mr. L.G. Verburg
JAR 2018/151 met annotatie van dr. I. Zaal
Uitspraak 18‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Ondernemingsrecht. Medezeggenschap. WOR. Beroep ondernemingsraad tegen besluit Stichting Holland Casino tot juridische afsplitsing van haar vermogen naar een nieuw op te richten NV, waarbij de Stichting de aandelen in die NV verkrijgt, en aansluitende ontbinding en vereffening van de Stichting, waarbij aandelen in de NV als overschot van de vereffening van de Stichting aan de Staat zullen worden overgedragen. Marginale toetsing door Ondernemingskamer (art. 26 lid 4 WOR). Rol van mogelijke toekomstige privatisering. Wordt met de juridische afsplitsing de in art. 2:18 lid 6 BW opgenomen vermogensklem omzeild? Vereiste dat de door de Ondernemingskamer te toetsen bezwaren in het advies van de ondernemingsraad tot uitdrukking zijn gebracht.
Partij(en)
18 mei 2018
Eerste Kamer
17/02136
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
de ONDERNEMINGSRAAD VAN NATIONALE STICHTING TOT EXPLOITATIE VAN CASINOSPELEN IN NEDERLAND,gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaten: mr. J.W. de Jong en mr. R.P.J.L. Tjittes,
t e g e n
NATIONALE STICHTING TOT EXPLOITATIE VAN CASINOSPELEN IN NEDERLAND,gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de ondernemingsraad en Holland Casino.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 200.203.577/01 OK van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2017;
De beschikking van het hof is aan deze de beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de ondernemingsraad beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Holland Casino heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de ondernemingsraad heeft bij brief van 2 maart 2018 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Holland Casino is de enige legale aanbieder van casinospelen in Nederland. Zij heeft op dit moment veertien vestigingen.
(ii) De oprichting van Holland Casino is geïnitieerd door de Staat met als doel het spelen in het buitenland en in clandestiene speelgelegenheden te verminderen. De netto-opbrengst van de casino’s strekt ten bate van de schatkist.
(iii) De statuten van Holland Casino houden onder meer in dat de minister van Financiën de commissarissen benoemt en ontslaat, bezwaar kan maken tegen benoeming van bestuurders en goedkeuring moet verlenen aan besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de onderneming, tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van Holland Casino. Bij ontbinding komt het liquidatiesaldo toe aan de Staat.
(iv) Het kabinet Rutte II heeft in zijn regeerakkoord van 29 oktober 2012 het voornemen opgenomen Holland Casino te privatiseren. Met het oog hierop heeft Holland Casino een adviesopdracht verstrekt aan ABN AMRO (“advisering over concrete stappen in de privatisering”). De ondernemingsraad heeft over deze adviesopdracht op 31 januari 2015 positief geadviseerd.
(v) Op 10 mei 2016 heeft de regering bij de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen ingediend strekkende tot modernisering van de kansspelmarkt en privatisering van Holland Casino (Kamerstukken II 2015/16, 34471, nr. 2). Het wetsvoorstel behelst onder meer dat Holland Casino vier van haar veertien casino’s prijsgeeft door verkoop aan een private partij en er in totaal zes vergunningen beschikbaar komen voor nieuwkomers op de casinomarkt, dat Holland Casino – met dan nog tien vestigingen – aan een eveneens private partij wordt verkocht en dat een vergunning voor het exploiteren van een casino alleen nog zal worden verleend aan een kapitaalvennootschap.
(vi) Op 27 mei 2016 heeft Holland Casino de ondernemingsraad advies gevraagd over een voorgenomen besluit, dat uiteenvalt in twee stappen:
“1) Een juridische afsplitsing van het gehele vermogen van Stichting Holland Casino naar de nieuw op te richten naamloze vennootschap Holland Casino NV, waarbij alle aandelen in het kapitaal van Holland Casino NV na de afsplitsing in eerste instantie worden gehouden door Stichting Holland Casino.
2) De ontbinding van Stichting Holland Casino als zodanig. Hierdoor zullen de aandelen in Holland Casino NV rechtstreeks door de Staat (…) worden gehouden.”
(vii) Holland Casino vermeldt in de adviesaanvraag over de beweegredenen voor omvorming van een stichting naar een naamloze vennootschap het volgende:
“Moderne governance structuur – Zowel het bestuur van Stichting Holland Casino als MinFin is van mening dat bij een moderne onderneming als Holland Casino een moderne governance structuur hoort. De governance structuur wordt door het voorgenomen besluit transparanter en eventuele wrijving tussen de wettelijke regeling van de stichting en de beoogde inrichting van staatsdeelnemingen wordt vermeden.
Beleid staatsdeelnemingen – MinFin wenst – conform haar beleid – de governance structuur van alle staatsdeelnemingen te stroomlijnen. Daarbij heeft MinFin gekozen voor het model van de naamloze vennootschap met toepassing van het gemitigeerde structuurregime.
(…)
Privatisering – De omvorming van Holland Casino van een stichting naar een naamloze vennootschap maakt Holland Casino vanuit het oogpunt van governance toekomstbestendig. Sinds een aantal jaren vormt de privatisering van Holland Casino een onderwerp op de politieke agenda. Hoewel de politiek (…) nog geen definitief besluit genomen heeft over dit onderwerp, schrijft het wetsvoorstel Wet modernisering kansspelregime dwingend voor dat iedere vergunninghouder de rechtsvorm van een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap of het equivalent daarvan naar het recht van de EU moet hebben. Een stichting zal dus niet langer in aanmerking komen voor een vergunning. De wijziging van rechtsvorm is dus een wettelijk vereiste om voor een vergunning in aanmerking te komen. Om die reden moet de Stichting Holland Casino op grond van deze wettelijke verplichting haar onderneming in de toekomst drijven in de vorm van een NV of BV.De juridische afsplitsing is dus noodzakelijk voor de continuïteit van de onderneming.”
(viii) In de adviesaanvraag wordt voorts opgemerkt dat het voorgenomen besluit geen personele consequenties heeft voor de werknemers van Holland Casino, aangezien de afsplitsing rechtstreeks de overgang van alle werknemers naar Holland Casino N.V. tot gevolg heeft.
(ix) In juni 2016 heeft de ondernemingsraad vragen gesteld over de adviesaanvraag. Holland Casino heeft deze bij brief van 1 juli 2016 beantwoord. In het antwoord staat onder meer dat er geen rechtstreeks verband is tussen de juridische afsplitsing en de privatisering en dat nog niet duidelijk is of privatisering zal plaatsvinden, en, als dat het geval is, wanneer en onder welke voorwaarden dat zal geschieden. Na verdere correspondentie heeft de ondernemingsraad begin september 2016 zijn voorlopige bevindingen uiteengezet en een alternatief voorgesteld. Dat alternatief heeft Holland Casino van de hand gewezen.
(x) Op 14 oktober 2016 heeft de staatssecretaris van Financiën een ‘Voorhangbrief Holland Casino’ verstuurd aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken 2016/17, 34576, A/nr. 1). Daarin legt hij zijn voornemen tot oprichting van de rechtspersoon Holland Casino N.V. voor overeenkomstig art. 34 Compatibiliteitswet 2001. In deze brief staat het volgende:
“Gekozen rechtsvorm
Zoals gezegd is de rechtsvorm van Holland Casino op dit moment een stichting. Dit betekent dat de staat geen aandelen bezit van de onderneming. De statuten zijn zo ingericht dat de staat over het algemeen de bevoegdheden heeft die gelijk zijn aan die van een aandeelhouder in een kapitaalvennootschap. Desalniettemin acht ik het van belang dat de stichting wordt getransformeerd in een kapitaalvennootschap. Dat past beter bij de bedrijfsmatige activiteiten van Holland Casino en zorgt voor eenheid in de ondernemingsstructuur van de deelnemingenportefeuille. Daarnaast is in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de modernisering van het speelcasinoregime (Kamerstukken 34 471) en het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Kamerstukken 33 996) voorzien dat vergunningen slechts worden verleend aan kapitaalvennootschappen. Daarmee is een wijziging naar een kapitaalvennootschap voor Holland Casino een vereiste om die beleidsvoornemens voort te kunnen zetten. Holland Casino zal worden getransformeerd tot een naamloze vennootschap, waarbij de staat rechtstreeks de uitstaande aandelen in de naamloze vennootschap zal gaan houden. Bijkomend voordeel daarvan is dat de staat de aandelen kan overdragen aan een andere partij. Daarmee maakt de transformatie een privatisering mogelijk.
Technische uitwerking transformatie
(…)
De transformatie van een stichting naar een naamloze vennootschap vindt dus niet plaats door middel van omzetting. De belangrijkste reden hiervoor is dat bij omzetting sprake is van zogenaamd ‘beklemd vermogen’. Dit wil zeggen dat het vermogen dat ten tijde van de omzetting in de stichting aanwezig is, na omzetting enkel na toestemming van de rechter mag worden aangewend voor andere doeleinden dan het oorspronkelijke doel van de stichting. Dit vermindert de flexibiliteit van de (toekomstige) bedrijfsvoering van Holland Casino NV en heeft mogelijk een waardeverminderend effect op de opbrengst bij een eventuele verkoop van Holland Casino. De gedachte achter het ‘beklemd vermogen’ is te voorkomen dat het vermogen van de stichting anders wordt besteed dan oorspronkelijk was bedoeld. Aan deze achterliggende gedachte wordt ook via afsplitsing tegemoet gekomen. Daarnaast vermindert de afsplitsing de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers niet.Bij de stichting Holland Casino is het doel het exploiteren van casino’s in Nederland.De doelstelling zoals voorzien in de concept statuten van Holland Casino NV verschilt niet wezenlijk van de bestaande doelstelling en is niet in strijd met de openbare orde.
(…)
De wens om de rechtsvorm van Holland Casino in lijn te brengen met het beleid uit de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 staat los van de kabinetsplannen ten aanzien van privatisering.”
(xi) Bij brief van 24 oktober 2016 heeft de ondernemingsraad zijn advies uitgebracht. Hij heeft geadviseerd niet over te gaan tot de voorgestelde besluitvorming. Naar zijn mening is het besluit niet in het belang van Holland Casino en haar organisatie.De ondernemingsraad schrijft onder meer dat er geen enkele noodzaak of aanleiding vanuit de organisatie is om tot de voorgestelde besluitvorming over te gaan en er geen wettelijke of statutaire grondslag is voor het voorgenomen besluit de volledige zeggenschap en de economische gerechtigdheid van Holland Casino over te hevelen naar de Staat. Hij besluit met de opmerking:
“Zodra regelgeving het noodzakelijk maakt kan de structuur worden ingericht als in het door de Ondernemingsraad aangedragen alternatief waarbij de Stichting aandeelhouder wordt van de NV en aandeelhouder blijft. De Stichting kan alsdan het verkoopproces van de vier vestigingen met inachtneming van de wettelijke kaders zelf uitvoeren, waarbij waarborgen worden ingevuld voor handhaving van arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid en goede maatregelen indien de regelgeving tot reorganisatie noopt, zoals bij het afstoten van de vestigingen is te voorzien, in de vorm van een sociaal plan.”
(xii) Op 1 november 2016 heeft Holland Casino in afwijking van het advies van de ondernemingsraad een besluit genomen in overeenstemming met het voorgenomen besluit. Dit besluit heeft zij aan de ondernemingsraad ter kennis gebracht.
3.2.1
De ondernemingsraad heeft op de voet van art. 26 Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR) beroep ingesteld bij de ondernemingskamer tegen het besluit van Holland Casino van 1 november 2016 tot juridische afsplitsing van het gehele vermogen van Holland Casino naar de nieuw op te richten naamloze vennootschap Holland Casino N.V., waarbij alle aandelen in het kapitaal van Holland Casino N.V. na de afsplitsing in eerste instantie worden gehouden door Holland Casino, en de daaropvolgende ontbinding van Holland Casino, waarbij de Staat de aandelen in Holland Casino zal verkrijgen door een liquidatie-uitkering ter gelegenheid van de liquidatie van Holland Casino.
3.2.2
De ondernemingskamer heeft het beroep van de ondernemingsraad afgewezen. Daartoe heeft zij als volgt overwogen:
“3.3 Voorop staat dat het bestreden besluit strekt tot omvorming van de rechtsvorm van Holland Casino van een stichting in een naamloze vennootschap op de in het besluit geschetste wijze en dat de (door de regering beoogde) privatisering van Holland Casino geen deel uitmaakt van het besluit. De Ondernemingskamer is van oordeel dat Holland Casino bij afweging van de betrokken belangen – waaronder ook de belangen van de Staat als een van de belangrijke stakeholders – in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en dat zij bij haar besluitvorming geen koppeling heeft hoeven maken met de naar verwachting op handen zijnde privatisering van Holland Casino. Hieromtrent geldt het volgende.
(…)
3.6
Deze door de ondernemingsraad aangevoerde argumenten maken niet dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen haar rechtsvorm om te vormen. Niet gezegd kan worden dat de redenen die Holland Casino aanvoert voor dit besluit, die erop neerkomen dat de rechtsvorm van de naamloze vennootschap haar beter past dan de stichtingsvorm, het besluit niet kunnen dragen. Dat Holland Casino mede publieke belangen dient, neemt niet weg dat zij feitelijk als commerciële onderneming fungeert. In hoeverre zich in het verleden problemen met financiering hebben voorgedaan, kan hier onbesproken blijven. Voldoende is dat Holland Casino verwacht dat zij als naamloze vennootschap op dit punt ruimere mogelijkheden heeft, als gevolg van de duidelijker structuur. (…)
(…)
3.9
Uit het vorenstaande volgt dat (…) de positie van de Staat materieel gezien reeds in hoge mate vergelijkbaar is met de positie van een aandeelhouder in een kapitaalvennootschap. Niet betwist is dat dit ook met de statutenwijziging van 2006 werd beoogd. Het samenstel van wettelijke en statutaire regels kan voorts bezwaarlijk tot een andere slotsom leiden dan dat de Staat in financieel-economische zin gerechtigd is tot het vermogen van Holland Casino. Dat de Staat geen risicodragende investering in Holland Casino heeft gedaan, doet daar niet aan af. Dat de Staat na de omvorming ook formeel aandeelhouder wordt van (dan) Holland Casino N.V., is derhalve in overeenstemming met de economische werkelijkheid zoals deze thans reeds bestaat. Dat de Ondernemingsraad op dit een en ander een andere visie heeft, maakt niet dat Holland Casino in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
3.10
De volgende vraag is of Holland Casino niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor omvorming op een wijze die afwijkt van de in artikel 2:18 BW beschreven wijze van omzetting van een stichting in een naamloze vennootschap. De Ondernemingskamer stelt voorop dat aan Holland Casino in beginsel beleidsvrijheid toekomt om te bepalen op welke wijze zij haar doel wenst te bereiken. Artikel 2:18 BW bepaalt onder meer dat voor omzetting als bedoeld in dit artikel een rechterlijke machtiging is vereist en dat uit de statuten moet blijken dat het vermogen dat de stichting bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven. Holland Casino heeft aangevoerd dat de redenen waarom zij niet voor deze weg heeft gekozen, zijn gelegen in de voortdurende administratieve last die de beklemming van het vermogen meebrengt, in de onzekerheid over de wijze waarop de naamloze vennootschap aan haar beklemmingsverplichting dient te voldoen en in de beperking van de vrijheid van handelen met dat vermogen. In het licht van het gegeven dat de Staat de enige gerechtigde is tot winstafdracht en tot het liquidatiesaldo, maakt de in het besluit gekozen wijze van omvorming – die ertoe zal leiden dat de Staat aandeelhouder wordt van Holland Casino N.V. – niet dat Holland Casino het besluit niet in redelijkheid kon nemen; het besluit strekt niet tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde in artikel 2:18 BW. Het met betrekking tot dit onderwerp primair ingenomen standpunt van Holland Casino dat dit buiten beschouwing dient te blijven omdat de ondernemingsraad een daarop betrekking hebbende stelling niet heeft ingenomen in zijn advies van 24 oktober 2016, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking.
(…)
3.12
De Ondernemingskamer is ten slotte van oordeel dat Holland Casino zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de bij Holland Casino betrokkenen niet aan omvorming in de weg staan. Artikel 2.2 van de concept-statuten van Holland Casino N.V. kent een grotendeels gelijkluidende doelomschrijving als de statuten van de Stichting; voorts bepaalt artikel 2.3 dat het belang van de vennootschap de belangen van de met haar verbonden onderneming omvat en dat daaronder mede zijn begrepen de relevante publieke belangen. Daarnaast blijven de wettelijke bepalingen die zien op de publieke belangen, onverminderd van kracht. Uit het voorgaande volgt dat de onderneming van Holland Casino niet wezenlijk zal veranderen als gevolg van de omvorming. Holland Casino heeft er daarnaast op gewezen dat door het besluit de positie van de ondernemingsraad wordt versterkt omdat door toepassing van het gemitigeerd structuurregime de ondernemingsraad een aanbevelingsrecht krijgt ten aanzien van de voordracht van leden van de raad van commissarissen en een versterkt aanbevelingsrecht ten aanzien van de voordracht van eenderde van het aantal leden van de raad van commissarissen. Onbetwist is voorts dat de omvorming geen gevolgen heeft voor de (rechtspositie van de) bij de onderneming werkzame personen. Dat een en ander mogelijk anders zal worden indien de voorgenomen privatisering haar beslag krijgt, zal te zijner tijd aan de orde moeten komen. Voor zover reeds thans voorbereidingen voor privatisering worden getroffen, heeft Holland Casino er in redelijkheid voor kunnen kiezen deze niet bij de onderhavige besluitvorming te betrekken. Het gegeven dat de omvorming eventuele privatisering op zichzelf vergemakkelijkt, dwingt daar niet toe.
3.13
De slotsom luidt dat de door de ondernemingsraad aangevoerde feiten en omstandigheden, ieder afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien, niet kunnen leiden tot het oordeel dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het verzoek zal worden afgewezen. De stelling van de ondernemingsraad dat de deponering en aankondiging van het splitsingsvoorstel een uitvoeringshandeling van het besluit behelst, hoeft bij die stand van zaken geen bespreking.”
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het oordeel van de ondernemingskamer dat het bestreden besluit niet in relevante mate is ingegeven door de privatisering van Holland Casino (rov. 3.3 en 3.12), onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd is, gelet op het onderbouwde betoog van de ondernemingsraad dat de privatisering nu juist de belangrijkste, althans een belangrijke, reden is voor het besluit.
