Zie voor het procesverloop in eerste aanleg de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 16 maart 2011 en van 13 juli 2011. Het hof heeft het procesverloop in hoger beroep in de rov. 2.1-2.2 van zijn arrest van 3 juli 2012 opgenomen.
HR, 15-11-2013, nr. 12/04685
ECLI:NL:HR:2013:1259
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2013
- Zaaknummer
12/04685
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1259, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑11‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:836, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:836, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1259, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑10‑2012
- Wetingang
art. 20 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JIN 2014/16 met annotatie van G.J. de Bock
TvPP 2014, afl. 1, p. 22
Uitspraak 15‑11‑2013
Partij(en)
15 november 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04685
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V., (onder meer) handelend onder de naam Ohra Schadeverzekeringen,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Ohra.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 207209/HA ZA 10-2120 van de rechtbank Arnhem van 16 maart 2011 en 13 juli 2011;
b. het arrest in de zaak 200.098.907 van het gerechtshof te Arnhem van 3 juli 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Ohra is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het hof en tot terugwijzing naar dit hof.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De rechtbank heeft bij vonnis van 13 juli 2011 de vorderingen van [eiseres] tegen Ohra afgewezen.is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
(ii) Ter rolle van 12 juni 2012 heeft de rolraadsheer akte van niet-dienen van grieven verleend.
(iii) Het hof heeft bij arrest van 3 juli 2012 het hoger beroep verworpen op de grond dat, kort gezegd, geen gronden voor het hoger beroep zijn aangevoerd.
3.2
De middelen zijn onder meer gericht tegen rov. 2.2, waarin het hof het volgende heeft overwogen:
“2.2 De zaak is door mr. I.P. Sigmond aangebracht op de rol van 20 december 2011.
Mr. Knüppe heeft zich op dezelfde rol voor Ohra gesteld. De zaak is op de rol van 6 maart 2012 en 17 april 2012 aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 17 april 2012 heeft mr. J. W. Damstra zich in plaats van mr. Sigmond als procesvertegenwoordiger voor [eiseres] gesteld. De zaak is verwezen naar de rol van 15 mei 2012 voor memorie van grieven. Bij brief van 27 april 2012 heeft mr. Knüppe aan mr. Damstra bericht dat op de rol van 15 mei 2012 nog slechts zou worden bewilligd in een peremptoir uitstel van twee weken en dat, indien op 29 mei 2012 geen memorie van grieven zou worden ingediend, van de zijde van Ohra akte van niet-dienen zou worden verzocht. De zaak is vervolgens, op de rol van 15 mei 2012, nog twee weken aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 29 mei 2012 is geen memorie van grieven genomen. Mr. Damstra heeft zich op dezelfde rol als procesvertegenwoordiger van [eiseres] onttrokken. Nadat mr. J.G. Galama zich op de rol van 12 juni 2012 als nieuwe procesvertegenwoordiger voor [eiseres] had gesteld, is op diezelfde rol de aangehouden beslissing gegeven op de door Ohra aangezegde akte van niet-dienen tegen 29 mei 2012. De rolraadsheer heeft akte van niet dienen van grieven verleend.”
3.3
De middelen klagen naar de kern genomen dat de beslissing van het hof om akte van niet-dienen te verlenen, in strijd is met art. 6.2 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (vgl. de thans geldende regeling Stcrt. 2012/26605).
Bij de beoordeling van de middelen is het volgende van belang. Uit ambtshalve door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat (i) de zaak ter rolle van 29 mei 2012 partijperemptoir stond voor grieven en dat akte van niet-dienen was aangezegd, (ii) op die rol mr. Damstra zich als procesvertegenwoordiger van [eiseres] heeft onttrokken, (iii) mr. Galama zich ter rolle van 12 juni 2012 als procesvertegenwoordiger van [eiseres] heeft gesteld, (iv) de voor de rol van die dag ingediende memorie van grieven is geweigerd en geretourneerd, (v) de beslissing op de aanzegging akte van niet-dienen was aangehouden tot 12 juni 2012 en dat deze akte op die datum is verleend, en (vi) de zaak naar de rol van 3 juli 2012 is verwezen voor het thans in cassatie bestreden arrest (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3).
3.4
Ingevolge de art. 6.2 en 6.3 Lpr wordt in geval van onttrekking door een advocaat de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Uit de hiervoor in 3.3 weergegeven gang van zaken volgt dat de zaak op 29 mei 2012 – de datum waarop zij vanwege de onttrekking van mr. Damstra (twee weken) werd aangehouden tot 12 juni 2012, de datum waarop mr. Galama zich heeft gesteld – partijperemptoir stond voor grieven en dat akte van niet-dienen was aangezegd. Op 12 juni 2012 stond de zaak derhalve nog steeds partijperemptoir voor grieven, zodat mr. Galama alsnog van grieven kon dienen, zoals hij ook heeft beoogd te doen. Het stond het hof in beginsel dan ook niet vrij om akte van niet-dienen te verlenen en op die grond de memorie van grieven te weigeren. Weliswaar kon het hof op de voet van art. 1.15 Lpr afwijken van het bepaalde in art. 6.2 en 6.3 Lpr indien het daartoe aanleiding vond in de (bijzondere) omstandigheden van het geval, maar uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De middelen treffen derhalve doel.