3.3.2
De ondernemingskamer heeft in rov. 3.4 de redenen omschreven die Holland Casino ten grondslag heeft gelegd aan het besluit tot omvorming. Die redenen zijn: (a) de positie van Holland Casino als staatsdeelneming. Bij een staatsdeelneming hoort de rechtsvorm van kapitaalvennootschap; (b) de wens voor een moderne en transparante governance structuur; (c) de verwachting dat een naamloze vennootschap gemakkelijker kapitaal kan aantrekken; (d) het toekomstbestendig maken van Holland Casino. Vervolgens heeft de ondernemingskamer in rov. 3.5 de bezwaren opgesomd die de ondernemingsraad heeft aangevoerd tegen de gronden die tot het besluit hebben geleid. Die bezwaren heeft de ondernemingskamer in rov. 3.6 gemotiveerd verworpen. Daarbij heeft zij geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat de redenen die Holland Casino voor het besluit aanvoert, dat besluit niet kunnen dragen. In cassatie is die verwerping niet bestreden. Uit rov. 3.12 blijkt dat de ondernemingskamer heeft onderkend dat de ondernemingsraad het standpunt huldigt dat de reden voor het besluit gelegen is in de privatisering.De ondernemingskamer heeft in verband daarmee overwogen dat voor zover thans reeds voorbereidingen voor privatisering worden getroffen, Holland Casino in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen deze niet bij de onderhavige besluitvorming te betrekken, en dat het gegeven dat de omvorming een eventuele privatisering vergemakkelijkt daartoe ook niet dwingt. Dit oordeel kan niet anders begrepen worden dan dat de ondernemingskamer van oordeel is dat de privatisering van Holland Casino zich nog in een pril stadium bevindt en dat Holland Casino de privatisering niet bij de adviesaanvraag behoefde te betrekken. Ook als Holland Casino in een eerder stadium de omvorming en de privatisering in samenhang heeft besproken, heeft zij nadien ervoor kunnen kiezen vooralsnog alleen de omvorming, op grond van de door haar genoemde redenen en onafhankelijk van een mogelijke toekomstige privatisering, uit te voeren en alleen daarover advies te vragen aan de ondernemingsraad. Opmerking verdient dat privatisering van Holland Casino te zijner tijd (uiteraard) afzonderlijke besluitvorming vereist. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat het oordeel van de ondernemingskamer onbegrijpelijk is of onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel 1 faalt daarom.
3.4.1
Onderdeel 2 klaagt dat het oordeel van de ondernemingskamer in de rov. 3.3 en 3.12 getuigt van miskenning van de toets die ingevolge art. 26 lid 4 en 5 WOR moet worden aangelegd, te weten of de ondernemer bij afweging van de bij zijn besluit betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, althans dat de desbetreffende rechtsoverwegingen onbegrijpelijk zijn. Niet valt (zonder meer) in te zien hoe Holland Casino de vereiste belangenafweging heeft kunnen maken zonder daarbij de belangen te betrekken die geraakt worden door haar, als gevolg van het besluit te verwachten, verkoop aan private partijen. Hierbij is van belang dat Holland Casino na uitvoering van het besluit niet meer in de positie zal zijn om zelf over de verkoop van haar onderneming te beslissen, om daaraan voorwaarden te verbinden of daarvoor waarborgen te bedingen, aldus het onderdeel.
3.4.2
Op grond van art. 26 lid 4 WOR kan de ondernemingsraad uitsluitend beroep tegen het besluit van de ondernemer instellen bij de ondernemingskamer op de grond dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.De ondernemer is gehouden om bij zijn besluitvormingsproces alle kenbare bij de onderneming betrokken gerechtvaardigde belangen te betrekken. Het betreft hier een door de ondernemingskamer te verrichten marginale toetsing van de besluitvorming van de ondernemer. De ondernemingskamer gaat slechts na of de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Zij laat daarbij aan de ondernemer beleidsvrijheid.
3.4.3
Uit rov. 3.12 van de bestreden uitspraak blijkt dat de ondernemingskamer de uit art. 26 lid 4 WOR voortvloeiende marginale toets heeft verricht door te onderzoeken of Holland Casino zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de bij Holland Casino betrokkenen niet aan omvorming in de weg staan. Hetzelfde geldt voor haar beantwoording in rov. 3.3 en 3.12 van de vraag of Holland Casino de (belangen gemoeid met de) mogelijke toekomstige privatisering bij haar besluitvorming buiten beschouwing mocht laten.
Met inachtneming van de marginale toets die de ondernemingskamer bij de beoordeling van het bestreden besluit dient te verrichten, kan van het oordeel van de ondernemingskamer niet worden gezegd dat het onbegrijpelijk is of onvoldoende gemotiveerd.
Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 2 niet tot cassatie kan leiden.
3.5.1
Onderdeel 3 betoogt vanuit verschillende invalshoeken dat de ondernemingskamer in rov. 3.10 heeft miskend dat de door Holland Casino beoogde wijze van omvorming van een stichting naar een naamloze vennootschap door afsplitsing, strijdig is met de tekst, althans de strekking van art. 2:18 BW, en met de in art. 2:18 lid 6 BW opgenomen vermogensklem. Bovendien is het oordeel van de ondernemingskamer hierover onbegrijpelijk, aldus het onderdeel.
3.5.2
Bij de beoordeling van deze klacht geldt als uitgangspunt dat de ondernemingsraad zijn bezwaren, eventuele gebreken in de adviesaanvraag en eventuele nadere vragen volledig in zijn advies tot uitdrukking moet brengen. De ondernemer kan bij zijn besluitvorming immers geen rekening houden met bezwaren waarvan hij niet op de hoogte is. Evenmin behoeft hij daarbij rekening te houden met bezwaren die in een eerder stadium naar voren zijn gebracht, maar in het advies niet zijn gehandhaafd. Hieruit volgt dat de ondernemingsraad in beginsel slechts beroep kan instellen tegen het besluit van de ondernemer op grond van bezwaren die in zijn advies zijn opgenomen. Bezwaren die de ondernemingsraad in de beroepsprocedure bij de ondernemingskamer naar voren brengt en die niet uit het advies blijken, dienen buiten beschouwing te worden gelaten. Daarop bestaat uitzondering als de bezwaren voortvloeien uit feiten en omstandigheden die de ondernemingsraad bij het uitbrengen van zijn advies niet kende of behoefde te kennen, of als wezenlijke gebreken kleven aan de adviesaanvraag.
3.5.3
In zijn advies van 24 oktober 2016 (zie hiervoor in 3.1 onder (xi)) heeft de ondernemingsraad niet het bezwaar opgeworpen dat de door Holland Casino voorgestane wijze van omvorming strijdig is met het bepaalde in art. 2:18 BW.De ondernemingsraad heeft zich in de procedure ten overstaan van de ondernemingskamer niet beroepen op een uitzondering als hiervoor in 3.5.2 bedoeld, die rechtvaardigt dat de ondernemingsraad zijn bezwaar toch in de beroepsprocedure bij de ondernemingskamer naar voren brengt. Dat betekent dat de ondernemingskamer bij gegrondbevinding van de klachten van onderdeel 3 niet tot een ander oordeel zou kunnen komen, aangezien zij het aangevoerde bezwaar omtrent de strijdigheid van de omvorming met art. 2:18 BW buiten beschouwing zou moeten laten. De ondernemingsraad mist derhalve belang bij de klachten van onderdeel 3, zodat deze niet tot cassatie kunnen leiden.
3.5.4
Ten overvloede merkt de Hoge Raad nog het volgende op. De regel van art. 2:18 lid 6 BW over het beklemd vermogen is alleen van toepassing bij omzetting van een stichting in een andere rechtsvorm op de voet van art. 2:18 BW. Met de verwijzing in art. 2:18 lid 6, tweede volzin, BW naar vermogensovergang krachtens splitsing wordt gedoeld op het geval waarin een omgezette rechtspersoon die aanvankelijk stichting was, na die omzetting betrokken wordt bij een splitsing (vgl. Kamerstukken II 1987/88, 17725, nr. 18, p. 2). Dat geval doet zich in deze zaak niet voor.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 18 mei 2018.
Conclusie 16‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Ondernemingsrecht. Medezeggenschap. WOR. Beroep ondernemingsraad tegen besluit Stichting Holland Casino tot juridische afsplitsing van haar vermogen naar een nieuw op te richten NV, waarbij de Stichting de aandelen in die NV verkrijgt, en aansluitende ontbinding en vereffening van de Stichting, waarbij aandelen in de NV als overschot van de vereffening van de Stichting aan de Staat zullen worden overgedragen. Marginale toetsing door Ondernemingskamer (art. 26 lid 4 WOR). Rol van mogelijke toekomstige privatisering. Wordt met de juridische afsplitsing de in art. 2:18 lid 6 BW opgenomen vermogensklem omzeild? Vereiste dat de door de Ondernemingskamer te toetsen bezwaren in het advies van de ondernemingsraad tot uitdrukking zijn gebracht.
Partij(en)
Zaaknr: 17/02136
mr. L. Timmerman
Zitting: 16 februari 2018
Conclusie inzake:
De ondernemingsraad van Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland
tegen
Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland
1. Inleiding
1.1.
In deze zaak draait het vooral om de vraag of Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland (hierna: Holland Casino) een mogelijke toekomstige privatisering van Holland Casino bij haar adviesaanvraag aan de ondernemingsraad van Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland (hierna: ondernemingsraad) had moeten betrekken.
1.2.
De adviesaanvraag van Holland Casino heeft betrekking op de omvorming van Holland Casino van een stichting naar een naamloze vennootschap waarbij het vermogen van Holland Casino wordt afgesplitst naar een nieuw op te richten naamloze vennootschap. De ondernemingsraad heeft negatief geadviseerd over de omvorming van Holland Casino, waarna het bestuur van Holland Casino, in afwijking van het advies van de ondernemingsraad, tot de omvorming besloten heeft. Tegen dit besluit is de ondernemingsraad opgekomen.
2. De feiten
2.1.
Aan onderdeel 3 van de beschikking van de ondernemingskamer van 3 februari 2017 ontleen ik de volgende feiten.1.
2.2.
Holland Casino is opgericht in 1974 en is vanaf 1976 de enige legale aanbieder van casinospelen in Nederland. Holland Casino heeft op dit moment veertien vestigingen.
2.3.
De oprichting van Holland Casino is geïnitieerd door de Staat met als doel het spelen in het buitenland en in clandestiene speelgelegenheden te verminderen. Art. 27h lid 2 van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) bepaalt dat de netto-opbrengsten van de casino’s ten bate van de schatkist strekken.
2.4.
Op 1 april 2006 zijn de statuten van Holland Casino gewijzigd, waarbij de rechten van het ministerie van Financiën zijn uitgebreid. De statuten houden onder meer het volgende in:
- dat de commissarissen worden benoemd en ontslagen door de minister van Financiën (art. 5.3);
- dat de leden van het bestuur worden benoemd door de raad van commissarissen met dien verstande dat benoeming slechts plaatsvindt indien de minister van Financiën daartegen geen bezwaar heeft gemaakt (art. 9.2);
- dat aan de goedkeuring van de minister van Financiën zijn onderworpen besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de onderneming (art. 10.3);
- dat de netto-opbrengst van de gezamenlijke speelcasino’s (behoudens reserveringen ter vorming van een eigen vermogen waarvan de omvang door de minister van Financiën wordt vastgesteld) toekomt aan de Staat (art. 14);
- dat een besluit van de raad van commissarissen tot wijziging van de statuten of ontbinding van de stichting voorafgaande goedkeuring van de minister van Financiën behoeft (art. 15.2);
- dat het liquidatiesaldo na ontbinding en vereffening toekomt aan de Staat (art. 16.3).
2.5.
In het regeerakkoord van het vorige kabinet van 29 oktober 2012 is het voornemen opgenomen om Holland Casino te privatiseren. Met het oog hierop (“advisering over concrete stappen in de privatisering”) heeft Holland Casino een adviesopdracht verstrekt aan ABN AMRO. De ondernemingsraad heeft over deze adviesopdracht op 31 januari 2015 positief geadviseerd.
2.6.
Op 10 mei 2016 heeft de regering bij de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de Wok ingediend, dat strekt tot modernisering van de kansspelmarkt en privatisering van Holland Casino. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel komen erop neer dat maatregelen ter behartiging van de publieke belangen (zoals het voorkomen van kansspelverslaving, bescherming van de consument en het tegengaan van fraude en criminaliteit) worden opgenomen in een strikt kader van wet- en regelgeving, dat het aantal te verlenen vergunningen voor het exploiteren van speelcasino’s tot zestien beperkt blijft, dat Holland Casino vier van haar veertien casino’s prijsgeeft door verkoop aan een (nog onbekende) private partij en er in totaal zes vergunningen beschikbaar komen voor nieuwkomers op de casinomarkt, dat Holland Casino – met dan nog tien vestigingen – aan een eveneens private partij wordt verkocht en dat een vergunning voor het exploiteren van een casino slechts nog zal worden verleend aan een kapitaalvennootschap.
2.7.
Op 27 mei 2016 heeft Holland Casino de ondernemingsraad advies gevraagd over een voorgenomen besluit, dat uiteen valt in twee stappen:
(i) Een juridische afsplitsing van het gehele vermogen van Stichting Holland Casino naar de nieuw op te richten naamloze vennootschap Holland Casino NV, waarbij alle aandelen in het kapitaal van Holland Casino NV na de afsplitsing in eerste instantie worden gehouden door Stichting Holland Casino;
(ii) De ontbinding van Stichting Holland Casino. Hierdoor zullen de aandelen in Holland Casino NV rechtstreeks door de Staat der Nederlanden worden gehouden.
2.8.
Holland Casino vermeldt in de adviesaanvraag over de beweegredenen voor omvorming van een stichting naar een naamloze vennootschap het volgende:
“Moderne governance structuur – Zowel het bestuur van Stichting Holland Casino als MinFin [ministerie van Financiën, A-G] is van mening dat bij een moderne onderneming als Holland Casino een moderne governance structuur hoort. De governance structuur wordt door het voorgenomen besluit transparanter en eventuele wrijving tussen de wettelijke regeling van de stichting en de beoogde inrichting van staatsdeelnemingen wordt vermeden.
Beleid staatsdeelnemingen – MinFin wenst – conform haar beleid – de governance structuur van alle staatsdeelnemingen te stroomlijnen. Daarbij heeft MinFin gekozen voor het model van de naamloze vennootschap met toepassing van het gemitigeerde structuurregime. Dit regime geeft belangrijke bevoegdheden aan de raad van commissarissen en zorgt ervoor dat de ondernemingsraad invloed heeft op de samenstelling van de raad van commissarissen. Anderzijds staat dit de Staat als aandeelhouder toe de bestuurders te benoemen. In de praktijk gebeurt de benoeming van bestuurders op voordracht van de raad van commissarissen. Het bestuur kan zich vinden in deze wens van MinFin en acht omvorming naar een naamloze vennootschap in het belang van de onderneming.
Financiële overwegingen – Door de omvorming van de Stichting Holland Casino naar een naamloze vennootschap is Holland Casino beter in staat om in de toekomst kapitaal en financiering aan te trekken, hetgeen benodigd is voor het succesvol opereren van de onderneming. Een stichting, waar geen aandeelhouders in kunnen participeren, is immers een ongebruikelijke rechtsvorm om een onderneming in te drijven.
Privatisering – De omvorming van Holland Casino van een stichting naar een naamloze vennootschap maakt Holland Casino vanuit het oogpunt van governance toekomstbestendig. Sinds een aantal jaren vormt de privatisering van Holland Casino een onderwerp op de politieke agenda. Hoewel de politiek (…) nog geen definitief besluit genomen heeft over dit onderwerp, schrijft het wetsvoorstel Wet modernisering kansspelregime dwingend voor dat iedere vergunninghouder de rechtsvorm van een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap of het equivalent daarvan naar het recht van de EU moet hebben. Een stichting zal dus niet langer in aanmerking komen voor een vergunning. De wijziging van rechtsvorm is dus een wettelijk vereiste om voor een vergunning in aanmerking te komen. Om die reden moet de Stichting Holland Casino op grond van deze wettelijke verplichting haar onderneming in de toekomst drijven in de vorm van een NV of BV. De juridische afsplitsing is dus noodzakelijk voor de continuïteit van de onderneming.”
2.9.
In de adviesaanvraag wordt voorts opgemerkt dat het voorgenomen besluit geen personele consequenties heeft voor de werknemers van Holland Casino, aangezien de afsplitsing rechtstreeks de overgang van alle werknemers naar Holland Casino NV tot gevolg heeft.
2.10.
Bij brief van 24 juni 2016 heeft de ondernemingsraad vragen gesteld over de adviesaanvraag, die door Holland Casino bij brief van 1 juli 2016 zijn beantwoord. In laatstgenoemde brief staat onder meer dat er geen rechtstreeks verband is tussen de juridische afsplitsing en de privatisering en dat nog niet duidelijk is of en zo ja, wanneer en onder welke voorwaarden privatisering zal plaatsvinden. Bij brief van 4 augustus 2016 heeft de ondernemingsraad nadere vragen gesteld over de adviesaanvraag. Bij brief van 22 augustus 2016 zijn deze vragen door Holland Casino beantwoord. Het onderwerp van de adviesaanvraag is op 29 augustus 2016 in een overlegvergadering besproken. Bij brief van 9 september 2016 heeft de ondernemingsraad zijn voorlopige bevindingen uiteengezet en een alternatief voorgesteld. Dat alternatief is bij brief van 28 september 2016 door Holland Casino van de hand gewezen.
2.11.
Op 14 oktober 2016 heeft de staatssecretaris van Financiën een ‘Voorhangbrief Holland Casino’ verstuurd aan de voorzitter van de Tweede Kamer.2.In de brief legt hij zijn voornemen tot oprichting van de rechtspersoon Holland Casino NV voor conform art. 34 van de Compatibiliteitswet. In deze brief staat het volgende:
“Gekozen rechtsvorm
Zoals gezegd is de rechtsvorm van Holland Casino op dit moment een stichting. Dit betekent dat de staat geen aandelen bezit van de onderneming. De statuten zijn zo ingericht dat de staat over het algemeen de bevoegdheden heeft die gelijk zijn aan die van een aandeelhouder in een kapitaalvennootschap. Desalniettemin acht ik het van belang dat de stichting wordt getransformeerd in een kapitaalvennootschap. Dat past beter bij de bedrijfsmatige activiteiten van Holland Casino en zorgt voor eenheid in de ondernemingsstructuur van de deelnemingenportefeuille. Daarnaast is in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de modernisering van het speelcasinoregime (Kamerstukken 34 471) en het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Kamerstukken 33 996) voorzien dat vergunningen slechts worden verleend aan kapitaalvennootschappen. Daarmee is een wijziging naar een kapitaalvennootschap voor Holland Casino een vereiste om die beleidsvoornemens voort te kunnen zetten. Holland Casino zal worden getransformeerd tot een naamloze vennootschap, waarbij de staat rechtstreeks de uitstaande aandelen in de naamloze vennootschap zal gaan houden. Bijkomend voordeel daarvan is dat de staat de aandelen kan overdragen aan een andere partij. Daarmee maakt de transformatie een privatisering mogelijk.
Technische uitwerking transformatie
(...)
De transformatie van een stichting naar een naamloze vennootschap vindt dus niet plaats door middel van omzetting. De belangrijkste reden hiervoor is dat bij omzetting sprake is van zogenaamd ‘beklemd vermogen’. Dit wil zeggen dat het vermogen dat ten tijde van de omzetting in de stichting aanwezig is, na omzetting enkel na toestemming van de rechter mag worden aangewend voor andere doeleinden dan het oorspronkelijke doel van de stichting. Dit vermindert de flexibiliteit van de (toekomstige) bedrijfsvoering van Holland Casino NV en heeft mogelijk een waardeverminderend effect op de opbrengst bij een eventuele verkoop van Holland Casino. De gedachte achter het ‘beklemd vermogen’ is te voorkomen dat het vermogen van de stichting anders wordt besteed dan oorspronkelijk was bedoeld. Aan deze achterliggende gedachte wordt ook via afsplitsing tegemoet gekomen. Daarnaast vermindert de afsplitsing de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers niet. Bij de stichting Holland Casino is het doel het exploiteren van casino’s in Nederland. De doelstelling zoals voorzien in de concept statuten van Holland Casino NV verschilt niet wezenlijk van de bestaande doelstelling en is niet in strijd met de openbare orde.”
De staatssecretaris merkt in de voorhangbrief voorts op dat de wens om de rechtsvorm in lijn te brengen met het beleid uit de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 los staat van de kabinetsplannen voor de privatisering.
2.12.
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft de ondernemingsraad zijn advies uitgebracht. De ondernemingsraad heeft geadviseerd niet over te gaan tot de voorgestelde besluitvorming. Naar de mening van de ondernemingsraad is het besluit niet in het belang van Holland Casino en haar organisatie. De ondernemingsraad schrijft onder meer dat er geen enkele noodzaak of aanleiding vanuit de organisatie is om tot de voorgestelde besluitvorming over te gaan en er geen wettelijke of statutaire grondslag is voor het voorgenomen besluit de volledige zeggenschap en de economische gerechtigdheid van Holland Casino over te hevelen naar de Staat. De ondernemingsraad besluit met de opmerking:
“Zodra regelgeving het noodzakelijk maakt kan de structuur worden ingericht als in het door de Ondernemingsraad aangedragen alternatief waarbij de Stichting aandeelhouder wordt van de NV en aandeelhouder blijft. De Stichting kan alsdan het verkoopproces van de vier vestigingen met inachtneming van de wettelijke kaders zelf uitvoeren, waarbij waarborgen worden ingevuld voor handhaving van arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid en goede maatregelen indien de regelgeving tot reorganisatie noopt, zoals bij het afstoten van de vestigingen is te voorzien, in de vorm van een sociaal plan.”
2.13.
Op 1 november 2016 heeft Holland Casino in afwijking van het advies van de ondernemingsraad een besluit genomen conform het voorgenomen besluit. Dit besluit heeft zij bij brief van diezelfde datum aan de ondernemingsraad ter kennis gebracht. De brief bevat een bespreking van de argumenten van de ondernemingsraad.
2.14.
Op 16 november 2016 heeft de ondernemingsraad negatief geadviseerd over een vervolgopdracht aan ABN AMRO. De ondernemingsraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de (vervolg)adviesopdracht een uitvoeringshandeling van het besluit van 1 november 2016 betreft. Op 25 november 2016 heeft Holland Casino in afwijking van het advies van de ondernemingsraad besloten de vervolgopdracht aan ABN AMRO te verstrekken.
3. Het procesverloop
3.1.
Bij verzoekschrift ex art. 26 WOR van 17 november 2016 is de ondernemingsraad opgekomen tegen het besluit van Holland Casino van 1 november 2016.3.
3.2.
De ondernemingskamer van het hof Amsterdam heeft over dit verzoekschrift bij beschikking van 3 februari 2017, voor zover in het cassatieberoep relevant, het volgende overwogen:
“ 3.3 Voorop staat dat het bestreden besluit strekt tot omvorming van de rechtsvorm van Holland Casino van een stichting in een naamloze vennootschap op de in het besluit geschetste wijze en dat de (door de regering beoogde) privatisering van Holland Casino geen deel uitmaakt van het besluit. De Ondernemingskamer is van oordeel dat Holland Casino bij afweging van de betrokken belangen - waaronder ook de belangen van de Staat als een van de belangrijke stakeholders - in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en dat zij bij haar besluitvorming geen koppeling heeft hoeven maken met de naar verwachting op handen zijnde privatisering van Holland Casino. Hieromtrent geldt het volgende (…).
3.8
De Ondernemingskamer stelt voorop dat niet zij, maar de gewone burgerlijke rechter bevoegd is te oordelen over de wettelijke en statutaire positie van de Staat ten opzichte van Holland Casino. In de onderhavige procedure is slechts aan de orde of de door Holland Casino aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde opvatting daarover, meebrengt dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen. In die context overweegt de Ondernemingskamer als volgt. Artikel 27h lid 3 Wok bepaalt dat de opbrengst van de speelcasino’s - na aftrek van de prijzen en kosten - ten bate strekt van de schatkist. Anders dan de ondernemingsraad aanvoert, valt niet in te zien waarom deze bepaling niet zou hebben te gelden als lex specialis ten opzichte van artikel 2:285 lid 3 BW. Ook de Beschikking casinospelen 1996 (de vergunning) en de statuten van Holland Casino (…) bepalen dat de netto-opbrengst (na aftrek van een door de minister van Financiën vast te stellen deel dat in de Stichting blijft als eigen vermogen) wordt afgedragen aan de Staat (artikel 17 lid 1 respectievelijk artikel 14). Artikel 16 lid 3 van de statuten bepaalt dat een eventueel liquidatiesaldo toekomt aan de Staat. Wat de zeggenschap betreft, heeft de minister van Financiën sinds de statutenwijziging van 2006 onder meer het recht de commissarissen te benoemen, heeft hij een bezwaarrecht ten aanzien van de benoeming van bestuurders en stelt hij het bezoldigingsbeleid vast, heeft hij een goedkeuringsrecht ten aanzien van in de statuten nader genoemde bestuursbesluiten (overeenkomend met de besluiten genoemd in artikel 2:107a BW) en besluiten van de raad van commissarissen tot statutenwijziging of ontbinding van de Stichting, kan hij aanwijzingen geven ten aanzien van de algemene lijnen van het financiële beleid, kan hij aanwijzingen geven in het kader van het opstellen van de begrotingen en stelt hij de jaarrekening vast.
3.9
Uit het vorenstaande volgt dat, zoals Holland Casino betoogt, de positie van de Staat materieel gezien reeds in hoge mate vergelijkbaar is met de positie van een aandeelhouder in een kapitaalvennootschap. Niet betwist is dat dit ook met de statutenwijziging van 2006 werd beoogd. Het samenstel van wettelijke en statutaire regels kan voorts bezwaarlijk tot een andere slotsom leiden dan dat de Staat in financieel-economische zin gerechtigd is tot het vermogen van Holland Casino. Dat de Staat geen risicodragende investering in Holland Casino heeft gedaan, doet daar niet aan af. Dat de Staat na de omvorming ook formeel aandeelhouder wordt van (dan) Holland Casino N.V., is derhalve in overeenstemming met de economische werkelijkheid zoals deze thans reeds bestaat. Dat de Ondernemingsraad op dit een en ander een andere visie heeft, maakt niet dat Holland Casino in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
3.10
De volgende vraag is of Holland Casino niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor omvorming op een wijze die afwijkt van de in artikel 2:18 BW beschreven wijze van omzetting van een stichting in een naamloze vennootschap. De Ondernemingskamer stelt voorop dat aan Holland Casino in beginsel beleidsvrijheid toekomt om te bepalen op welke wijze zij haar doel wenst te bereiken. Artikel 2:18 BW bepaalt onder meer dat voor omzetting als bedoeld in dit artikel een rechterlijke machtiging is vereist en dat uit de statuten moet blijken dat het vermogen dat de stichting bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven. Holland Casino heeft aangevoerd dat de redenen waarom zij niet voor deze weg heeft gekozen, zijn gelegen in de voortdurende administratieve last die de beklemming van het vermogen meebrengt, in de onzekerheid over de wijze waarop de naamloze vennootschap aan haar beklemmingsverplichting dient te voldoen en in de beperking van de vrijheid van handelen met dat vermogen. In het licht van het gegeven dat de Staat de enige gerechtigde is tot winstafdracht en tot het liquidatiesaldo, maakt de in het besluit gekozen wijze van omvorming - die ertoe zal leiden dat de Staat aandeelhouder wordt van Holland Casino N.V. - niet dat Holland Casino het besluit niet in redelijkheid kon nemen; het besluit strekt niet tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde in artikel 2:18 BW. Het met betrekking tot dit onderwerp primair ingenomen standpunt van Holland Casino dat dit buiten beschouwing dient te blijven omdat de ondernemingsraad een daarop betrekking hebbende stelling niet heeft ingenomen in zijn advies van 24 oktober 2016, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking.
3.11
Holland Casino heeft op gronden die de redelijkheidstoets van artikel 26 WOR kunnen doorstaan het door de ondernemingsraad voorgestelde alternatief om de Stichting aandeelhouder van de naamloze vennootschap te laten blijven, verworpen, reeds gelet op de doelstellingen die Holland Casino met de omvorming beoogt, de extra-governance laag die het voorstel van de ondernemingsraad meebrengt en de positie van de Staat. Zij heeft die verwerping afdoende gemotiveerd aan de Ondernemingsraad kenbaar gemaakt.
3.12
De Ondernemingskamer is ten slotte van oordeel dat Holland Casino zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de bij Holland Casino betrokkenen niet aan omvorming in de weg staan. Artikel 2.2 van de concept-statuten van Holland Casino N.V. kent een grotendeels gelijkluidende doelomschrijving als de statuten van de Stichting; voorts bepaalt artikel 2.3 dat het belang van de vennootschap de belangen van de met haar verbonden onderneming omvat en dat daaronder mede zijn begrepen de relevante publieke belangen. Daarnaast blijven de wettelijke bepalingen die zien op de publieke belangen, onverminderd van kracht. Uit het voorgaande volgt dat de onderneming van Holland Casino niet wezenlijk zal veranderen als gevolg van de omvorming. Holland Casino heeft er daarnaast op gewezen dat door het besluit de positie van de ondernemingsraad wordt versterkt omdat door toepassing van het gemitigeerd structuurregime de ondernemingsraad een aanbevelingsrecht krijgt ten aanzien van de voordracht van leden van de raad van commissarissen en een versterkt aanbevelingsrecht ten aanzien van de voordracht van een derde van het aantal leden van de raad van commissarissen. Onbetwist is voorts dat de omvorming geen gevolgen heeft voor de (rechtspositie van de) bij de onderneming werkzame personen. Dat een en ander mogelijk anders zal worden indien de voorgenomen privatisering haar beslag krijgt, zal te zijner tijd aan de orde moeten komen. Voor zover reeds thans voorbereidingen voor privatisering worden getroffen, heeft Holland Casino er in redelijkheid voor kunnen kiezen deze niet bij de onderhavige besluitvorming te betrekken. Het gegeven dat de omvorming eventuele privatisering op zichzelf vergemakkelijkt, dwingt daar niet toe.
3.13
De slotsom luidt dat de door de ondernemingsraad aangevoerde feiten en omstandigheden, ieder afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien, niet kunnen leiden tot het oordeel dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het verzoek zal worden afgewezen. De stelling van de ondernemingsraad dat de deponering en aankondiging van het splitsingsvoorstel een uitvoeringshandeling van het besluit behelst, hoeft bij die stand van zaken geen bespreking.”
3.3.
De ondernemingsraad heeft bij verzoekschrift van 28 april 2017 tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de ondernemingskamer. Holland Casino heeft zich bij verweerschrift van 4 juli 2017 tegen het cassatieberoep van de ondernemingsraad verweerd.
4. De bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel I
4.1.
De klacht van het eerste onderdeel komt op tegen rov. 3.3 en 3.12 van de bestreden beschikking. De klacht komt erop neer dat het in die rechtsoverwegingen gegeven oordeel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is, gelet op het betoog van de ondernemingsraad dat de privatisering nu juist de belangrijkste, althans een belangrijke, reden is voor het besluit.
4.2.
De klacht faalt. Anders dan de klacht tot uitgangspunt neemt is het oordeel van de ondernemingskamer dat Holland Casino bij haar besluitvorming geen koppeling heeft hoeven te maken met de op handen zijnde privatisering van Holland Casino niet onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Uit de onderlinge samenhang tussen rov. 3.1 t/m 3.13 volgt dat de ondernemingskamer het standpunt van de ondernemingsraad dat de privatisering van Holland Casino de belangrijkste, althans een belangrijke reden voor het besluit tot omvorming is geweest, niet deelt.
4.3.
In rov. 3.4 van de beschikking heeft de ondernemingskamer de redenen gegeven die volgens Holland Casino ten grondslag liggen aan het besluit tot omvorming. De redenen zijn: (a) de positie van Holland Casino als staatsdeelneming. Bij een staatsdeelneming hoort de rechtsvorm kapitaalvennootschap; (b) de wens voor een moderne en transparante governance structuur; (c) de verwachting dat een naamloze vennootschap gemakkelijker kapitaal kan aantrekken; en (d) het toekomstbestendig maken van Holland Casino. Vervolgens heeft ondernemingskamer in rov. 3.5 opgesomd welke bezwaren de ondernemingsraad heeft aangevoerd tegen door Holland Casino aangevoerde gronden die tot het besluit hebben geleid. In rov. 3.6 heeft de ondernemingskamer de daartegen opgeworpen argumenten van de ondernemingsraad gemotiveerd verworpen. Die verwerping is in cassatie door de ondernemingsraad niet bestreden.
4.4.
Voorts blijkt uit rov. 3.1 van de beschikking dat ondernemingskamer het standpunt van de ondernemingsraad dat de reden voor het besluit volgens hem gelegen is in de privatisering heeft onderkend, welk standpunt in het slot van rov. 3.12 door de ondernemingskamer wordt verworpen. De ondernemingskamer overweegt daarover dat het volgende:
“(…) Onbetwist is voorts dat de omvorming geen gevolgen heeft voor de (rechtspositie van de) bij de onderneming werkzame personen. Dat een en ander mogelijk anders zal worden indien de voorgenomen privatisering haar beslag krijgt, zal te zijner tijd aan de orde moeten komen. Voor zover reeds thans voorbereidingen voor privatisering worden getroffen, heeft Holland Casino er in redelijkheid voor kunnen kiezen deze niet bij de onderhavige besluitvorming te betrekken. Het gegeven dat de omvorming een eventuele privatisering op zichzelf vergemakkelijkt, dwingt daar niet toe.”
Deze overweging van de ondernemingskamer kan niet anders begrepen worden dan dat de ondernemingskamer van oordeel is dat privatisering van Holland Casino op dit moment niet aan de orde is, althans zich in een dusdanig prematuur stadium bevindt, dat Holland Casino deze mogelijke toekomstige privatisering niet bij de adviesaanvraag had hoeven betrekken. Hieruit volgt tevens dat de ondernemingskamer van oordeel is dat de privatisering als zodanig dan ook niet ten grondslag ligt aan het door Holland Casino genomen besluit. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat het oordeel van de ondernemingskamer onbegrijpelijk en/of onvoldoende is gemotiveerd.
Onderdeel II
4.5.
Het tweede onderdeel klaagt dat rov. 3.3 en 3.12 van de beschikking van de ondernemingskamer getuigen van een miskenning van de ingevolge art. 26 lid 4 en 5 WOR aan te leggen toets of de ondernemer bij afweging van de bij zijn besluit betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, althans dat de desbetreffende rechtsoverwegingen zonder (nadere) motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk zijn. De genoemde toets vergt immers dat (alle) bij het besluit betrokken belangen daadwerkelijk in de vereiste belangenafweging worden meegenomen. Gelet op een en ander valt niet (zonder meer) in te zien hoe Holland Casino de vereiste belangenafweging heeft kunnen maken zonder daarbij de belangen te betrekken die geraakt worden door haar, als gevolg van het besluit te verwachten, verkoop aan private partijen. Hierbij is van belang dat Holland Casino na uitvoering van het besluit niet meer in de positie zal zijn om zelf over de verkoop van haar onderneming te beslissen, om daaraan voorwaarden te verbinden en/of waarborgen te bedingen. Het voorgaande geldt te meer, gelet op de door de ondernemingsraad expliciet aan Holland Casino voorgehouden vragen en zorgen over de gevolgen van de privatisering voor de werknemers, over het belang om de oorspronkelijke doelstellingen van de stichting, waaronder het voorkomen van gokverslaving, te waarborgen, over de onzekerheid dat onder een opvolgende eigenaar het gemitigeerde structuurregime behouden blijft en over het belang dat de stichting zelf de touwtjes in handen houdt bij de in het kader van de privatisering voorziene verkoop van vier vestigingen en bij de exploitatie van de resterende tien casino’s.
4.6.
Op grond van art. 26 lid 4 WOR kan de ondernemingsraad uitsluitend beroep tegen het besluit instellen bij de ondernemingskamer op de grond dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De ondernemer is gehouden om bij zijn besluitvormingsproces alle kenbare bij de onderneming betrokken gerechtvaardigde belangen te betrekken.4.Onder ‘betrokken belangen’ moet worden verstaan de belangen van de direct bij het besluit betrokken personen.5.Het betreft hier een door de ondernemingskamer uit te voeren marginale toetsing van de besluitvorming van de ondernemer.6.De ondernemingskamer gaat slechts na of de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.7.De ondernemingskamer mag daarbij niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten en dient aan de ondernemer een beleidsvrijheid te laten.8.
4.7.