3.5
Het bestreden arrest kan niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. Nu Ohra de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 juli 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 475,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Ohra op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.A. Loth en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 15 november 2013.
Conclusie 06‑09‑2013
Zaaknr. 12/04685
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 6 september 2013
Conclusie inzake:
[eiseres]
tegen
Delta Lloyd Schadeverzekeringen, (onder meer) handelend onder de naam Ohra Schadeverzekeringen
Het gaat in deze zaak om de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat geen grieven zijn aangevoerd nadat de rolraadsheer akte niet-dienen van grieven had verleend.
Gelet op de in cassatie voorliggende vraag vermeld ik slechts het procesverloop (verkort).
1. Procesverloop1.
1.1 Eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], heeft verweerster in cassatie, hierna: Ohra, bij inleidende dagvaarding van 19 oktober 2010 gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en daarbij – samengevat – gevorderd dat Ohra wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.760,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten.
Ohra heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.2 Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 16 maart 2011 een comparitie van partijen had gelast, die op 1 juni heeft plaatsgevonden, heeft zij de vordering van [eiseres] bij vonnis van 13 juli 2011 afgewezen.
1.3 [eiseres] is bij exploot van 12 oktober 2011 van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem.
1.4 Ter rolle van 12 juni 2012 heeft de rolraadsheer akte niet-dienen van grieven verleend.
1.5 Het hof heeft bij arrest van 3 juli 2012 het hoger beroep verworpen2..
1.6 [eiseres] heeft tegen dit arrest tijdig3.beroep in cassatie ingesteld.
Tegen Ohra is verstek verleend.
[eiseres] heeft de zaak schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel, dat twee onderdelen bevat, is gericht tegen de rechtsoverwegingen 2.2, 3.1 en 3.2, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
“2.2 De zaak is door mr. I.P. Sigmond aangebracht op de rol van 20 december 2011.
Mr. Knüppe heeft zich op dezelfde rol voor Ohra gesteld. De zaak is op de rol van 6 maart 2012 en 17 april 2012 aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 17 april 2012 heeft mr. J. W. Damstra zich in plaats van mr. Sigmond als procesvertegenwoordiger voor [eiseres] gesteld. De zaak is verwezen naar de rol van 15 mei 2012 voor memorie van grieven. Bij brief van 27 april 2012 heeft mr. Knüppe aan mr. Damstra bericht dat op de rol van 15 mei 2012 nog slechts zou worden bewilligd in een peremptoir uitstel van twee weken en dat, indien op 29 mei 2012 geen memorie van grieven zou worden ingediend, van de zijde van Ohra akte van niet-dienen zou worden verzocht. De zaak is vervolgens, op de rol van 15 mei 2012, nog twee weken aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 29 mei 2012 is geen memorie van grieven genomen. Mr. Damstra heeft zich op dezelfde rol als procesvertegenwoordiger van [eiseres] onttrokken. Nadat mr. J.G. Galama zich op de rol van 12 juni 2012 als nieuwe procesvertegenwoordiger voor [eiseres] had gesteld, is op diezelfde rol de aangehouden beslissing gegeven op de door Ohra aangezegde akte van niet dienen tegen 29 mei 2012. De rolraadsheer heeft akte van niet dienen van grieven verleend.
(…)
3.1
Nu [eiseres] noch in de appeldagvaarding, noch bij memorie van grieven, gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en daarom de vordering in hoger beroep niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, zal het hof het hoger beroep verwerpen.
3.2
[eiseres] zal daarom worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.”
2.2
Onderdeel 1 klaagt in de kern (i) dat het hof in rechtsoverweging 2.2 ten onrechte niet heeft vermeld dat ter rolle van 12 juni 2012, toen mr. Galama zich als nieuwe procesvertegenwoordiger voor [eiseres] stelde, hij in overeenstemming met hoofdstuk 6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: het rolreglement), de proceshandeling heeft verricht waarvoor de zaak stond toen mr. Damstra zich onttrok, te weten het dienen van grieven. In het onderdeel is in dit verband de volgende verklaring van de secretaresse van mr. Galema opgenomen:
“Op 22 mei 2012 heb ik middels het roljournaal mr. Galama gesteld en uitstel van 4 weken gevraagd voor het indienen van de memorie van grieven voor de rolzitting op 29 mei 2012.