Anders dan het middel aanvoert, heeft de ondernemingskamer geen blijk gegeven van een juridische miskenning van de ingevolge art. 26 lid 4 en 5 WOR aan te leggen toets. Uit rov. 3.12 eerste volzin volgt dat de ondernemingskamer de uit art. 26 lid 4 WOR voortvloeiende marginale toets heeft toegepast door te onderzoeken of Holland Casino zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de bij Holland Casino betrokkenen niet aan omvorming in de weg staan. Ook heeft de ondernemingskamer geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij zijn oordeel over de door Holland Casino gemaakte belangenafweging ex art. 26 lid 4 WOR, waarbij Holland Casino de mogelijke toekomstige privatisering in haar geheel buiten beschouwing heeft gelaten. Zoals volgt uit de bespreking van het eerste onderdeel ligt een mogelijke toekomstige privatisering volgens de ondernemingskamer niet ten grondslag aan het door Holland Casino genomen besluit. Hieruit vloeit voort dat de met privatisering samenhangende belangen, zoals die in de klacht verwoord zijn, door Holland Casino niet bij haar besluitvorming hadden hoeven te worden betrokken. Deze belangen vormen op dit moment blijkens het oordeel van de ondernemingskamer immers nog geen gerechtvaardigde belangen die op dit moment een rol zouden moeten spelen in de belangenafweging omdat privatisering thans niet aan de orde is. Hierbij heeft de ondernemingskamer geoordeeld dat Holland Casino, voor zover er thans voorbereidingen worden getroffen voor de privatisering, er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen deze niet bij de onderhavige besluitvorming te betrekken en dat het gegeven dat de omvorming eventuele privatisering op zichzelf vergemakkelijkt daartoe niet dwingt.
4.8.
Met inachtneming van de beleidsvrijheid die Holland Casino heeft bij de totstandkoming van haar besluitvorming en de marginale toets die de ondernemingskamer bij de beoordeling van het besluit dient aan te leggen, kan van het oordeel van de ondernemingskamer niet worden gezegd dat het onbegrijpelijk is en/of onvoldoende is gemotiveerd. Het onderdeel faalt in zijn geheel.
Onderdeel III
4.9.
Het derde onderdeel komt op tegen rov. 3.10 van de beschikking waarin de ondernemingskamer heeft geoordeeld dat Holland Casino beleidsvrijheid toekomt om te bepalen op welke wijze zij de omvorming van een stichting in een naamloze vennootschap wenst te bereiken; dat in het licht van het gegeven dat de Staat de enige gerechtigde is tot winstafdracht en tot het liquidatiesaldo de in het besluit gekozen wijze van omvorming – die ertoe zal leiden dat de Staat aandeelhouder wordt van Holland Casino – niet tot gevolg heeft dat Holland Casino het besluit niet in redelijkheid kon nemen; en dat het besluit niet strekt tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde in art. 2:18 BW.
4.10.
De klachten van de subonderdelen 3A t/m 3F komen er in de kern genomen op neer dat de ondernemingskamer heeft miskend dat de door Holland Casino beoogde wijze van omvorming van een stichting naar een naamloze vennootschap door middel van afsplitsing strijdig is met, althans haaks staat op de bedoeling van het bepaalde in art. 2:18 BW, welk artikel de omzetting van een rechtspersoon in een andere rechtsvorm regelt en met de in lid 6 van dat artikel opgenomen vermogensklem. Voorts zou de ondernemingskamer dit oordeel mede in het licht van de door de ondernemingsraad betrokken stellingen, onvoldoende hebben gemotiveerd waardoor het onbegrijpelijk is.
4.11.
Holland Casino heeft zich op het standpunt gesteld dat de ondernemingsraad geen belang heeft bij de klachten van onderdeel drie omdat de ondernemingsraad pas voor het eerst in cassatie het debat over de reikwijdte en betekenis van art. 2:18 BW in volle omvang aan de orde heeft gesteld.9.In zijn advies van 1 november 2016 heeft de ondernemingsraad niet gesteld dat de voorgestelde wijze van omvorming in strijd zou zijn met het bepaalde in art. 2:18 BW.10.Ook ten overstaan van de ondernemingskamer is dit onderwerp slechts zeer beperkt aan de orde geweest.11.Volgens vaste jurisprudentie van de ondernemingskamer kan een ondernemingsraad, behoudens twee uitzonderingen (die hier niet aan de orde zijn) in een beroepsprocedure ex art. 26 WOR alleen bezwaren tegen het besluit van de ondernemer aanvoeren die ook al in het adviestraject zijn aangevoerd en derhalve door de ondernemer meegenomen zijn (of hadden kunnen worden) in zijn besluitvorming. Dit heeft volgens Holland Casino tot gevolg dat, zelfs in het geval de klacht inhoudelijk gegrond zou zijn, dit niet tot een andere uitkomst kan leiden omdat de ondernemingskamer bij terugverwijzing slechts kan concluderen dat de aangevoerde klachten over art. 2:18 BW in het adviestraject niet door de ondernemingsraad aan de orde zijn gesteld en op grond van art. 26 WOR niet in de beoordeling kunnen worden betrokken. Onder deze omstandigheden mist de ondernemingsraad volgens Holland Casino belang bij de klachten van onderdeel drie.
4.12.
Het uitgangspunt is dat een behoorlijke taakvervulling van de ondernemingsraad met zich brengt dat alle bezwaren, gebreken in de adviesaanvraag en eventuele nadere vragen volledig in het door de ondernemingsraad aan de ondernemer uit te brengen advies tot uitdrukking worden gebracht.12.Het is voor de ondernemer bij zijn besluitvorming immers niet mogelijk om rekening te houden met bezwaren waarvan hij niet op de hoogte is. Hieruit volgt ook dat ondernemingsraad in het algemeen slechts beroep kan instellen tegen het besluit van de ondernemer op grond van bezwaren die in het advies zijn opgenomen. Voor het eerst in de beroepsprocedure bij de ondernemingskamer naar voren gebrachte bezwaren dienen buiten beschouwing te worden gelaten.13.Dit is vaste rechtspraak van de ondernemingskamer. Zie in deze zin onder meer OK 14 november 1985, NJ 1986/555 (Streekziekenhuis Dongemond) en OK 21 juni 1988, NJ 1989/461 (Philips). Uitzondering op het voorgaande bestaat slechts in het geval dat de bezwaren voortvloeien uit feiten en omstandigheden die de ondernemingsraad bij het uitbrengen van zijn advies niet kende of behoorde te kennen. Deze uitzondering volgt uit art. 26 lid 1 WOR waarin onder meer is bepaald dat de ondernemingsraad bij de ondernemingskamer beroep kan instellen tegen een door de ondernemer genomen besluit wanneer feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die, waren zij aan de ondernemingsraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van het advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht. Ook in het geval er wezenlijke gebreken kleven aan de adviesaanvraag mag uitzondering worden gemaakt op de voornoemde regel. De ondernemingsraad moet immers in staat worden gesteld behoorlijk op de adviesaanvraag te reageren.14.
4.13.
Mijns inziens slaagt het verweer van Holland Casino. In zijn advies van 24 oktober 2016 heeft de ondernemingsraad geen bezwaar opgeworpen dat inhoudt dat de door Holland Casino voorgestane wijze van omvorming strijdig is met het bepaalde in art. 2:18 BW.15.Van de geformuleerde uitzonderingssituaties waarin het de ondernemingsraad alsnog zou zijn toegestaan om bezwaren aan te voeren is evenmin sprake. Dit betekent dat zelfs indien de klachten van onderdeel 3 door de Hoge Raad gegrond zouden worden bevonden, dit bij de ondernemingskamer niet tot een ander resultaat kan leiden omdat de ondernemingskamer verplicht is de aangevoerde bezwaren buiten beschouwing te laten nu deze niet in het advies, maar pas daarna, naar voren zijn gebracht. De ondernemingsraad mist derhalve belang bij de in het derde onderdeel naar voren gebrachte klachten zodat deze dienen te falen.
4.14.
Dat de ondernemingskamer in rov. 3.10 van de beschikking heeft geoordeeld dat het besluit niet strekt tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde in art. 2:18 BW, maakt het voorgaande niet anders. Kennelijk heeft de ondernemingskamer met dit oordeel slechts willen aangeven dat het standpunt van de ondernemingsraad over de verplichte toepassing van art. 2:18 BW evident onjuist is zodat daar niet verder op in hoefde te worden gegaan. Het verweer van Holland Casino kon daarom onbesproken blijven, zoals de ondernemingskamer in rov. 3.10 van de beschikking heeft geoordeeld. In het geval dat de klachten van het derde onderdeel door de Hoge Raad gegrond zouden worden bevonden, betekent dit dat ook het door Holland Casino gevoerde verweer alsnog door de ondernemingskamer dient te worden behandeld. Zoals ik hiervoor aangaf dient dat verweer te slagen.
4.15.
Ik maak nog enkele inhoudelijke opmerkingen bij middel 3 van de ondernemingsraad.
4.16.
Onderdeel 3A komt op tegen rov. 3.10 van de beschikking en klaagt dat de ondernemingskamer ten onrechte heeft aangenomen dat de door Holland Casino gekozen wijze van omvorming, een afsplitsing in de zin van art. 2:334a lid 3 BW, zou afwijken van art. 2:18 BW omdat op grond van art. 2:18 lid 6, tweede volzin, BW de vermogensklem ook geldt voor het vermogen van een stichting en de vruchten daarvan die krachtens een splitsing overgaan naar de nieuwe door Holland Casino opgerichte naamloze vennootschap. Hiermee valt stap 1 van het besluit wel degelijk onder de reikwijdte van art. 2:18 lid 6 BW, althans is zonder nadere motivering onbegrijpelijk waarom dit volgens de ondernemingskamer niet zo is.
4.17.
In art. 2:18 lid 6 BW is voor stichtingen de zogenaamde ‘vermogensklem’ opgenomen. Die klem geldt als waarborg voor het stichtingsvermogen en draagt er zorg voor dat in het geval de stichting van rechtsvorm wijzigt, het doelvermogen bestemd blijft om te worden besteed in overeenstemming met het stichtingsdoel.16.Art. 2:18 lid 6 BW bepaalt dat na omzetting van een stichting uit de statuten moet blijken dat het vermogen dat zij bij omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven. Hetzelfde geldt voor de statuten van een rechtspersoon voor zover dit vermogen en deze vruchten daarop krachtens fusie of splitsing zijn overgegaan. De volledige tekst van art. 2:18 lid 6 BW luidt als volgt:
“Na omzetting van een stichting moet uit de statuten blijken dat het vermogen dat zij bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven. Hetzelfde geldt voor de statuten van een rechtspersoon voor zover dit vermogen en deze vruchten daarop krachtens fusie of splitsing zijn overgegaan.”
4.18.
Zoals blijkt uit de tekst van art. 2:18 lid 6 BW kan van beklemd vermogen zoals bedoeld in die tweede volzin slechts dan sprake zijn als eerst een omzetting van een stichting in een andere rechtsvorm heeft plaatsgevonden, waarna deze omzetting wordt gevolgd door een fusie of splitsing. Uitgaande van de tekst van art. 2:18 lid 6 BW is de vermogensklem niet van toepassing op situaties waarin geen omvorming van een stichting door middel van omzetting ex art. 2:18 BW plaatsvindt, dus in geval van omvorming van een stichting door fusie ex art. 2:309 BW of splitsing ex. art. 2:334a BW.17.Het vermogen waarnaar in de tweede volzin wordt terugverwezen is het vermogen zoals bedoeld in de eerste volzin, waarmee het vermogen na omzetting van de stichting wordt bedoeld. Het bereik van de tweede volzin van art. 2:18 lid 6 BW strekt zich dus niet uit tot situaties buiten de omzetting van art. 2:18 BW, zoals de onderhavige situatie, waarbij het vermogen van de stichting ex art. 2:334a BW eerst wordt afgesplitst naar een nieuw opgerichte naamloze vennootschap waarvan de stichting aandeelhouder wordt, waarna de stichting vervolgens zal worden geliquideerd en de aandelen, het liquidatiesaldo, aan een derde zullen worden uitgekeerd. Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht van onderdeel 3A faalt omdat deze uitgaat van de onjuiste rechtsopvatting dat de vermogensklem zoals bedoeld in art. 2:18 lid 6, tweede volzin, BW zich zou uitstrekken tot situaties buiten die waarin de stichting zich eerst overeenkomstig het bepaalde in art 2:18 BW heeft omgezet in een andere rechtsvorm.
4.19.
De onderdelen 3B t/m 3F nemen gezamenlijk tot uitgangspunt dat het oordeel (rov. 3.10), dat het besluit niet strekt tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde in art. 2:18 BW, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is, op grond van hetgeen in die onderdelen is aangevoerd.
4.20.
Onderdeel 3B klaagt dat de in het besluit gekozen wijze van omvorming haaks staat op de bedoeling van art. 2:18 lid 6 BW om te waarborgen dat het eigen vermogen van omgezette stichting (niet alleen niet ongeoorloofd wordt uitgekeerd, maar ook) niet wordt besteed op een andere wijze dan in overeenstemming is met de doeleinden van de omgezette stichting. De ondernemingsraad heeft aangevoerd dat met de gekozen wijze van omvorming niet is verzekerd dat het stichtingsvermogen na de uitvoering van het besluit op dezelfde wijze ter beschikking zal blijven staan voor een vergelijkbare bedrijfsvoering. Zeker in het licht van deze stellingen van partijen kon de ondernemingskamer ter motivering van zijn oordeel niet volstaan met enkel er op te wijzen dat de Staat de enige gerechtigde is tot winstafdracht en tot het liquidatiesaldo en dat de Staat na omvorming aandeelhouder van Holland Casino NV zal zijn.
4.21.
De rechtsklacht van onderdeel 3B faalt. Van een omvorming die haaks staat op de bedoeling van art. 2:18 lid 6 BW is geen sprake. Holland Casino heeft gebruik gemaakt van de aan haar ten dienste staande wettelijke mogelijkheid van afsplitsing. Dit kan Holland Casino gelet op de vrijheid die zij heeft om de omvorming op de haar gewenste wijze vorm te geven niet worden tegengeworpen. Dit volgt ook uit het in rov. 3.10 opgenomen oordeel van de ondernemingskamer waarin de ondernemingskamer oordeelt dat vooropgesteld dient te worden dat Holland Casino in beginsel beleidsvrijheid toekomt om te bepalen op welke wijze zij haar doel wenst te bereiken.
4.22.
De motiveringsklacht van onderdeel 3B neemt tot uitgangspunt dat de ondernemingskamer zijn beslissing in rov. 3.10 onvoldoende heeft gemotiveerd in het licht van de stelling van de ondernemingsraad dat met de door Holland Casino gekozen wijze van omvorming niet verzekerd is dat het stichtingsvermogen na uitvoering van het besluit op dezelfde wijze ter beschikking zal blijven voor een vergelijkbare bedrijfsvoering. Blijkens de toelichting op onderdeel 3 doelt de ondernemingsraad hier op de situatie dat Staat de aandelen in Holland Casino NV op enig moment in de toekomst verkoopt aan private partijen, waardoor het vermogen van de stichting niet langer wordt uitgekeerd aan de Staat en gebruikt wordt ten behoeve van het algemeen belang, maar aan private partijen, die zich aan het algemeen belang niets gelegen hoeven te laten liggen.18.
4.23.
De ondernemingskamer heeft aan het slot van rov. 3.12 overwogen dat het onbetwist is dat de omvorming geen gevolgen heeft voor de (rechtspositie van de) bij de onderneming werkzame personen, dat dit mogelijk in de toekomst anders wordt als de privatisering haar beslag krijgt, maar dat dit op dat moment aan de orde zal moeten komen. Uit deze overweging van de ondernemingskamer volgt dat een mogelijke toekomstige privatisering bij de beoordeling van het door Holland Casino genomen besluit tot omvorming door de ondernemingskamer geen rol van betekenis speelt. Eventuele argumenten die preluderen op een mogelijke toekomstige verkoop van Holland Casino konden door de ondernemingskamer daarom buiten beschouwing worden gelaten. De motiveringsklacht, die betrekking heeft op een door de ondernemingsraad aangevoerd argument dat alleen verband houdt met de eventuele gevolgen van een mogelijke toekomstige privatisering, faalt daarom.
4.24.
Onderdeel 3C klaagt dat de omstandigheid, dat de Staat na uitvoering van het besluit aandeelhouder wordt van Holland Casino NV, niet betekent dat ook in de toekomst, onder nieuwe eigenaars, het vermogen van Holland Casino op dezelfde wijze zal blijven worden uitgekeerd als vóór uitvoering van het besluit is voorgeschreven, te weten aan de Staat. Dat het vermogen van Holland Casino zowel voor, als na uitvoering van het besluit aan de Staat wordt uitgekeerd en dus ten algemene nutte wordt aangewend, biedt immers – anders dan de vermogensklem van art. 2:18 lid 6 BW – geen waarborg dat dit zo blijft.
4.25.
De motiveringsklacht van het onderdeel, die gericht is tegen rov. 3.10 van de beschikking, faalt op dezelfde grond als aangeduid onder 4.23 van deze conclusie.
4.26.
Onderdeel 3D klaagt dat door de in het besluit gekozen wijze van omvorming de Staat zonder de daarvoor in art. 2:18 lid 4 BW vereiste rechterlijke beoordeling door de gewone burgerlijke rechter en ten gronde aandeelhouder wordt van de nieuwe naamloze vennootschap. Daardoor is onder meer geen sprake van een vaststelling en waardering van de positie van de Staat ten opzichte van Holland Casino, ten gronde en door de bevoegde rechter, teneinde te beoordelen of de positie van de Staat rechtvaardigt dat de Staat aandeelhouder wordt in de nieuwe naamloze vennootschap en het vermogen van stichting als het ware wordt aangewend voor een storting op de aandelen in de nieuwe naamloze vennootschap, zoals art. 2:18 lid 6 BW verlangt. Dit is te meer onaanvaardbaar, aangezien de ondernemingskamer de positie van de Staat ten opzichte van Holland Casino niet volledig heeft beoordeeld. De ondernemingskamer heeft zich er immers toe beperkt te bezien of de opvatting van Holland Casino zelf over de positie van de Staat meebrengt dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (rov. 3.8).
4.27.
De klacht van onderdeel 3D betoogt dat de Staat aandeelhouder wordt van Holland Casino NV zonder de op grond van art. 2:18 lid 4 BW vereiste rechterlijke beoordeling. De klacht, die voortbouwt op onderdeel 3A, gaat uit van de onjuiste rechtsopvatting dat Holland Casino bij de omvorming gehouden was om gebruik te maken van de omzetting ex art. 2:18 BW. De rechtsklacht faalt op dezelfde gronden als de klacht van onderdeel 3A.
4.28.
De motiveringsklacht van het onderdeel faalt eveneens. Omdat Holland Casino niet gehouden was om voor de omvorming gebruik te maken van omzetting ex art. 2:18 BW betekent dit dat een inhoudelijke rechterlijke toets conform art. 2:18 lid 4 BW niet aan de orde is. De ondernemingskamer dient slechts te beoordelen of de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen (art. 26 lid 4 WOR). Deze toets heeft de ondernemingskamer blijkens rov. 3.8 van de beschikking ook aangelegd. Voor zover de ondernemingsraad klaagt dat het oordeel van de ondernemingskamer niet goed gemotiveerd is omdat de ondernemingskamer zich ertoe heeft beperkt te bezien of de opvatting Holland Casino zelf over de positie van de Staat meebrengt dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen, mist de klacht feitelijke grondslag. De ondernemingskamer heeft zich over de positie van Holland Casino jegens de Staat uitgelaten en zich daarbij blijkens rov 3.8 van de beschikking gebaseerd op art. 27h lid 3 Wok, de beschikking Casinospelen 1996 (de vergunning) en de statuten van Holland Casino. Niet valt in te zien dat, zoals de ondernemingsraad stelt, deze stukken slechts de opvatting van Holland Casino zelf over haar positie jegens de Staat zouden bevatten.
4.29.
Onderdeel 3E klaagt dat voor zover het oordeel van de ondernemingskamer zo moet worden begrepen dat weliswaar sprake is van omzeiling van art. 2:18 BW, maar dat omzeiling niet ongeoorloofd is, dat oordeel onjuist, althans niet zonder meer begrijpelijk is. Met de gekozen wijze van omvorming wordt immers afbreuk gedaan aan de bescherming die de wetgever heeft willen bieden tegen het aanwenden van stichtingsvermogen voor een ander doel dan waarvoor dit volgens de doelstellingen van de stichting is bestemd. Als het aldus omzeilen van art. 2:18 lid 6 BW toelaatbaar wordt geacht, wordt art. 2:18 lid 6 BW tot een dode letter. Het valt niet zonder meer in te zien dat dit toelaatbaar zou zijn. Te minder, aangezien in het onderhavige geval de doelstellingen van Holland Casino NV al afwijken van die van de stichting. Vanwege het verkoopvoornemen van de Staat valt te verwachten dat het vermogen van (nu nog) de stichting zal worden uitgekeerd aan private partijen, die geen belemmering hebben om de doelstelling van Holland Casino NV nog verder te wijzigen.
4.30.
De klacht faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. De ondernemingskamer heeft aan het slot van rov. 3.10 van de beschikking geoordeeld dat het besluit, en daarmee de gekozen wijze van omvorming, niet strekt tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde van art. 2:18 BW. Anders dan het onderdeel kennelijk tot uitgangspunt neemt mag uit deze formulering van de ondernemingskamer mijns inziens niet worden afgeleid dat in dit oordeel van de ondernemingskamer besloten zou liggen dat er dus sprake zou zijn van een geoorloofde omzeiling van het bepaalde in art. 2:18 BW. Van omzeiling van het bepaalde in art. 2:18 BW is geen sprake. Niet voor niets heeft de ondernemingskamer aan het begin van rov. 3.10 vooropgesteld dat Holland Casino in beginsel beleidsvrijheid heeft om haar doel, de omvorming, op de door haar gewenste manier te bereiken, dat wil zeggen via art. 2:18 BW dan wel via een andere aan haar ten dienste staande weg. Indien de klacht niet zou falen wegens gebrek aan feitelijke grondslag dan faalt de klacht vanwege een onjuiste rechtsopvatting gelet op hetgeen ik bij de behandeling van onderdeel 3A heb opgemerkt over de toepassing van de vermogensklem buiten omzetting in de zin van art. 2:18 BW.
4.31.
Onderdeel 3F klaagt dat het belang bij de hiervoor opgenomen klachten des te groter is gelet op de omstandigheid dat Holland Casino thans onbestreden mede als doel heeft om publieke belangen te behartigen, waaronder het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het bestrijden van fraude en criminaliteit. Als gevolg van het bestreden oordeel is niet gewaarborgd dat het vermogen van Holland Casino ook na uitvoering van het besluit in overeenstemming met dit doel zal blijven worden aangewend.
4.32.
De motiveringsklacht van het onderdeel bevat geen zelfstandige klacht en bouwt voort op de klachten van de onderdelen 3A t/m 3E. Aangezien de klachten van de onderdelen 3A t/m 3E falen dient de klacht van onderdeel 3F reeds daarom te falen.
5. De conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑02‑2018
Brief van de staatssecretaris van Financiën van 14 oktober 2016, kenmerk: 2016-0000168939; zie ook: Kamerstukken 2016/17, 34576, 1 en Verzoekschrift ex art. 26 WOR van 17 november 2016, nr. 1 procesdossier, productie 5.
B.F. Assink | W.J. Slagter, Compendium Ondernemingsrecht (Deel 2), Deventer: Kluwer 2013, § 108.
Rood/Verburg, Wet op de ondernemingsraden, 2013 p. 330; zie in deze zin bijvoorbeeld: OK 5 december 1996, JAR 1997/12.
Kamerstukken II 1974/75, 13350, 3, p. 10; en Kamerstukken II 1975/76, 13954, 3, p. 42.
B.F. Assink | W.J. Slagter, Compendium Ondernemingsrecht (Deel 2), Deventer: Kluwer 2013, § 108.
Kamerstukken II 1974/75, 13350, 3, p. 7, 10; zie ook: Asser/Maeijer & Kroeze 2-I* 2015/647: “(…) Men spreekt van een marginale toetsing: de ondernemingskamer mag niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten, aan de handelende ondernemer wordt een zekere (marge aan) beleidsvrijheid gelaten. (…)”
Verweerschrift in cassatie van 4 juli 2017, nrs. 71-78.
Verweerschrift in cassatie van 4 juli 2017, nr.72.
Asser/Maeijer & Kroeze 2-I* 2015/643; OK 14 november 1985, NJ 1986/555 (Streekziekenhuis Dongemond)
B. Snijder-Kuipers, Omzetting als rechtsvormwijziging, Kluwer: Deventer, 2010 (diss.), p. 123.
Zie in deze zin ook: Handboek Stichting en Vereniging, 2015, nr. 22.4.5, Dijk/Van der Ploeg, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Kluwer: Deventer 2013 (zesde druk), p. 347 en A.F.M. Dorresteijn, ‘Bescherming van doelvermogen buiten omzetting’, in: M.L. Lennarts, W.J.M. van Veen & D.F.M.M. Zaman (red.), De Stichting, Den Haag: Sdu Uitgevers 2011, p. 115.
Verzoekschrift tot cassatie van 28 april 2017, toelichting op onderdeel 3, nr. 3.5, p. 19.
Beroepschrift 28‑04‑2017
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft te kennen:
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN NATIONALE STICHTING TOT EXPLOITATIE VAN CASINOSPELEN IN NEDERLAND, hierna ‘de OR’, statutair gevestigd in Den Haag en kantoorhoudende aan de Hoofdweg 640, 2132 MK, Hoofddorp, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende aan het Lange Voorhout 3, 2514 EA, Den Haag, ten kantore van de advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de Jong (BarentsKrans N.V.), die door hem zijn aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en die als zodanig dit verzoekschrift ondertekenen en indienen.
Gerekwestreerde is de stichting NATIONALE STICHTING TOT EXPLOITATIE VAN CASINOSPELEN IN NEDERLAND, hierna ‘Holland Casino’, statutair gevestigd in Den Haag en kantoorhoudende aan de Hoofdweg 640, 2132 MK, Hoofddorp, voor wie in de procedure bij de ondernemingskamer van het hof Amsterdam als advocaten optraden mrs. M.B. Kerkhof en B.W. Roelvink (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), kantoorhoudende aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD, Amsterdam.
Met dit verzoekschrift wordt beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof Amsterdam (ondernemingskamer) van 3 februari 2017 onder zaaknummer 200.203.577/01 OK, gegeven tussen de OR als verzoeker en Holland Casino als verweerster.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat de ondernemingskamer heeft overwogen en beslist als vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende — in onderlinge samenhang te lezen — redenen:
Inleiding
a.
Deze zaak gaat in de kern over eerlijkheid en openheid bij medezeggenschap in een onderneming. Naar de mening van de OR heeft Holland Casino die eerlijkheid en openheid niet betracht in het medezeggenschapstraject over de omvorming van haar rechtsvorm van een stichting tot een naamloze vennootschap. Holland Casino heeft namelijk de belangrijkste reden voor die omvorming, het faciliteren van de verkoop van Holland Casino door de Staat aan private partijen, buiten het medezeggenschapstraject gehouden. Daardoor is de OR de mogelijkheid onthouden om daadwerkelijk invloed uit te oefenen op de gedachtenvorming en belangenafweging die tot het omvormingsbesluit hebben geleid: over de belangrijkste reden voor het besluit (de privatisering) mocht niet worden gepraat. Als echter toch wordt aangenomen dat het besluit niet is ingegeven door de privatisering, zoals Holland Casino (later) in het medezeggenschapstraject en in de procedure bij de ondernemingskamer heeft gesteld, dan geldt dat Holland Casino haar ophanden zijnde verkoop aan private partijen en de daarbij betrokken belangen van haarzelf, als het publieke belang dienende stichting, de ondernemingsraad en haar werknemers hád moeten betrekken bij haar omvormingsbesluit. Het besluit heeft namelijk tot gevolg dat de Staat haar voornemen om Holland Casino aan de markt te verkopen kan gaan uitvoeren. Het veronachtzamen van de bij die verkoop in het geding komende belangen getuigt van een kortzichtigheid die zich niet verdraagt met de door art. 26 lid 4 en 5 WOR vereiste belangenafweging. Ten slotte heeft Holland Casino het besluit zo vormgegeven dat het in strijd is met het bepaalde in art. 2:18 lid 6 BW, althans dat daarmee de zogenoemde vermogensklem van art. 2:18 lid 6 BW ontoelaatbaar wordt omzeild.
b.
Het door de OR bestreden besluit houdt in dat Holland Casino (een stichting) haar vermogen afsplitst naar een nieuw op te richten naamloze vennootschap (Holland Casino N.V.). Van deze NV zal Holland Casino eerst nog alle aandelen houden. Vervolgens zal Holland Casino echter worden ontbonden en zal zij haar aandelen Holland Casino N.V. via een liquidatie-uitkering aan de Staat uitkeren. Niet in geschil is dat het besluit het aldus mogelijk maakt dat de Staat Holland Casino N.V. aan een marktpartij verkoopt. Blijkens een tot privatisering van Holland Casino strekkend aanhangig voorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen (Wok) is de Staat dit ook daadwerkelijk van plan.1. De Staat heeft de verkoopopbrengst van Holland Casino zelfs al meegenomen in de rijksbegroting voor 2017.2.
c.
Holland Casino heeft er aanvankelijk ook geen doekjes om gewonden dat de aanleiding voor haar (toen nog: voorgenomen3.) besluit is dat de Staat Holland Casino wil privatiseren. Zij heeft in een presentatie in maart 2015 onomwonden aangekondigd dat haar transformatie van stichting tot NV diende te geschieden in het kader van de voorbereiding op de privatisering.4. Ook in een memo van 11 mei 2016 heeft Holland Casino uitdrukkelijk bevestigd dat voorwaarde voor de privatisering is dat Holland Casino klaar is voor de verkoop en dat daarvoor nodig is dat de stichting wordt getransformeerd naar een NV. Dit memo houdt in dat Holland Casino deze voorwaarde (klaar zijn voor de verkoop en dus ook omvorming) goed vindt passen bij de markt waarin zij wordt geprivatiseerd en dat zij er naar streeft om alles op orde te hebben als het moment van privatiseren daar is.5. Dat het besluit een voorwaarde is voor de verkoop van Holland Casino door de Staat blijkt ook uit de brief van de staatssecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer van, eveneens, 11 mei 2016.6. De staatsecretaris besluit deze brief met: ‘Ik zal de onderneming vragen zich gereed te maken voor een verkoop’. Daarmee doelt de staatsecretaris onder meer op (het uitvoeren van) het omvormingsbesluit.
d.
Op 27 mei 2016 heeft Holland Casino de OR in de gelegenheid gesteld om over het besluit te adviseren. In de adviesaanvraag noemde Holland Casino als beweegreden voor haar besluit onder meer het beleid van het ministerie van Financiën, dat ertoe zou strekken dat alle staatsdeelnemingen de rechtsvorm van een NV hebben. Een andere beweegreden voor het besluit was volgens de adviesaanvraag ‘Privatisering’. In dit verband stelde Holland Casino dat haar omvorming tot een NV haar ‘vanuit het oogpunt van governance toekomstbestendig’ maakt en dat het tot privatisering strekkende aanhangige wetsvoorstel inhoudt dat een vergunninghouder de rechtsvorm van een kapitaalvennootschap moet hebben.7.
e.
De OR heeft op 24 juni 2016 op de adviesaanvraag van Holland Casino gereageerd.8. Hij heeft toen gevraagd welke beweegredenen nu noopten tot de voorgestelde herstructurering. Ook vroeg de OR aandacht voor in het bijzonder de personele gevolgen van de privatisering:
‘Het blijkt dat dezelfde vragen als bij de eerder gepresenteerde omzetting rechtspersoon nog steeds actueel zijn. De belangrijkste vraag is welke beweegredenen nu nopen tot de voorgestelde herstructurering. Mede gelet op de historie en de oorspronkelijke doelstellingen van Holland Casino rijst de vraag welk belang gediend wordt met de privatisering. Vanzelfsprekend zal politieke besluitvorming hierin de doorslag geven. De Staat heeft belang bij privatisering en verzilvert de waarde van de onderneming. Welk belang van de Stichting zelf met de privatisering is gediend, is echter niet duidelijk. Aangezien het bestuur van de Stichting alsmede de Raad van Commissarissen een eigen verantwoordelijkheid hebben om in het belang van de Stichting te handelen, verneemt de OR graag een toelichting op welke wijze deze belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Wij hebben de volgende vragen:
- —
Op welke wijze is het belang van de Stichting gediend met de voorgenomen privatisering?
De OR acht het van het grootste belang dat nu reeds een strategisch beleidsplan wordt gepresenteerd of in ieder geval een soort doorkijk naar de toekomst. In verband met de voorgenomen privatisering is er reeds uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheden. Er zijn nu ook al plannen om een aantal vestigingen af te stoten. Ofschoon er geen sprake zou zijn van personele gevolgen zijn die nu reeds wel voorzienbaar. Dit komt hierna in het onderdeel Arbeidsrecht terug.
(…)
Arbeidsrecht
De OR heeft kennisgenomen van de adviesaanvraag waarin staat vermeld dat er geen personele consequenties zijn verbonden aan de juridische afsplitsing van het gehele vermogen van Holland Casino naar de nieuw op te richten NV. Deze mededeling heeft de OR verbaasd temeer nu uit de brief van het ministerie d.d. 11 mei 2016 betreffende de toekomstplannen van Holland Casino duidelijk valt op te maken dat Holland Casino na afsplitsing haar activiteiten dient onder te brengen in één of meerdere vennootschappen. Dit betekent dan ook dat voorzienbaar is dat Holland Casino wordt ondergebracht in een concernstructuur waarbinnen de activiteiten ondergebracht dienen te worden in één of meerdere vennootschappen en dat de loonsom van Holland Casino ten opzichte van marktpartijen reeds geldt als één van de uitdagingen in het kader van het succes van de privatisering.
De OR heeft bij de algemene vragen reeds gevraagd om een strategisch beleidsplan, maar ook om een doorkijk in de beoogde organisatie structuur. Ofschoon wordt gesteld dat er geen sprake zou zijn van personele gevolgen zijn deze nu reeds wel voorzienbaar.’
Aansluitend heeft de OR veertien concrete vragen gesteld over de gevolgen van de privatisering voor het personeel van Holland Casino en de maatregelen en waarborgen die Holland Casino in dat verband neemt, respectievelijk inbouwt.
f.
In antwoord op de vragen van de OR heeft Holland Casino zich bij memo van 1 juli 2016 voor het eerst en ineens op het standpunt gesteld dat er geen rechtstreeks verband zou bestaan tussen het voorgenomen besluit en de privatisering. Het omvormingsbesluit zou zijn gebaseerd op de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013, waarin zou zijn aangekondigd dat de statuten van staatsdeelnemingen worden aangepast om ze beter te laten aansluiten bij de zeggenschap die de Staat als actief aandeelhouder wil hebben. De OR zou zich daarom in zijn advies niet moeten richten op vraagstukken die verband houden met de privatisering.9.
g.
Naar aanleiding van deze verrassende wending van Holland Casino heeft de OR op 4 augustus 2016 aanvullende vragen aan Holland Casino gesteld.10. Hij heeft er toen ook op gewezen dat Holland Casino bij de wijziging van haar rechtsvorm op twee gedachten lijkt te hinken. Want hoewel Holland Casino met de verwijzing naar de Nota Deelnemingenbeleid uit 2013 kennelijk aanstuurt op het blijven van een staatsdeelneming met de Staat als actief aandeelhouder, anticipeert zij er anderzijds juist op dat de Staat de onderneming loslaat. In haar reactie op dit memo van de OR heeft Holland Casino niet toegelicht hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt.11.
h.
De OR en Holland Casino hebben het besluit ook besproken in een overlegvergadering op 29 augustus 201612. en in informele overleggen. Bij brief van 9 september 2016 heeft de OR zijn voorlopige bevindingen aan Holland Casino kenbaar gemaakt. Zij heeft toen onder meer een alternatief voor het besluit voorgesteld.13. Dit alternatief houdt in dat Holland Casino haar vermogen wel afsplitst naar een nieuw op te richten NV (omdat onder de nieuwe wetgeving vergunningen nog slechts aan kapitaalvennootschappen zullen worden uitgegeven), maar dat Holland Casino vervolgens blijft bestaan en zelf aandeelhouderster van de NV blijft. Deze brief van de OR houdt in:
‘• In uw brief van 1 juli geeft u aan dat er geen rechtstreeks verband is tussen juridische afsplitsing [lees: de privatisering, advocaten] en de omvorming van de rechtsvorm. Deze omvorming zou gebaseerd zip op de wens van de Staat om de statuten van alle staatsdeelnemingen beter te laten aansluiten bij de zeggenschap die de Staat wil hebben als actief aandeelhouder.