Mr. Galama heeft op 22 mei 2012 (na het stellen via de rol) telefonisch contact gehad met het gerechtshof en afgesproken dat mr. Damstra zich eerst zal onttrekken op de rolzitting van 29 mei 2012, en dat mr. Galama zich daarna zal stellen.
Het stellen van mr. Galama voor de rolzitting op 29 mei 2012 zou hiermee komen te vervallen.
Op de rolzitting van 29 mei 2012 heeft mr. Damstra zich inderdaad onttrokken als procesadvocaat.
Op 31 mei 2012 heb ik middels het roljournaal opnieuw mr. Galama gesteld en om uitstel verzocht voor het indienen van de memorie van grieven voor de rolzitting op 12 juni 2012.
Op het roljournaal d.d. 6 juni 2012 staat op de rolzitting van 12 juni 2012 niet vermeld dat mr. Galama zich gesteld heeft.
Op 7 juni 2012 heb ik wederom mr. Galama gesteld voor de rolzitting van 12 juni 2012.
Op 8 juni 2012 heb ik middels een H3 formulier (handmatig gemaakt omdat via het roljournaal geen H-formulieren gebruikt konden worden) de memorie van grieven ingediend voor de rolzitting op 12 juni 2012.”
De memorie van grieven is echter geweigerd. Volgens het onderdeel heeft het hof aldus zijn eigen reglement verkeerd toegepast en heeft de rolraadsheer ten onrechte akte niet-dienen verleend.
Volgens het onderdeel heeft het hof (ii) vervolgens dan ook ten onrechte in rechtsoverweging 3.1 geoordeeld dat [eiseres] geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd.
2.3
De feitelijke grondslag voor het betoog van [eiseres] kan (gedeeltelijk) worden gevonden in de ambtshalve door mij opgevraagde en aan deze conclusie gehechte rolkaart. Daaruit blijkt – voor zover thans van belang – dat de zaak ter rolle van 29 mei 2012 partijperemptoir stond voor grieven en dat akte niet-dienen was aangezegd. Tevens blijkt dat de procesvertegenwoordiger van [eiseres] zich op die rol heeft onttrokken. Uit de aantekeningen op de rolkaart volgt voorts dat mr. Galama zich ter rolle van 12 juni 2012 heeft gesteld als procesvertegenwoordiger van [eiseres] en dat de voor de rol van die dag ingediende memorie van grieven is geweigerd en geretourneerd. Daarnaast kan uit de opmerkingen met betrekking tot de “uitkomst procedurestap” ter rolle van 12 juni 2012 worden opgemaakt dat de beslissing op de aanzegging akte niet-dienen is aangehouden tot 12 juni 2012 en dat deze akte is verleend waarna de zaak naar de rol van 3 juli 2012 is verwezen voor (het thans bestreden) arrest.
2.4
De klacht dat rechtsoverweging 2.2 onvolledig is omdat daarin niet de gehele gang van zaken op de rol van 12 juni 2012 wordt vermeld, is derhalve terecht voorgedragen.
2.5
Over de in het onderdeel gestelde technische onmogelijkheid om via de elektronische rol op dezelfde roldatum over te gaan tot het onttrekken en stellen van een advocaat4.heb ik ambtshalve inlichtingen ingewonnen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De griffier van het hof heeft bij brief van 13 juni 2013 – die ik eveneens aan deze conclusie hecht – meegedeeld dat het stellen van een advocaat wel mogelijk is zolang zijn voorganger zich niet heeft onttrokken. De griffier heeft daarnaast, desgevraagd, meegedeeld dat “er geen (telefoon)notities van een (eventueel) contact” in het dossier zitten.
2.6
Het ten tijde van de onderhavige procedure geldende rolreglement5.luidt – voor zover van belang – als volgt:
“2.13 (Aanzeggen) partijperemptoir/akte niet-dienen
De partij die na de eerste termijn uitstel voor memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel beroep wenst te bekorten, zegt hiertoe aan de wederpartij partijperemptoir en akte niet-dienen aan.
De aanzegging wordt schriftelijk of per e-mail gedaan aan de advocaat die zich voor de wederpartij heeft gesteld, onder zoveel mogelijk gelijktijdige toezending aan het hof van een kopie daarvan per brief. Een later ingezonden kopie van de aanzegging wordt alleen toegelaten, indien de kopie uiterlijk op het inlevertijdstip van de desbetreffende roldatum door het hof is ontvangen. De aanzegging kan niet worden gedaan door middel van een H-formulier.
De partij doet de aanzegging uiterlijk twee weken vóór de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt. Partijperemptoir/akte niet-dienen kan niet eerder worden aangezegd dan tegen een roldatum die is gelegen op een termijn van twee weken na de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt.