De politiek is echter druk doende om juist afscheid te nemen van Holland Casino als staatsdeelneming. U heeft ter vergadering aangegeven dat naar verwachting het wetsvoorstel ter zake nog dit jaar zal worden aangenomen. Bovendien betreft het hier geen wijziging van de statuten en is de Staat ook geen aandeelhouder aangezien Holland Casino als rechtsvorm een Stichting is. Zoals gezegd wordt hier op twee gedachten gehinkt. De Ondernemingsraad concludeert dat er geen valide reden is voor de Stichting om de voorgestelde besluiten te nemen noch is er enig belang van de Stichting als zodanig met de voorgestelde besluiten gediend. (…)
De Staat werkt met het verzoek aan de Raad van Bestuur toe naar een situatie waarin de Staat de waarde van de Stichting kan verzilveren zonder dat er op enige manier rekening wordt gehouden met het belang van de Stichting als rechtspersoon, het belang van de onderneming en de in de onderneming werkzame personen. In het kader van een privatisering worden de aandelen voorzienbaar verkocht tegen een aanzienlijke prijs. Nakoming van toekomstige verplichtingen wordt niet geborgd. In dit kader is gesproken over de seniorenregeling. U gaf aan dat dit onderwerp verder reikt dan de seniorenregeling en geldt voor alle verplichtingen. (…)
Dat de Staat uiteindelijk mogelijk in het kader van een privatisering een prijs incasseert wordt naar uw mening gerechtvaardigd door het feit dat de Staat alsdan haar rechten op de winstafdrachten prijsgeeft.
De Ondernemingsraad heeft reeds eerder gevraagd waarom deze route wordt gevolgd in plaats van de eerder aan de orde zijnde omzetting van de Stichting in een andere rechtspersoon. Daar heeft u van aangegeven dat dit administratief lastig en bezwaarlijk is vanwege het beklemd vermogen dat alsdan wordt gerealiseerd hetgeen een waardedrukkend effect heeft bij een eventuele toekomstige verkoop. Ook hier wordt weer de rechtspositie van de Stichting benadeeld en enkel gekeken naar het belang van de Staat. De Ondernemingsraad heeft reeds aangegeven dat het juist wel belangrijk is dat het vermogen van de Stichting wordt en blijft aangewend om de oorspronkelijke doelstellingen van de Stichting te realiseren zijnde onder meer preventief kansspelbeleid. (…)
De Ondernemingsraad ziet geen enkele reden om de Staat aandeelhouder te laten worden dan de opzet om de uiteindelijke waarde door de Staat te laten verzilveren in het kader van een uiteindelijke privatisering. U heeft aangegeven al druk in overleg te zijn om te borgen dat solide robuuste partijen uiteindelijk kandidaat kunnen zijn in het kader van de voorgenomen privatisering. Naar de mening van de Ondernemingsraad is de stap van het aandeelhouderschap door de Staat een overbodige en is het in het belang van de Stichting om zelf de touwtjes in handen te houden. In de huidige constellatie kan de Stichting optreden als verkopende aandeelhouder14.en zelf de selectiecriteria bepalen, alles vanzelfsprekend in het kader van de wettelijke kaders als het wetsvoorstel zou worden aanvaard volgens u voorzienbaar nog dit jaar en voor de volgende verkiezingen.
Bovendien komt de opbrengst dan toe aan de Stichting, waar die thuishoort en bestemd kan blijven voor het naleven van haar doelstellingen en toekomstige verplichtingen, die de Stichting dan in eigen beheer kan houden en borgen.
Met de voorgestelde marsroute waarbij de Stichting aandeelhouder van een naamloze vennootschap wordt kan de Ondernemingsraad wel instemmen. (…)’
i.
Holland Casino heeft het door de OR voorgestelde alternatief voor het besluit van de hand gewezen. De OR heeft vervolgens op 24 oktober 2016 negatief over het besluit geadviseerd. In zijn advies schreef hij:
‘Alvorens inhoudelijk op de materie in te gaan wil de Ondernemingsraad het traject zoals dit is doorlopen nader bezien, omdat de wijze waarop een en ander is gepresenteerd naar zijn visie niet in overeenstemming is met de realiteit van de situatie waarin de onderneming verkeert.
Voorgenomen besluit
Reeds geruime tijd wordt er gesproken over de gevolgen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de modernisering van het speelcasinoregime (Kamerstukken 34 471) (…) en het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Kamerstukken 33 996).
Naar verwachting zal het wetsvoorstel nog dit jaar worden aangenomen zoals door u is aangegeven in de overlegvergadering van 29 augustus. De Ondernemingsraad verwijst hiervoor naar pagina 6 van de notulen. In informele overleggen heeft u aangegeven dat er al vergaande voorbereidingen worden getroffen in overleg en in samenwerking met het Ministerie van Financiën voor de verkoop van Holland Casino aan derde partijen. Zo worden er selectiecriteria bepaald en wordt gestreefd naar robuuste kandidaat-kopers om een versplintering van de vestigingen te voorkomen.
Dat het onderhavige voorgenomen besluit geen causaal verband zou hebben met de juridische afsplitsing, zoals u in uw brief van 1 juli aangeeft, acht de Ondernemingsraad in dit verband geen houdbare stelling. In uw memo van 11 mei 2016, waarin de stand van zaken wordt beschreven met betrekking tot de privatisering, geeft u aan dat als voorwaarde voor de privatisering Holland Casino moet transformeren naar een NV (memo 11 mei 2016 pagina 8).
Er is verder geen aanleiding vanuit de onderneming of de organisatie van Holland Casino om tot de voorgenomen besluitvorming over te gaan, zeker niet als het gaat om de ontbinding van de Stichting als zodanig.
Uw verwijzing naar de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 waaruit de wens blijkt om de statuten van deelnemingen aan te passen om ze beter aan te laten sluiten bij de zeggenschap die de Staat als ‘actief aandeelhouder’ wil hebben, snijdt evenmin hout. Gelet op de voorgenomen privatisering wil de Staat immers juist afscheid nemen van Holland Casino en zijn de voorgenomen stappen om meer of andere zeggenschap te verkrijgen in dat geval nu juist overbodig.
Desalniettemin heeft u telkens aangegeven dat deze koppeling met de voorgenomen privatisering niet kan worden gemaakt met dan toch weer steeds die uitzondering dat de voorgenomen regelgeving niet langer de rechtsvorm van een stichting mogelijk maakt als in aanmerking komende voor een vergunning. Het wetsvoorstel schrijft voor dat ledere vergunninghouder de rechtsvorm van een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap of het equivalent daarvan naar het recht van de EU moet hebben. De stichting als rechtsvorm is dan niet langer geschikt.
De Ondernemingsraad is van mening dat door deze insteek hij niet in staat is om zijn medezeggenschapsrol te vervullen in het verkoopproces waartoe nu de voorbereidingen gaande zijn. Er wordt slechts een onderdeel ter advisering voorgelegd van een groter geheel aan voorgenomen besluiten die van wezenlijk belang zijn voor de Stichting en de aan haar verbonden onderneming. (…)
Besluitvorming en medezeggenschap
(…)
De regelgeving met betrekking tot de privatisering zal er echter toe leiden dat de partij die Holland Casino overneemt slechts tien van de zestien vergunningen krijgt en niet mag meedingen naar de overige zes vergunningen. Dit betekent dat Holland Casino naar verwachting in vier van de vijf regio's een casinovestiging zal moeten prijsgeven (paragraaf 4.4 van de Memorie van Toelichting Staatscourant 2016 nr. 25492). Er zijn derhalve nu al voorzienbare grote en personele gevolgen waaraan u geen aandacht besteedt.
In plaats van de Staat als beleidsmaker gericht op het publiek belang van preventief kansspelbeleid zal de nieuwe aandeelhouder commercieel gericht zijn op maximalisatie van winst. Het risico bestaat dat de arbeidsvoorwaarden worden uitgekleed en de werkgelegenheid onder druk komt te staan. (…)
In uw adviesaanvraag van 27 mei schetst u de voordelen van de governance structuur en het gemitigeerde structuurregime. U hebt niet gereageerd op de door de Ondernemingsraad aangedragen mogelijkheid dat dit door een opvolgende eigenaar kan worden gewijzigd. Hoe wordt bij een overname en een private aandeelhouder geborgd dat dit gehandhaafd wordt? Het betreft immers een vrijwillige toepassing, die door een statutenwijziging terzijde gezet kan worden.
Het opknippen van de besluitvorming door nu de adviesaanvraag te beperken tot de omvorming van de Stichting naar een NV doet afbreuk aan de medezeggenschapsrechten van de Ondernemingsraad nu deze ook geen wezenlijke invloed kan uitoefenen op het verkoopproces waartoe de voorbereidingen al in volle gang zijn.’
j.
In weerwil van het negatieve advies van de OR heeft Holland Casino het besluit op 1 november 2016 genomen.15. In de toelichting op het besluit noemt Holland Casino als reden voor de omvorming onder meer dat haar stichtingsvorm gelet op de door het kabinet gewenste privatisering als verouderd moet worden aangemerkt. De nieuwe structuur zou verder als ‘bijkomend voordeel’ hebben dat zij:
‘het makkelijker maakt om de slag te maken die het kabinet nastreeft. Het kabinet heeft diverse ingrijpende plannen voor de kansspelenmarkt. Plannen die nog niet zijn goedgekeurd door het parlement maar die al wel in een vergevorderd stadium zijn (er zijn diverse wetsvoorstellen ingediend). Eigen inschatting van Holland Casino is dat het wetsvoorstel tot privatisering van de markt hoogstwaarschijnlijk op enig moment zal worden aangenomen door het parlement. Het is onze verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat Holland Casino zich niet in een nadelige positie brengt. Met de nieuwe structuur zullen wij dat in ieder geval niet.
Overigens is het feit dat wij ons op de toekomst voorbereiden ook een duidelijk signaal aan partijen die zich bij eventuele privatisering op de markt zullen begeven: Holland Casino is al sterk op de markt aanwezig.’
k.
De OR kan zich met het genomen besluit niet verenigen. Hij heeft daarom op de voet van art. 26 lid 4 WOR bij de ondernemingskamer beroep tegen het besluit ingesteld en verzocht om voor recht te verklaren dat Holland Casino bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De OR heeft ook verzocht om (voorlopige) voorzieningen te treffen.
l.
De ondernemingskamer heeft de verzoeken van de OR afgewezen. Zij heeft aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat Holland Casino bij haar besluitvorming geen koppeling heeft hoeven maken met de naar verwachting ophanden zijnde privatisering en dat Holland Casino er voor heeft kunnen kiezen om de (voorbereidingen op de) privatisering niet bij haar besluitvorming te betrekken (rov. 3.3 en 3.12). De ondernemingskamer is daarnaast van oordeel dat Holland Casino met de wijze waarop zij haar rechtsvorm wil wijzigen niet in strijd handelt met de zogenoemde vermogensklem van art. 2:18 lid 6 BW en dat zij deze wettelijke waarborg ook niet onaanvaardbaar omzeilt (rov. 3.10). De OR kan zich in deze beslissingen niet vinden en voert daartegen de volgende klachten aan.
Onderdeel 1: de privatisering is reden voor het besluit
De ondernemingskamer overweegt in rov. 3.3, respectievelijk 3.12:
‘De Ondernemingskamer is van oordeel dat Holland Casino bij afweging van de betrokken belangen — waaronder ook de belangen van de Staat als een van de belangrijke stakeholders — in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en dat zij bij haar besluitvorming geen koppeling heeft hoeven maken met de naar verwachting op handen zijnde privatisering van Holland Casino.’
en
‘Voor zover reeds thans voorbereidingen voor privatisering worden getroffen, heeft Holland Casino er in redelijkheid voor kunnen kiezen deze niet bij de onderhavige besluitvorming te betrokken. Het gegeven dat de omvorming eventuele privatisering op zichzelf vergemakkelijkt, dwingt daar niet toe.’
1.
In deze overwegingen ligt besloten dat het bestreden besluit niet in relevante mate is ingegeven door de privatisering van Holland Casino. Dit oordeel is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, gelet op het onderbouwde betoog van de OR dat de privatisering nu juist de belangrijkste, althans een belangrijke, reden voor het besluit is.16.
Zo heeft de OR gesteld dat de aanleiding voor de transformatie van de stichting Holland Casino naar een naamloze vennootschap ligt in het voornemen tot privatisering van de casino's17. en dat als voorwaarde voor de privatisering het wijzigen van de rechtsvorm van Holland Casino in een naamloze vennootschap aan de orde is.18. De OR heeft toegelicht dat het adviestraject moeizaam verliep, omdat ondanks het door Holland Casino eerder vermelde verband tussen de transformatie tot een NV en de ophanden zijnde privatisering, Holland Casino in haar brief van 1 juli 2016 plotsklaps stelde dat er geen causaal verband zou bestaan met de privatisering en dat de OR zich daarom niet zou moeten richten op de vraagstukken die met de privatisering aan de orde waren. Dit standpunt stond echter haaks op de aankondiging van Holland Casino in een presentatie van maart 2015 dat de transformatie van de stichting juist diende te geschieden in het kader van de voorbereiding op de privatisering. Het gewijzigde standpunt van Holland Casino was evenmin te verenigen met de bevestiging door Holland Casino in een memo van 11 mei 2016 dat de transformatie een voorwaarde was in het kader van de privatisering.19. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de privatisering de aanleiding is voor het besluit heeft de OR er ook op gewezen dat Holland Casino in samenwerking met het ministerie van Financiën daadwerkelijk voorbereidingen treft voor de privatisering, onder meer door selectiecriteria voor potentiële kopers vast te stellen.20. De OR heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat de wijze waarop een en ander in het adviestraject is gepresenteerd niet in overeenstemming is met de realiteit van de situatie waarin Holland Casino verkeert en dat het onhoudbaar is dat er geen causaal verband zou bestaan tussen het besluit en de privatisering.21. Volgens de OR vormt het besluit enkel een kunstgreep om de waarde van de onderneming aan de Staat te laten toekomen.22.
De OR heeft zijn standpunt, dat het besluit wel degelijk is ingegeven door de privatisering, verder onderbouwd door erop te wijzen dat Holland Casino in de toelichting op het besluit van 1 november 2016 nota bene zelf een direct verband legt tussen het besluit en de privatisering. In die toelichting noemt Holland Casino als reden voor het besluit immers dat de stichting een gekunstelde rechtsvorm is die in het licht van een veranderende markt en de door het kabinet gewenste privatisering als verouderd moet worden beschouwd.23. Bij pleidooi heeft de OR er ten slotte op gewezen dat Holland Casino als argument, om niet voor rechtstreekse omzetting van de stichting in een NV te kiezen, heeft genoemd dat dit een beklemd vermogen in de NV zou meebrengen, welke beklemming bij verkoop van Holland Casino door de Staat in het kader van de privatisering een waardedrukkend effect zou hebben,24. dat Holland Casino ook bij de CAO-onderhandelingen tracht de onderneming aantrekkelijker te maken voor de verkoop aan een private partij25. en dat de omvorming en de privatisering niet los van elkaar kunnen worden gezien.26.
Toelichting
1.1
De OR heeft tijdens het adviestraject (zie hiervoor onder h en i) en in de procedure bij de ondernemingskamer beargumenteerd en onderbouwd met onder meer van Holland Casino zelf afkomstige stukken (daterend van voor het gewraakte besluit) betoogd dat de privatisering wel degelijk de aanleiding, althans een belangrijke reden, is voor het besluit. De ondernemingskamer wijkt in haar beschikking van dit standpunt af, maar zet niet uiteen op welke gronden zij dat doet. Daardoor is niet inzichtelijke waarom geen sprake zou zijn van de door de OR benadrukte causale relatie tussen de privatisering en het besluit.
1.2
Om voldoende inzicht te bieden in de gedachtegang die ten grondslag ligt aan haar oordeel, dat de privatisering niet in relevante mate is ingegeven door de privatisering van Holland Casino, had de ondernemingskamer ten minste uiteen moeten zetten hoe dit oordeel zich verhoudt tot de presentatie van Holland Casino van maart 2015, het memo van Holland Casino van 11 mei 2016, de toelichting op het besluit van 1 november 2016 en het standpunt van Holland Casino dat niet voor (rechtstreekse) omzetting van de stichting in een NV is gekozen omdat dan sprake zou zijn van een beklemd vermogen dat in het kader van de privatisering een waardedrukkend effect heeft. In deze stukken en met dit standpunt heeft Holland Casino het causale verband tussen de privatisering en het besluit immers juist uitdrukkelijk en bij herhaling wél gelegd. Dat de ondernemingskamer aan al deze uitlatingen van Holland Casino niet zonder meer voorbij kon gaan geldt te meer, omdat deze uitlatingen van Holland Casino naadloos aansluiten bij de andere voorbereidingen die Holland Casino neemt om haar verkoop aan marktpartijen daadwerkelijk doorgang te laten vinden, waaronder het in de CAO-onderhandelingen trachten om haar onderneming aantrekkelijker te maken voor een verkoop.
1.3
Dit motiveringsgebrek is met name van belang omdat, als met de OR wordt aangenomen dat de te verwachten privatisering wél minst genomen een relevante reden voor het besluit is geweest, de medezeggenschapsdiscussie ook had moeten gaan over de privatisering en in het bijzonder de in het kader daarvan voorgenomen verkoop van Holland Casino door de Staat aan private partijen. In dat geval zouden in het medezeggenschapstraject vragen aan de orde (moeten) zijn gekomen als wat die verkoop aan marktpartijen voor de stichting Holland Casino, die mede publieke belangen dient, en de bij naar betrokken personen betekent, of Holland Casino met de voorgenomen verkoop door de Staat zou moeten instemmen en, zo ja, onder welke voorwaarden en of het besluit, gelet op de voorziene privatisering, wel genomen zou moeten worden in de vorm waarin het voorlag.