Aanzegging van partijperemptoir/akte niet-dienen kan tegen dezelfde roldatum plaatsvinden.
Indien partijperemptoir/akte niet-dienen is aangezegd, wordt ervan uitgegaan dat de partij die deze aanzegging heeft gedaan, die ook handhaaft. Deze partij hoeft op de desbetreffende roldatum niet nogmaals akte niet-dienen te vragen. De aanzegging door of aan een partij voor wie zich (nog) geen advocaat heeft gesteld, is zonder gevolg.
(…)
6. Onttrekking
6.1
Mededeling onttrekking
De advocaat van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken, geeft daarvan bericht met een aan het hof gericht H-formulier.
De advocaat heeft zijn opdrachtgever over de gevolgen daarvan geïnformeerd. Bij zijn bericht aan het hof bevestigt de advocaat dat hij deze verplichting is nagekomen.
6.2
Rolverwijzing voor het stellen van een nieuwe advocaat
Na de onttrekking wordt de zaak verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat.
6.3
Nieuwe advocaat gesteld
Indien zich voor de in artikel 6.1 bedoelde partij een andere advocaat stelt, wordt de proceshandeling waarvoor deze partij staat, alsnog op de in artikel 6.2 genoemde roldatum verricht. Op schriftelijk verzoek van deze partij kan hiervoor eenmaal een uitstel van vier weken worden verleend.
6.4
Geen nieuwe advocaat gesteld
Indien zich op de in artikel 6.2 genoemde roldatum geen andere advocaat stelt, vervalt het recht van de partij om de proceshandeling waarvoor deze staat te verrichten en kan de wederpartij verzoeken in de zaak arrest te wijzen.
Indien zich op deze roldatum geen andere advocaat stelt en de wederpartij niet verzoekt in de zaak arrest te wijzen of de proceshandeling waarvoor zij staat op deze datum niet verricht, wordt de zaak 53 weken aangehouden voor het verrichten van deze proceshandeling.”
2.7
Met de steller van het middel6.ben ik van mening dat de rolraadsheer ter rolle van 29 mei 2012, toen mr. Damstra zich als procesadvocaat van [eiseres] onttrok, artikel 6.2 van het rolreglement heeft toegepast en de zaak conform die bepaling veertien dagen heeft aangehouden tot 12 juni 2012. Voor zover de rolraadsheer dat niet heeft gedaan, geeft zijn beslissing blijk van een onjuiste opvatting van het rolreglement. Wat er verder zij van de (on)mogelijkheid om zich elektronisch op hetzelfde moment te onttrekken als procesvertegenwoordiger en de opvolgende procesadvocaat zich te laten stellen, een nieuwe advocaat kan zich op grond van genoemd artikel 6.2 van het rolreglement veertien dagen later stellen, hetgeen mr. Galama, zoals vermeld, heeft gedaan.
2.8
Artikel 6.3 van het rolreglement schrijft vervolgens voor dat de nieuwe advocaat op die rol de proceshandeling kan verrichten waarvoor zijn partij stond op het moment dat de vorige procesadvocaat zich onttrok. Ik kan dit voorschrift niet anders lezen dan dat de nieuwe advocaat, indien de vorige advocaat veertien dagen eerder partijperemptoir stond voor het nemen van een memorie van grieven, op de eerste rol waarop hij zich presenteert ook partijperemptoir staat voor het nemen van grieven. Was de eerdere procesadvocaat akte niet-dienen aangezegd, dan ‘verhuist’ deze aanzegging mee naar de rol van veertien dagen later en dient deze akte te worden verleend indien niet van grieven wordt gediend.
2.9
Nu in dit geval ter rolle van 12 juni 2012 wél een memorie van grieven door mr. Galama is ingediend, had de rolraadsheer m.i. geen akte niet-dienen mogen verlenen. Vanwege de onttrekking ter rolle van 29 mei 2012 en de voor die situatie geldende bepalingen van hoofdstuk 6 van het rolreglement was een andere situatie aan de orde dan wanneer art. 133 lid 4 Rv.7.en de naar aanleiding daarvan gewezen rechtspraak van toepassing zou zijn. Indien op de juiste wijze akte niet-dienen is aangezegd tegen een bepaalde roldatum en de vereiste proceshandeling niet op die roldatum wordt verricht vervalt vanwege art. 133 lid 4 Rv. immers het recht om dat te doen8.en verleent de rolraadsheer in beginsel op dat moment9.of indien de zaak rechtsgeldig is geschorst: nadien10., akte niet-dienen.
In geval van onttrekking van een advocaat geeft artikel 6.3 van het rolreglement echter de hoofdregel en vervalt op grond van artikel 6.4 van het rolreglement het recht om de proceshandeling te verrichten pas indien zich geen nieuwe advocaat stelt.
Het onderdeel is m.i. in zoverre dan ook terecht voorgedragen.
2.10
Indien de aanhouding door de rolraadsheer een andere reden heeft, bijvoorbeeld omdat de rolraadsheer gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om van het rolreglement af te wijken (art. 1.15 van het rolreglement), is niet uitgesloten dat [eiseres] aan de aanhouding een gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat zij ter rolle van 12 juni 2012 nog van grieven mocht dienen. Niets wijst er echter op dat er een andere reden voor aanhouding is dan de onttrekking ter rolle van 29 mei 2012.
2.11
Onderdeel 2, dat is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2, bouwt op het eerste onderdeel voort en klaagt – zakelijk weergegeven – dat de oordelen van het hof in die rechtsoverwegingen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting.
Gelet op het voorgaande slaagt het onderdeel eveneens.
2.12
Geheel ten overvloede merk ik naar aanleiding van rechtsoverweging 3.1 en het dictum van het bestreden arrest op dat, indien het oordeel dat geen gronden voor het hoger beroep zijn aangedragen juist zou zijn geweest, het hof [eiseres] niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar hoger beroep in plaats van het hoger beroep te verwerpen.
2.13
Nu het middel terecht is voorgedragen, dient het bestreden arrest te worden vernietigd. Met betrekking tot de verwijzing bestaat er m.i. aanleiding om de zaak op de voet van art. 422a Rv. terug te wijzen naar het gerechtshof Arnhem (thans gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) omdat dit hof nog geen inhoudelijke beslissingen in deze zaak heeft gegeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 3 juli 2012 en tot terugwijzing naar dit hof (thans gerechtshof Arnhem-Leeuwarden).
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2013
Zie hierna onder 2.12.
De cassatiedagvaarding is op 2 oktober 2012 uitgebracht.
Zie p. 5 van de cassatiedagvaarding.
Tweede versie, januari 2011, gepubliceerd in Stcrt, 2010, nr. 19241.
Zie p. 5 van de cassatiedagvaarding.
Zie ook art. 1.7 van het rolreglement. De bevoegdheid van een rolraadsheer om na een peremptoirstelling met het verlenen van ‘akte niet-dienen’ te beslissen dat het recht om een memorie van grieven te nemen vervallen is verklaard, is een neerslag van hetgeen rechtstreeks uit art. 133 lid 4 Rv. voortvloeit, zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 332. Vgl. voorts HR 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7671, (RvdW 2010/1088). Art. 133 lid 4 is op zijn beurt weer een operationalisering van art. 20 Rv., waarin de rechter is opgedragen te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve, rekening houdend met de belangen van partijen maatregelen te treffen zoals te bepalen dat het recht om te concluderen is vervallen, aldus Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 135.
Zie over onttrekking en over het voorschrift van art. 133 lid 4 Rv. de CPG vóór HR 10 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6519, (NJ 2006/405 m.nt. G.R. Rutgers).
Zoals in de zaak van HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5664; HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX9024, (NJ 2013/28) en van HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, (NJ 2012/158). Zie in dit verband voorts de noot van Rutgers onder HR 10 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6519, (NJ 2006/405) onder 6 en 7 en de CPG vóór HR 4 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7220, (NJ 1998/220) onder 2.8-2.11.
Zoals in de zaak van HR 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7671, (NJ 2012/513).
Beroepschrift 02‑10‑2012
Heden,de tweede oktober tweeduizend twaalf ten verzoeke van [requirante], wonende te [woonplaats],[gemeente [gemeente], bijv.ggk] te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan het Alexanderveld 93 (postbus 85715, 2508 CK), ten kantore van haar raadsman mr. R.F. Thunnissen, die requirante in zijn hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in dezen vertegenwoordigt en als zodanig wordt gesteld;
[dhggh]
heb ik, Cornelis Lam, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Arno Reinoud Flanderijn, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te Arnhem, aldaar kantoorhoudende aan de Kronenburgsingel 8:
AAN:
de naamloze vennootschap DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V., (onder meer) handelend onder de naam Ohra Schadeverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, doch mijn exploit doende te Arnhem aan de Velperweg 1 (Kantoorgebouw Velperpoort), 6824 BZ, ten kantore van mr. F.A.M. Knüppe, bij wie geïnsinueerde in de vorige instantie laatstelijk domicilie heeft gekozen, aldaar sprekende met en een afschrift dezes latende aan:
[MEVROUW M. VELDMAN, ALDAAR WERKZAAM ;]
1.
AANGEZEGD DAT:
- 1.
mijn requirante bij dezen cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 juli 2012 onder rolnummer 200.098.907 tussen mijn requirante als appellante en geïnsinueerde als geïntimeerde gewezen.
- 2.
indien gedaagde, verweerster in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- 3.
bij verschijning in het geding van verweerder in cassatie een griffierecht van € 728,-- zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- 4.
van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 302,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- —
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- —
een verklaring van de Raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
heb ik, deurwaarder, exploit doende als voormeld, geïnsinueerde
2.