1.4
De OR heeft deze vragen vóór en in de procedure bij de ondernemingskamer ook aan de orde gesteld, althans heeft getracht dat te doen. Onder het voorstellen van een alternatief waarin de stichting aandeelhouder blijft van een nieuw op te richten NV en de onderneming van Holland Casino dus grotendeels (op vier vestigingen na) niet aan de markt wordt verkocht,27. heeft de OR onder meer aandacht gevraagd voor de gevolgen van de privatisering voor de werknemers,28. voor het belang om de oorspronkelijke doelstellingen van de stichting, waaronder het voorkomen van gokverslaving, te waarborgen,29. voor de onzekerheid dat onder een opvolgend eigenaar het gemitigeerde structuurregime behouden blijft30. en voor het belang dat de stichting zelf de touwtjes in handen houdt, zowel bij de in het kader van de privatisering voorziene verkoop van vier vestigingen, als bij de exploitatie van de tien resterende vestigingen.31. Doordat Holland Casino de privatisering buiten het medezeggenschapstraject heeft gehouden, zijn deze punten van zorg van de OR echter — ten onrechte — buiten het medezeggenschapsoverleg gebleven.32.
1.5
De OR heeft er dan ook met reden op gewezen dat de wijze waarop Holland Casino het besluit (later) in het adviestraject heeft gepresenteerd hem niet in staat heeft gesteld zijn medezeggenschapsrol bij de voorbereiding van het verkoopproces te vervullen.33. Dit is te meer onaanvaardbaar, aangezien het besluit als gezegd een voorwaarde is voor privatisering van Holland Casino en Holland Casino met het nemen van het besluit de verkoop van haar onderneming aan private partijen dus mogelijk maakt. Na uitvoering van het besluit zal Holland Casino, in de woorden van de OR, niet langer de touwtjes in handen hebben bij de beoordeling of en, zo ja, onder welke voorwaarden haar onderneming wordt verkocht aan private partijen. Daarover beslist dan niet langer de stichting Holland Casino, maar de Staat als aandeelhouder van de nieuwe NV.
1.6
Bij het voorgaande is van belang dat art. 25 lid 3 WOR bepaalt dat de ondernemer bij zijn adviesaanvraag een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor zijn besluit. Als de ondernemer dit niet of onvolledig doet, kan de ondernemingsraad immers zijn zienswijze niet volledig aan de ondernemer tot uitdrukking brengen en kan de ondernemer zijnerzijds die zienswijze niet betrekken bij de aan zijn besluit ten grondslag te leggen belangenafweging.34. De ondernemingsraad kan dan bijvoorbeeld niet meedenken en meepraten over de vraag of de desbetreffende (niet vermelde) reden wel werkelijk aanleiding geeft voor het voorgenomen besluit (in de vorm zoals dat voorligt) of dat die (niet vermelde) reden, gelet op de belangen van de bij het besluit betrokken personen, noopt tot aanpassing van het besluit of aanvullende maatregelen en/of waarborgen nodig maakt.
1.7
Naar de mening van de OR is in het onderhavige geval sprake van een dergelijk afbreuk doen aan zijn belang om, door middel van een discussie waarin alle redenen en argumenten vóór en tegen het besluit worden gewisseld en gewogen, daadwerkelijk invloed uit te kunnen oefenen op het voorgenomen besluit. Door de te beperkte invulling die Holland Casino aan het medezeggenschapsoverleg heeft gegeven (het buiten het overleg laten van de ophanden zijnde verkoop van de onderneming), heeft dit overleg het karakter van een schijnvertoning gekregen. Over de spreekwoordelijke olifant in de kamer (de privatisering) mocht niet worden gesproken, terwijl het besluit er nu juist toe strekt om de privatisering mogelijk te maken en de privatisering (en dus indirect ook het besluit zelf) voorzienbaar grote invloed heeft op, onder meer, de positie van de werknemers van Holland Casino.
1.8
Aan een en ander doet niet af dat Holland Casino ‘Privatisering’ als een van de beweegredenen voor het besluit heeft genoemd in haar adviesaanvraag van 27 mei 2016. Voor zover deze vermelding niet nog meer onderstreept dat de privatisering wel degelijk een reden voor het besluit was (in welk geval deze vermelding kan worden toegevoegd aan de in de klacht en ook onder 1.2 genoemde uitlatingen), doelde Holland Casino daarmee kennelijk enkel op het vereiste dat, na de inwerkingtreding van meergenoemde wetswijziging, een stichting niet langer in aanmerking komt voor een vergunning en niet op het mogelijk maken van de verkoop van Holland Casino. Hoe dit ook zij, Holland Casino heeft zich ná haar adviesaanvraag op het (door de ondernemingskamer geaccepteerde) standpunt gesteld dat het besluit niet was ingegeven door de privatisering en dat de OR zich daarom niet moest richten op vraagstukken die verband houden met de privatisering. Daardoor heeft Holland Casino een inhoudelijke discussie met de OR over het belang van de privatisering voor het besluit (alsnog) verhinderd.
Onderdeel 2: zonder aandacht voor gevolgen privatisering geen redelijk besluit
2.
De hiervoor onder 1 geciteerde overwegingen van de ondernemingskamer getuigen van een juridische miskenning van de ingevolge art. 26 lid 4 en 5 WOR aan te leggen toets of de ondernemer bij afweging van de bij zijn besluit betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, althans zijn zonder (nadere) motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De genoemde toets vergt immers dat de (alle) bij het besluit betrokken belangen daadwerkelijk in de vereiste belangenafweging worden meegenomen. Holland Casino wist ten tijde van het nemen van het besluit dat de Staat wetgeving voorbereidt die ertoe strekt Holland Casino te privatiseren en dat de Staat ook feitelijk van plan is om Holland Casino aan marktpartijen te verkopen.35. Holland Casino ging ervan uit dat die wetgeving wordt aangenomen en dat het verkoopvoornemen van de Staat dus daadwerkelijk zal worden uitgevoerd.36.
Holland Casino wist ten slotte ook dat het besluit een voorwaarde is om de door de Staat gewenste verkoop van de onderneming aan private partijen mogelijk te maken.37. Gelet op een en ander valt niet (zonder meer) in te zien hoe Holland Casino de vereiste belangenafweging heeft kunnen maken zonder daarbij de belangen te betrekken die geraakt worden door haar, als gevolg van het besluit te verwachten, verkoop aan private partijen. Hierbij is van belang dat Holland Casino na uitvoering van het besluit niet meer in de positie zal zijn om zelf over de verkoop van haar onderneming te beslissen, om daaraan voorwaarden te verbinden en/of waarborgen te bedingen.
Het voorgaande geldt te meer c.q. in ieder geval, gelet op de door de OR expliciet aan Holland Casino voorgehouden vragen en zorgen over de gevolgen van de privatisering voor de werknemers,38. voor het belang om de oorspronkelijke doelstellingen van de stichting, waaronder het voorkomen van gokverslaving, te waarborgen,39. voor de onzekerheid dat onder een opvolgend eigenaar het gemitigeerde structuurregime behouden blijft40. en voor het belang dat de stichting zelf de touwtjes in handen houdt bij de in het kader van de privatisering voorziene verkoop van vier vestigingen en bij de exploitatie van de resterende tien casino's.41.
Toelichting
2.1
Ingevolge art. 26 lid 4 en 5 WOR is de maatstaf voor de beoordeling van een door de ondernemingsraad aangevochten besluit of de ondernemer bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Met de betrokken belangen worden in dit verband in het bijzonder de belangen van de bij het besluit betrokken personen bedoeld.42. Van een belangafweging die deze redelijkheidstoets kan doorstaan is geen sprake als met bepaalde belangen van betrokkenen die door het besluit worden geraakt in het geheel geen of onvoldoende rekening wordt gehouden.43.
2.2
Met het besluit maakt Holland Casino bewust de verkoop van haar onderneming door de Staat aan private partijen mogelijk (ongeacht of dit nu wel of niet juist een belangrijke reden voor het besluit is). Als het besluit wordt uitgevoerd, is de kans dat het daadwerkelijk tot een verkoop komt, ook volgens Holland Casino zelf, groot. Onder deze omstandigheden kon geen weldenkend ondernemer een besluit als het onderhavige nemen zonder op zijn minst de gevolgen van een verkoop van (dan) Holland Casino N.V. door de Staat aan private partijen voor onder meer de stichting zelf, die mede publieke belangen dient, de OR (handhaving van het gemitigeerde structuurregime) en de werknemers van Holland Casino onder ogen te zien. Een (voldoende zorgvuldige) afweging van de belangen van deze betrokkenen vergde minst genomen dat Holland Casino zich afvroeg of deze belangen als gevolg van de door het besluit mogelijk gemaakte privatisering inderdaad zouden (kunnen) worden geschaad. Zo ja, dan diende Holland Casino zich af te vragen of die (mogelijke) schade aan de belangen van betrokkenen aanleiding gaf om het besluit niet of niet in ongewijzigde vorm te nemen of om aan het besluit voorwaarden te verbinden en/of ter bescherming van de belangen van de stichting, de OR en het personeel andere waarborgen te treffen.
2.3
Ervan uitgaande dat Holland Casino werkelijk geen ‘koppeling’ heeft gemaakt tussen het besluit en de privatisering, heeft zij het besluit echter kennelijk genomen vanuit de gedachte dat de gevolgen van de privatisering voor haar als stichting, haar ondernemingsraad en haar personeel wel aan de orde zouden komen als de privatisering daadwerkelijk haar beslag krijgt. Daarbij heeft de stichting Holland Casino zich dan kennelijk ten onrechte niet gerealiseerd dat zij na uitvoering van het besluit niet meer in de positie is om de verkoop van Holland Casino N.V. aan private partijen tegen te houden, om daaraan voorwaarden te verbinden en/of om waarborgen in te bouwen ter bescherming van de belangen van, onder meer, haar personeel. Dan beslist immers de Staat als aandeelhouder van de NV en niet langer de stichting Holland Casino of de onderneming aan marktpartijen wordt verkocht en, zo ja, onder welke voorwaarden (zie ook hiervoor onder 1.5).
2.4
Bij het voorgaande is van belang dat de OR een en andermaal met nadruk aandacht heeft gevraagd voor de gevolgen van een door het besluit mogelijk gemaakte verkoop van Holland Casino aan private partijen voor de werknemers, de oorspronkelijke doelstellingen van de stichting, het behoud van het gemitigeerde structuurregime en het niet uit handen geven van de (uiteindelijke) zeggenschap over de onderneming. Nu deze iets verder in de tijd liggende, maar gelet op de verkoopplannen van de Staat onmiskenbaar zeer reëel aanwezige en voorzienbare gevolgen van het besluit door de OR aldus onder de aandacht van Holland Casino zijn gebracht, valt te minder in te zien hoe Holland Casino het besluit in redelijkheid kon nemen zonder de door de OR genoemde belangen in haar besluitvorming mee te nemen. In ieder geval ontbeert de bestreden beschikking ten onrechte een toelichting waarom Holland Casino in het geheel geen rekening behoefde te houden met de door de OR genoemde, bij het besluit betrokken belangen die door de — door het besluit mogelijke gemaakte — verkoop van Holland Casino N.V. in het geding komen.
Onderdeel 3: strijd met, althans omzeiling van de wettelijke regeling voor omvzetting (art. 2:18 lid 6 BW)
De ondernemingskamer overweegt in rov. 3.10:
‘De volgende vraag is of Holland Casino niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor omvorming op een wijze die afwijkt van de in artikel 2:18 BW beschreven wijze van omzetting van een stichting in een naamloze vennootschap. De Ondernemingskamer stelt voorop dat aan Holland Casino in beginsel beleidsvrijheid toekomt om te bepalen op welke wijze zij haar doel wenst te bereiken. Artikel 2:18 BW bepaalt onder meer dat voor omzetting als bedoeld in dit artikel een rechterlijke machtiging is vereist en dat uit de statuten moet blijken dat het vermogen dat de stichting bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor omzetting was voorgeschreven. Holland Casino heeft aangevoerd dat de redenen waarom zij niet voor deze weg heeft gekozen, zijn gelegen in de voortdurende administratieve last die de beklemming van het vermogen meebrengt, in de onzekerheid over de wijze waarop de naamloze vennootschap aan haar beklemmingsverplichting dient te voldoen en in de beperking van de vrijheid van handelen met dat vermogen. In het licht van het gegeven dat de Staat de enige gerechtigde is tot winstafdracht en tot het liquidatiesaldo, maakt de in het besluit gekozen wijze van omvorming — die ertoe zal leiden dat de Staat aandeelhouder wordt van Holland Casino N.V. — niet dat Holland Casino het besluit niet in redelijkheid kon nemen; het besluit strekt niet tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde in artikel 2:18 BW.’
3 A
De aanname dat Holland Casino heeft gekozen voor omvorming op een wijze die afwijkt van de in art. 2:18 BW beschreven wijze van omzetting van een stichting in een naamloze vennootschap is onjuist, althans gelet op de tekst van het besluit en de kwalificatie daarvan door Holland Casino zelf als een afsplitsing44. onbegrijpelijk. Blijkens het besluit wenst Holland Casino haar omvorming te realiseren door middel van (eerst) een afsplitsing als bedoeld in art. 2:334a lid 3 BW en dus door een splitsing (art. 2:334a lid 1 BW). Op grond van art. 2:18 lid 6, tweede zin, BW geldt de zogenoemde vermogensklem ook voor zover het vermogen van de stichting en de vruchten daarvan krachtens een splitsing overgaan naar (hier) de nieuw opgerichte naamloze vennootschap. Daarmee valt stap 1 van het besluit wel degelijk onder de reikwijdte van art. 2:18 lid 6 BW, althans is zonder nadere motivering onbegrijpelijk waarom dit volgens de ondernemingskamer niet zo is.
Daarnaast getuigt het oordeel, dat het besluit niet strekt tot een ongeoorloofde omzeiling van het bepaalde in artikel 2:18 BW, om de navolgende redenen van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
B
De in het besluit gekozen wijze van omvorming staat haaks op de bedoeling van art. 2:18 lid 6 BW om te waarborgen dat het eigen vermogen van de omgezette stichting (niet alleen niet ongeoorloofd wordt uitgekeerd, maar ook) niet wordt besteed op een andere wijze dan in overeenstemming is met de doeleinden van de omgezette stichting. Het ontwijken van het — volgens haar — nadeel dat het vermogen niet op andere wijze dan voorheen kan worden besteed is ook precies de reden waarom Holland Casino voor de in het besluit vervatte wijze van omvorming heeft gekozen. Volgens Holland Casino zou de vermogensklem de vrijheid van handelen met haar vermogen beperken, omdat het vermogen dan slechts kan worden aangewend voor het doel van de stichting zoals dat luidt vóór de omzetting en zouden met het beklemde vermogen dus geen ondernemingsactiviteiten kunnen worden verricht die niet onder dit doel vallen.45. De OR heeft aangevoerd dat met de gekozen wijze van omvorming niet is verzekerd dat het stichtingsvermogen na de uitvoering van het besluit op dezelfde wijze ter beschikking zal blijven staan voor een vergelijkbare bedrijfsvoering.46. Zeker in het licht van deze stellingen van partijen kon de ondernemingskamer ter motivering van haar oordeel niet volstaan met enkel er op te wijzen dat de Staat de enige gerechtigde is tot winstafdracht en tot het liquidatiesaldo en dat de Staat na omvorming aandeelhouder van Holland Casino N.V. zal zijn. Die motivering zegt immers niets over de, door de gekozen wijze van omvorming wegvallende, beperking aan de wijze waarop het vermogen van (nu nog) de stichting Holland Casino kan worden besteed.
C
De omstandigheid, dat de Staat na uitvoering van het besluit aandeelhouder wordt van Holland Casino N.V., betekent niet dat ook in de toekomst, onder nieuwe eigenaars, het vermogen van Holland Casino op dezelfde wijze zal blijven worden uitgekeerd als vóór uitvoering van het besluit is voorgeschreven, te weten aan de Staat. Dat het vermogen van Holland Casino zowel voor, als na uitvoering van het besluit aan de Staat wordt uitgekeerd en dus ten algemene nutte wordt aangewend, biedt immers — anders dan de vermogensklem van art. 2:18 lid 6 BW — geen waarborg dat dit zo blijft.
D
Door de in het besluit gekozen wijze van omvorming wordt de Staat zonder de daarvoor in art. 2:18 lid 4 BW vereiste rechterlijke beoordeling door de gewone burgerlijke rechter en ten gronde aandeelhouder van de nieuwe NV. Daardoor is onder meer geen sprake van een vaststelling en waardering van de positie van de Staat ten opzichte van Holland Casino, ten gronde en door de bevoegde rechter, teneinde te beoordelen of de positie van de Staat rechtvaardigt dat de Staat aandeelhouder wordt in de nieuwe NV en het vermogen van de stichting als het ware wordt aangewend voor een storting op de aandelen in de nieuwe NV, zoals art. 2:18 lid 6 BW verlangt. Dit is te meer onaanvaardbaar, aangezien de ondernemingskamer de positie van de Staat ten opzichte van Holland Casino niet volledig heeft beoordeeld. De ondernemingskamer heeft zich er immers toe beperkt te bezien of de opvatting van Holland Casino zelf over de positie van de Staat meebrengt dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (rov. 3.8).
E
Voor zover het oordeel van de ondernemingskamer zo moet worden begrepen dat weliswaar sprake is van omzeiling van art. 2:18 BW, maar dat die omzeiling niet ongeoorloofd is, is dat oordeel onjuist, althans niet zonder meer begrijpelijk. Met de gekozen wijze van omvorming wordt immers afbreuk gedaan aan de bescherming die de wetgever heeft willen bieden tegen het aanwenden van stichtingsvermogen voor een ander doel dan waarvoor dit volgens de doelstellingen van de stichting is bestemd. Als het aldus omzeilen van art. 2:18 lid 6 BW toelaatbaar wordt geacht, wordt art. 2:18 lid 6 BW tot een dode letter. Het valt niet zonder meer in te zien dat dit toelaatbaar zou zijn.47. Te minder, aangezien in het onderhavige geval de doelstellingen van Holland Casino N.V. al afwijken van die van de stichting en, vanwege het verkoopvoornemen van de Staat, te verwachten valt dat het vermogen van (nu nog) de stichting zal worden uitgekeerd aan private partijen, die geen belemmering hebben om de doelstelling van Holland Casino N.V. nog verder te wijzigen.
F
Het belang bij de hiervoor opgenomen klachten is des te groter gelet op de omstandigheid dat Holland Casino thans onbestreden mede als doel heeft om publieke belangen te behartigen, waaronder het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het bestrijden van fraude en criminaliteit.48. Als gevolg van het bestreden oordeel is niet gewaarborgd dat het vermogen van Holland Casino ook na uitvoering van het besluit in overeenstemming met dit doel zal blijven worden aangewend.