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, [de twaalfde oktober] tweeduizend twaalf des ochtends om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad [DER NEDERLANDEN Bijv.ggk]] te verschijnen ter openbare civiele terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, eerste enkelvoudige kamer belast met de behandeling van burgerlijke zaken, die alsdan zal worden gehouden te 's‑Gravenhage in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52.
TENEINDE:
tegen voormeld arrest te horen aanvoeren als middelen van cassatie: schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordien het gerechtshof te Arnhem heeft overwogen en op grond daarvan recht heeft gedaan als in het bestreden arrest omschreven, zulks ten onrechte, zoals kan blijken uit de navolgende in onderling verband in aanmerking te nemen redenen.
Inleiding
- 1.
De beslissing van het gerechtshof in deze zaak is voor eiseres tot cassatie onaanvaardbaar. Er is door het gerechtshof geconstateerd als zou door of beter namens haar geen memorie van grieven zijn ingediend, reden waarom het gerechtshof vervolgt met de opmerking dat de vordering in hoger beroep daarom niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed en het hoger beroep dus zal worden verworpen.
- 2.
Een en ander is het gevolg van een rolbeslissing, waarbij naar het inzicht van eiseres tot cassatie het rolreglement onjuist is toegepast. Eerder is door uw Hoge Raad een en andermaal al uitgemaakt dat rolreglementen kunnen worden aangeduid als recht in de zin van artikel 79 RO en dus vatbaar zijn voor toetsing in cassatie. Een arrest waarnaar in dat verband kan worden gewezen, is dat van 10 februari 2006, bekend als HR 10 februari 2006 gepubliceerd in de NJ 2006 nummer 405. In de instructieve noot onder die publicatie in de NJ van prof. mr. G.R. Rutgers is andere jurisprudentie aangehaald, waarin uw Hoge Raad hetzelfde heeft beslist over de mogelijkheid om rolreglementen in cassatie te laten toetsen als het gaat om de toepassing daarvan in een concreet geval. Kortom, naar het oordeel van eiseres tot cassatie hoeft deze zaak niet te struikelen over de vraag of hier wel sprake is van recht in de zin van artikel 79 RO, want dat is het geval.
- 3.
Meer in het bijzonder is hier sprake van een geval van een botsing tussen de in het rolreglement geregelde gevolgen van een advocatenwisseling en die van de partijperemptoirstelling. In zoverre is er een parallel van de zaak waarvan de vindplaats hierboven is aangegeven, omdat dat ook een zaak was met vele toen nog procureurswisselingen en in dat geval geen partij-, maar een ambtshalve peremptoir speelde. Hieronder zal eiseres tot cassatie haar middelen formuleren die zij tegen de beslissing van het gerechtshof en zijn rolraadsheer wil aanvoeren.
Eerste middel van cassatie
4.
Ten onrechte overweegt het gerechtshof te Arnhem in zijn arrest van 3 juli 2012 in rechtsoverweging 2.2:
‘De zaak is door mr. I.P. Sigmond aangebracht op de rol van 20 december 2011. Mr. Knüppe heeft zich op dezelfde rol voor Ohra gesteld. De zaak is op de rol van 6 maart 2012 en 17 april 2012 aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 17 april 2012 heeft mr. J.W. Damstra zich in plaats van mr. Sigmond als procesvertegenwoordiger voor [requirante] gesteld. De zaak is verwezen naar de rol van 15 mei 2012 voor memorie van grieven. Bij brief van 27 april 2012 heeft mr. Knüppe aan mr. Damstra bericht dat op de rol van 15 mei 2012 nog slechts zou worden bewilligd in een peremptoir uitstel van twee weken en dat, indien op 29 mei 2012 geen memorie van grieven zou worden ingediend, van de zijde van Ohra akte van niet-dienen zou worden verzocht. De zaak is vervolgens, op de rol van 15 mei 2012, nog twee weken aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 29 mei 2012 is geen memorie van grieven genomen. Mr. Damstra heeft zich op dezelfde rol als procesvertegenwoordiger van [requirante] onttrokken. Nadat mr. J.G. Galama zich op de rol van 12 juni 2012 als nieuwe procesvertegenwoordiger voor [requirante] had gesteld, is op diezelfde rol de aangehouden beslissing gegeven op de door Ohra aangezegde akte van niet dienen tegen 29 mei 2012. De rolraadsheer heeft akte van niet dienen van grieven verleend.’
Toelichting
5.
De inhoud van deze rechtsoverweging is onvolledig. Juist is, dat op de roldatum waartegen partij-peremptoir was aangezegd, geen memorie van grieven is genomen. Alstoen heeft zich de advocaat die tot op dat moment op de rol als advocaat van eiseres tot cassatie genoteerd stond, zich onttrokken. De zaak is daarop tot een datum twee weken verder verdaagd, waarop zich de nieuwe advocaat van eiseres tot cassatie stelde als haar nieuwe procesvertegenwoordiger, maar ten onrechte wordt daarbij niet vermeld dat op diezelfde roldatum de nieuwe advocaat de memorie van grieven alsnog indiende die eerder op de eerder aangezegde dag had genomen moeten worden, maar daarop heeft de advocaat die dat had moeten doen, zich onttrokken. De constatering in rechtsoverweging 3.1 van het arrest dat geen memorie van grieven is genomen, terwijl ook in de appeldagvaarding geen gronden stonden, is dus onjuist.
6.
Het is goed in dit verband eens in ogenschouw te nemen wat het rolreglement over een en ander zegt en wat er de facto nu precies is gebeurd. Het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven regelt in punt 6 daarvan over onttrekking het volgende:
‘6.1. Mededeling onttrekking
De advocaat van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken, geeft daarvan bericht met een aan het gerechtshof gericht H-formulier.
De advocaat heeft zijn opdrachtgever over de gevolgen daarvan geïnformeerd. Bij zijn bericht aan het gerechtshof bevestigt de advocaat dat hij deze verplichting is nagekomen.
6.2. Rolverwijzing voor het stellen van een nieuwe advocaat
Na de onttrekking wordt de zaak verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat.
6.3. Nieuwe advocaat gesteld
Indien zich voor de in artikel 6.1 bedoelde partij een andere advocaat stelt, wordt de proceshandeling waarvoor deze partij staat, alsnog op de in artikel 6.2 genoemde roldatum verricht. Op schriftelijk verzoek van deze partij kan hiervoor eenmaal een uitstel van vier weken worden verleend.
6.4. Geen nieuwe advocaat gesteld
Indien zich op de in artikel 6.2 genoemde roldatum geen andere advocaat stelt, vervalt het recht van de partij om de proceshandeling waarvoor deze staat te verrichten en kan de wederpartij verzoeken in de zaak arrest te wijzen.
Indien zich op deze roldatum geen andere advocaat stelt en de wederpartij niet verzoekt in de zaak arrest te wijzen of de proceshandeling waarvoor zij staat op deze datum niet verricht, wordt de zaak 53 weken aangehouden voor het verrichten van deze proceshandeling.’
Als deze regelgeving in ogenschouw wordt genomen, heeft mr. Galama, de opvolgend advocaat van eiseres tot cassatie, precies gedaan wat hij moet doen. Het was voor hem niet mogelijk om zich op dezelfde datum dat zijn voorganger zich onttrok, zich te stellen. Daarin voorziet de elektronische rol domweg niet. Het daartoe bestemde formulier vermeld immers:
‘H2: Stellen/wijzigen/onttrekken advocaat/niet in staat
Gewenst formulier *: | 0 | Stellen advocaat |
0 | Wijzigen advocaat | |
0 | Onttrekken advocaat (art. 6.1) | |
0 | Niet in staat (art. 6.1)’ |
De optie ‘stellen advocaat’ is uitgeschakeld en kan niet worden aangevinkt. Kortom, men kan zich niet stellen voordat de voorgaande advocaat zich heeft onttrokken.
Het gerechtshof heeft, zoals het ook hoorde te doen, volgens haar eigen rolreglement de zaak twee weken verder op de rol gezet en toen heeft betrokkene zich alsnog kunnen stellen, waarbij hij toen direct, zoals het rolreglement ook voorziet, de proceshandeling heeft verricht, waarvoor de zaak eerder stond, namelijk het nemen van de memorie van grieven. Hij heeft niet eens gebruik gemaakt van de mogelijkheid daarvoor nog een eenmalig uitstel van vier weken te vragen.
De secretaresse van mr. Galama heeft omtrent de verrichtingen met betrekking tot het roljournaal ook verklaard als volgt:
‘Op 22 mei 2012 heb ik middels het roljournaal mr. Galama gesteld en uitstel van 4 weken gevraagd voor het indienen van de memorie van grieven voor de rolzitting op 29 mei 2012.
Mr. Galama heeft op 22 mei 2012 (na het stellen via de rol) telefonisch contact gehad met het gerechtshof en afgesproken dat mr. Damstra zich eerst zal onttrekken op de rolzitting van 29 mei 2012, en dat mr. Galama zich daarna zal stellen.
Het stellen van mr. Galama voor de rolzitting op 29 mei 2012 zou hiermee komen te vervallen.
Op de rolzitting van 29 mei 2012 heeft mr. Damstra zich inderdaad onttrokken als procesadvocaat.