Toelichting
3.1
Het besluit strekt tot omvorming van de rechtsvorm van Holland Casino van een stichting in een NV.49. Voor omzetting van een stichting in een NV geeft art. 2:18 BW een bijzondere, met waarborgen omkleede regeling. Ingevolge lid 4 dient voor de omzetting een rechterlijke machtiging te worden verkregen. In aanvulling daarop bepaalt lid 6 dat na omzetting van een stichting uit de statuten moet blijken dat het vermogen dat de stichting bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven. Hetzelfde geldt voor de statuten van een rechtspersoon voor zover dit vermogen en deze vruchten daarop krachtens fusie of splitsing zijn overgegaan. Op grond van art. 2:334a lid 1 BW wordt onder splitsing ook verstaan afsplitsing, zoals hier aan de orde.
3.2
Art. 2:18 lid 6 BW beoogt een waarborg te bieden dat het eigen vermogen van de omgezette stichting niet ongeoorloofd door de nieuwe rechtspersoon wordt uitgekeerd of wordt besteed op een andere wijze dan in overeenstemming is met de statuten van de omgezette stichting.50. Het zesde lid beperkt aldus niet alleen de wijze waarop het vermogen van voorheen de stichting wordt uitgekeerd, maar ook de manier waarop dit vermogen wordt besteed. Art. 2:18 lid 6 BW geeft daarmee nawerking aan zowel
- (i)
het uitkeringsverbod van art. 2:285 lid 3 BW, als
- (ii)
aan de oude doelomschrijving van de stichting.51.
Uit het beschermingskarakter van art. 2:18 lid 6 BW volgt dat het begrip ‘besteden’ ruim moet worden opgevat. Besteden omvat onder meer het uitgeven, het vervreemden en het bezwaren van het vermogen.52.
3.3
Blijkens het besluit wenst Holland Casino haar omvorming te realiseren door middel van een afsplitsing. Op grond van de hiervoor onder 3 A genoemde wetsbepalingen is de zogenoemde vermogensklem van art. 2:18 lid 6 BW dan ook wel degelijk van toepassing. Daaraan doet niet af dat in de literatuur wel wordt aangenomen dat art. 2:18 lid 6 BW enkel beoogt te bereiken dat een omgezette rechtspersoon die aanvankelijk stichting was en die na omzetting betrokken wordt bij een splitsing, het vermogen blijft besteden overeenkomstig de doeleinden van de stichting, behoudens rechterlijke machtiging tot een andere bestemming.53. De wettekst duidt immers geenszins op een dergelijke beperking en die is gelet op de waarborgen die art. 2:18 lid 6 BW beoogt te bieden (zie hiervoor onder 3.2) ook onwenselijk. Bij een splitsing van de stichting zelf doet zich immers evenzeer het risico voor dat het vermogen van de stichting anders wordt besteed dan daaraan voorafgaand was voorgeschreven.54. Voor zover uw Raad hierover anders mocht oordelen, geldt evenwel het volgende.
3.4
De toelichting die Holland Casino voor de gekozen wijze van omvorming heeft gegeven komt er op neer dat zij, door ten opzichte van de eerder overwogen rechtstreekse omzetting van haar rechtsvorm in een NV55. de tussenstappen in te bouwen van inbreng van het stichtingsvermogen in een NV, gevolgd door liquidatie van de stichting, art. 2:18 leden 4 en 6 BW wil omzeilen. Holland Casino heeft haar besluit namelijk zo vormgegeven, dat zij, althans Holland Casino N.V., na uitvoering van het besluit niet door de oude doelomschrijving zal worden belemmerd in de wijze waarop zij haar vermogen kan besteden. Dit is precies wat art. 2:18 BW wil voorkomen. Dit wordt niet anders doordat de winst van Holland Casino en een eventuele liquidatie-uitkering ook na uitvoering van het besluit zullen worden blijven uitgekeerd aan de Staat. Daarmee wordt weliswaar — zij het slechts zeer tijdelijk, zie hierna — tegemoetgekomen aan de bedoeling van de wetgever om met art. 2:18 lid 6 BW nawerking te geven aan het uitkeringsverbod van art. 2:285 lid 3 BW, maar niet aan de bedoeling om daarnaast nawerking te geven aan de doelomschrijving van de stichting. Deze nawerking wordt met het besluit bewust tenietgedaan. Zeker nu dit kenbaar de bedoeling van Holland Casino met het besluit is en de OR op dit gevolg van het besluit heeft gewezen, had de ondernemingskamer (zo dit mogelijk is) moeten uitleggen waarom, ondanks het wegvallen van de beperking van de bestedingsmogelijkheden voor het vermogen van Holland Casino, toch geen sprake zou zijn van onaanvaardbare omzeiling van art. 2:18 lid 6 BW.
3.5
Ook voor zover het besluit de uitkering van het vermogen van Holland Casino betreft omzeilt het art. 2:18 lid 6 BW. Toepassing van de met die bepaling beoogde vermogensklem bewerkstelligt dat het vermogen tot in lengte van jaren niet (zonder rechterlijke toestemming) kan worden aangewend voor andere doeleinden dan die van de oorspronkelijke stichting. Na uitvoering van het besluit is het aanvankelijk weliswaar nog de Staat die recht heeft op de uitkeringen uit het vermogen van Holland Casino, maar anders dan bij toepassing van art. 2:18 lid 6 BW is het geenszins gegarandeerd dat dit zo blijft. Integendeel: zoals hiervoor herhaaldelijk opgemerkt, is de Staat voornemens om de aandelen Holland Casino N.V. op korte termijn te verkopen aan private partijen. Het vermogen van de stichting wordt dan niet langer uitgekeerd aan de Staat, die geacht mag worden dit in het algemeen belang aan te wenden,56. maar aan private partijen, die zich aan het algemeen belang niets gelegen behoeven te laten liggen (zie ook hierna onder 3.7).
3.6
Bij het voorgaande verdient opmerking dat (reeds) de concept-statuten van Holland Casino N.V. afwijken van de doelstellingen van de stichting.57. Zo staan de concept-statuten van Holland Casino N.V., anders dan die van de stichting, ook toe dat de vennootschap het beheer voert over andere vennootschappen en derden financiert, op enigerlei wijze zekerheid stelt of zich verbindt voor verplichtingen van derden, alsmede al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn (art. 2.2 onder d en e). Deze wijziging treedt direct na uitvoering van het besluit in werking.
3.7
Daarnaast is van belang dat de feitelijke doelstellingen van de stichting onbetwist ook omvatten het dienen van publieke belangen, in het bijzonder het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het bestrijden van fraude en criminaliteit. In lijn daarmee is in art. 2.3 van de concept-statuten van Holland Casino N.V. uitdrukkelijk opgenomen dat het belang van de vennootschap ook deze belangen omvat. Anders dan bij toepassing van art. 2:18 lid 6 BW staat het de Staat, maar ook de opvolgend eigenaars van Holland Casino, echter zonder meer vrij om deze publieke belangen uit de statuten van de vennootschap te verwijderen. Van deze mogelijkheid — waarvan te verwachten valt dat commerciële kopers er gebruik van zullen maken — blijkt ook uit het verslag van een schriftelijk overleg tussen de vaste commissie voor Financiën en de staatsecretaris van Financiën:58.
‘De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe de artikelen 2.2 (doel) en 2.3 (belangen) van de statuten zich tot elkaar verhouden en waarom het (commerciële) doel in veel grotere mate uitgeschreven is dan de publieke belangen. De leden van de PvdA-fractie vragen of(…) na privatisering is gegarandeerd dat art. 2.2 en art. 2.3 ongewijzigd zullen blijven. In artikel 2.2 is vastgelegd welke doelstelling Holland Casino heeft; te weten het drijven van een onderneming die speelcasino's exploiteert. In artikel 2.3 is vervolgens vastgelegd dat de relevante publieke belangen (zoals het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het bestrijden van fraude en criminaliteit) onderdeel uitmaken van de belangen van de onderneming. Gevolg hiervan is dat de onderneming hier bij de uitoefening van haar doel rekening mee moet houden. Het doel van de stichting en van de nieuw op te richten NV verschillen niet wezenlijk van elkaar; omdat de rechtsvorm een kapitaalvennootschap wordt, is een aantal elementen aan de doelomschrijving toegevoegd die in de praktijk voor een kapitaalvennootschap ook gebruikelijk zijn. Het bestuur van Holland Casino dient te handelen conform de statuten. Indien een besluit voorgelegd wordt aan de aandeelhouders (…), kan de aandeelhouder toetsen of aan artikel 2.2/2.3 is voldaan. Na eventuele privatisering is de nieuwe eigenaar aandeelhouder en bepaalt deze de inhoud van de statuten. Er is dus geen garantie dat de artikelen 2.2 en 2.3 niet gewijzigd worden.’
3.8
Voorts overweegt de ondernemingskamer in rov. 3.8 dat niet zij, maar de gewone burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over de wettelijke en statutaire positie van de Staat ten opzichte van Holland Casino. In de onderhavige procedure is volgens de ondernemingskamer slechts aan de orde of de door Holland Casino aan het besluit ten grondslag gelegde opvatting over die positie van de Staat meebrengt dat Holland Casino niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Een dergelijke, kennelijk terughoudende, beoordeling van de wettelijke en statutaire positie van de Staat ten opzichte van Holland Casino volstaat echter niet voor de beoordeling of de positie van de Staat het rechtvaardigt dat de Staat aandeelhouder wordt in de volgens het besluit op te richten NV. Daarvoor is vereist dat nauwkeurig en ten gronde, door de bevoegde gewone burgerlijke rechter, wordt bezien of de Staat daadwerkelijk in een positie tot Holland Casino staat die rechtvaardigt dat hij aandeelhouder wordt en daarmee het volledige vermogen van Holland Casino verkrijgt, alsook alle andere rechten van het aandeelhouderschap. Dat dit, ook bij een verdergaande toetsing dan enkel die of Holland Casino zelf de positie van de Staat aldus heeft kunnen inschatten, het geval is, is geenszins vanzelfsprekend. Zo heeft de Staat geen enkele risicodragende investering in Holland Casino gedaan59. en is de burgerlijke rechter doorgaans terughoudend met het verlenen van toestemming voor het aanmerken van het stichtingsvermogen als ‘storting’ op de aandelen in de nieuwe kapitaalvennootschap.60.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat de wijze waarop Holland Casino de omvorming van haar rechtsvorm van een stichting naar een NV heeft vormgegeven ertoe leidt dat van de bescherming die art. 2:18 leden 4 en 6 BW beogen te bieden tegen, kort gezegd, niet bedoeld gebruik van stichtingsvermogen, niets overblijft. Na uitvoering van het besluit staat niets eraan in de weg dat het vermogen van Holland Casino binnen afzienbare tijd wordt aangewend voor de exploitatie van puur commerciële, enkel op winstmaximalisatie gerichte (al dan niet: kansspel)ondernemingen, waarvan de eigenaars de publieke belangen uit de statuten hebben verwijderd en die zich nog slechts uit noodzaak houden aan de voor haar geldende wetten en regels. Dit bovendien zonder de voor een omzetting van een stichting in een NV noodzakelijke rechterlijke beoordeling of de positie van de Staat wet rechtvaardigt dat het stichtingsvermogen wordt aangewend voor een ‘storting’ op de aandelen Holland Casino N.V. Het valt niet in te zien dat een en ander zich verhoudt met de waarborgen voor een stichtingsvermogen die de wetgever met art. 2:18 lid 6 BW heeft willen creëren.
3.10
Een dergelijke gang van zaken is niet alleen in het onderhavige geval ontoelaatbaar, maar kan ook in andere gevallen niet worden toegestaan. Daarbij dient bedacht te worden dat de meeste stichtingen (waaronder veel algemeen nut beogende instellingen) niet beschikken over een waakzame ondernemingsraad, of een andere belanghebbende met toegang tot de ondernemingskamer, die het betreffende besluit ter omzeiling van art. 2:18 lid 6 BW ten minste nog ter (marginale) toetsing aan de ondernemingskamer kan voorleggen. Dat de bestuurders van dergelijke stichtingen de door de wetgever bedoelde gevolgen van een vermogensklem zouden kunnen ontgaan door hun stichting niet rechtstreeks om te zetten in een kapitaalvennootschap, maar via de tussenstappen van, kort gezegd, het oprichten van een kapitaalvennootschap en vervolgens liquideren van de stichting, is maatschappelijk niet acceptabel.
Redenen waarom:
Verzoeker uw Raad verzoekt de bestreden beschikking van de ondernemingskamer te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als uw Raad geraden acht; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 28 april 2017
Advocaten
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑04‑2017
Zie het voorstel tot Wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de modernisering van het speelcasinoregime, Kamerstukken 34 471, i.h.b. p. 1, 9, 15, 34 en 46. Vgl. ook rov. 2.10 van de bestreden beschikking.
Pleitnota mrs. De Brouwer en Reijrink nr. 15.
Hierna zal kortheidshalve nog slechts van ‘het besluit’ worden gesproken.
Productie 18 bij het verzoekschrift.
Productie 19 bij het verzoekschrift.
Brief van de staatsecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 11 mei 2016, kenmerk 2016-0000032530, p. 1–3, 8, 9 en 13.
Productie 9 bij het verzoekschrift.
Productie 10 bij het verzoekschrift.
Verzoekschrift nr. 24 onder verwijzing naar productie 12.
Productie 11 bij het verzoekschrift.
productie 13 bij het verzoekschrift.
Productie 14 bij het verzoekschrift (notulen).
Productie 15 bij het verzoekschrift.
De OR doelde hier op de in het kader van de privatisering voorziene verkoop van vier van de veertien bestaande casino's. Zie rov. 2.10 van de bestreden beschikking.
Productie 1 bij het verzoekschrift.
Vgl. rov. 3.1, eerste gedachtestreepje.
Verzoekschrift nr. 14. pleitnota nr. 9, 10 en 15.
Verzoekschrift nr. 16.
Verzoekschrift nr. 24 en 25.
Verzoekschrift nr. 26 Zie ook nr. 30 onder 6.
Verzoekschrift nr. 27 en 28.
Verzoekschrift nr. 30 onder 5.
Verzoekschrift nr. 30 onder 1.
Pleitnota nr. 4.
Pleitnota nr. 10.
Pleitnota nr. 15.
Zie ook hiervoor h.
Hiervoor onder e, h en i; verzoekschrift nr. 26, 31 onder 6, 32, 33; pleitnota nr. 5, 10 en 12.
Hiervoor onder h; verzoekschrift nr. 15, 22, 32, 33; pleitnota nr. 5, 6, 17 en 21.
Hiervoor onder h; pleitnota nr. 11.
Hiervoor onder h; verzoekschrift nr. 22; pleitnota nr. 9 en 21.
Zo ook verzoekschrift nr. 26.
Zie voor de procedure bij de ondernemingskamer het verzoekschrift nr. 27. Zie ook nr. 31 onder 6 en pleitnota van mrs. De Brouwer en Reijrink nr. 5.
Hiervoor onder b, c, e, g, h, i en j; verweerschrift nr. 35, 36, 42–48, 53, 54, 82,
Hiervoor onder i en j; verweerschrift nr. 23, 28
Hiervoor onder c en i; verweerschrift nr. 43, waar Holland Casino stelt dat zij de OR heeft geïnformeerd over de inhoud van het wetsvoorstel Modernisering speelcasinoregime in haar memorandum van 11 mei 2016. Bovendien spreekt het vanzelf dat de Staat Holland Casino pas kan verkopen als hij aandeelhouder is. De stichting Holland Casino heeft immers geen aandelen uitgegeven. De Staat heeft, totdat het besluit wordt uitgevoerd, dan ook niets te verkopen.
Hiervoor onder e, h en i; verzoekschrift nr. 26, 31 onder 6, 32, 33; pleitnota nr. 5, 10 en 12.
Hiervoor onder h; verzoekschrift nr. 15, 22, 32, 33; pleitnota nr. 5, 6, 17 en 21.
Hiervoor onder h; pleitnota nr. 11.
Hiervoor onder h; verzoekschrift nr. 22; pleitnota nr. 9 en 21.
Vgl. L.G. Verburg, Rood's Wet op de ondernemingsraden, 2013, p. 330.
Vgl. de in Asser/Maeijer & Kroeze 2-I* 2015/647 genoemde beslissingen OK 7 juli 1988, NJ 1989/845 en OK 5 december 1996, NJ 1997/23.
Verweerschrift par. 5.2.3. Zie o.a. nr. 85 (‘de gekozen juridische wijze van omvorming van een stichting naar een NV, te weten door middel van afsplitsing van het gehele vermogen naar een NV’) en 89 (‘Er is uiteindelijk gekozen voor een juridische afsplitsing’).
Verweerschrift nr. 90.
Verzoekschrift nr. 17.
Vgl. pleitnota mrs. De Brouwer en Reijrink nr. 18.
Vgl rov 3.4 (‘publieke belangen’), 3.5 (‘focus ligt op verslavingszorg’), rov. 3.6 (‘mede publieke belangen’); verzoekschrift nr. 3, 15,17, 32, 33; verweerschrift nr. 8, 19, 84, 102; pleitnota mrs. De Brouwer en Reijrink nr. 5, 6, 19.
Vgl. rov. 3.3 eerste zin.
HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:771; HR 21 januari 2011, NJ 2011/352 m.nt. Van Schilfgaarde en Beckman. Zie ook de conclusie van A-G Vlas voor laatstgenoemd arrest, nr. 3.4.
Zie Asser/Maeijer & Kroeze 2-I* 2015/361 en A.F.M. Dorresteijn, Bescherming van doelvermogen buiten omzetting, in: Lennarts, Zaman, Van Veen (red.), De Stichting, Den Haag, Sdu 2011, p. 109–120.
Vgl. Dorresteijn, a.w., p. 120.
Vgl. hiervoor onder h; verzoekschrift nr. 16.
Vgl. het verweerschrift nr. 7, waar Holland Casino uiteenzet dat het vermogen van Holland Casino vooralsnog wel aan maatschappelijke doeleinden zal worden besteed, nr. 76, waar Holland Casino opmerkt dat haar netto opbrengsten worden aangewend ten behoeve van het algemeen belang en nr. 101, waar Holland Casino opmerkt dat dat haar opbrengsten worden ‘uitgekeerd’ aan de Nederlandse bevolking.
De concept-statuten van Holland Casino N.V. vormen een bijlage bij de brief van de staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 14 oktober 2016, kamerstukken II, 2016–2017, 34 576, nr. 1.
Kamerstukken II, 2016–2017, 34 576, nr. 2.
Rov. 3.9.