Op 31 mei 2012 heb ik middels het roljournaal opnieuw mr. Galama gesteld en om uitstel verzocht voor het indienen van de memorie van grieven voor de rolzitting op 12 juni 2012.
Op het roljournaal d.d. 6 juni 2012 staat op de rolzitting van 12 juni 2012 niet vermeld dat mr. Galama zich gesteld heeft.
Op 7 juni 2012 heb ik wederom mr. Galama gesteld voor de rolzitting van 12 juni 2012.
Op 8 juni 2012 heb ik middels een H3 formulier (handmatig gemaakt omdat via het roljournaal geen H-formulieren gebruikt konden worden) de memorie van grieven ingediend voor de rolzitting op 12 juni 2012.’
7.
Waarom dan rekent het gerechtshof eiseres tot cassatie dan toch aan dat zij geen memorie van grieven zou hebben ingediend?
Welnu, dat is het gevolg van het feit dat de memorie van grieven ten slotte is geweigerd, hetgeen blijkt uit een na de rolzitting gedateerde brief van het hof van 13 juni 2012, ontvangen op 19 juni 2012, waarin aan de toenmalige advocaat van eiseres tot cassatie wordt gezegd dat hij, kort gezegd, te laat was met zijn memorie van grieven, omdat op diezelfde rol alsnog de aangehouden beslissing gegeven was op de door de wederpartij aangezegde akte niet dienen tegen de rol van 29 mei 2012. Daaruit volgt in elk geval, dat op de rol van 29 mei 2012 geen rolbeslissing is genomen over het aanvaarden van de akte niet dienen ja dan nee, zodat tussen de roldatum van 29 mei en 12 juni de mogelijkheid bleef bestaan om de memorie van grieven in te dienen en dat niet kon op een eerdere datum dan 12 juni, toen de zaak niet op rol stond.
Het is de vraag of er bij de rol sprake is van een voorrangsregeling of een regeling over de volgtijdelijkheid van rolbeslissingen, maar kennelijk heeft het gerechtshof dat hier gedaan door weliswaar eerst het stellen van de nieuwe advocaat van eiseres tot cassatie op dat moment te aanvaarden en vervolgens de aangehouden beslissing akte niet dienen te nemen, om pas dan op te merken dat die advocaat ook een memorie van grieven had aangemeld en opgestuurd, die dan vervolgens geweigerd werd, omdat er immers sprake was van niet dienen.
Naar het inzicht van eiseres tot cassatie behoort het rolreglement niet zo te worden toegepast, te meer omdat het gevolg voor haar majeur is, immers, zij komt in hoger beroep niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het vonnis van de rechtbank dat haar grieft.
8.
Let wel: het belang van de wederpartij is door de gang van zaken geenszins geschaad. Immers, de memorie van grieven is op 12 juni, twee weken nadat het voorzien was, alsnog ingediend en derhalve is sprake van een minimale vertraging. De partijperemptoir-aanzegging met akte niet dienen was er vooral op gericht de appelprocedure in ieder geval niet op de lange baan te schuiven en te bewerkstelligen dat er een memorie van grieven kwam, die ook is gekomen, na een advocatenwissel op de eerste mogelijkheid die er toen was, namelijk 12 juni 2012. Kortom, die wederpartij komt er nu wel heel erg gemakkelijk af doordien eiseres tot cassatie haar beroep verworpen heeft gezien, omdat er geen sprake zou zijn geweest van een memorie van grieven, hetgeen aantoonbaar niet juist is, nee zelfs die wederpartij wist van de hoed en de rand, gelet op het feit dat zogeheten H-formulieren voor de rol voortijdig moeten worden opgezonden, met afschrift aan de wederpartij met het zelfde verbindingsmiddel. Zo is het ook hier gebeurd.
9.
Daarbij komt dat ook de onttrekking van de eerdere advocaat op de rol van 29 mei 2012 vooraf bekend was door communicatie over die rol. In elk geval moet geconstateerd worden dat eiseres tot cassatie na de onttrekking op die rolzitting, zonder advocaat zat en geldt dan niet datgene wat in het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij gerechtshoven staat in artikel 2.13 daarvan, namelijk dat de aanzegging aan een partij voor wie zich nog geen advocaat heeft gesteld, zonder gevolgen is, waarbij het dan hier gaat om een nieuwe advocaat als opvolger van de oude die zich onttrokken heeft?
10.
Het gevolg van het oordeel van het gerechtshof betekent de facto in procedures dat men na een partij-peremptoir aanzegging met de dreiging van akte niet dienen, niet meer van advocaat kan wisselen op de fatale roldatum, zulks ten nadele van een rechtzoekende die te allen tijde toch de gelegenheid moet hebben om een advocaat over wie kennelijk ontevredenheid bestaat, te doen vervangen voor een ander, die dan vervolgens op de eerste de beste rolzitting dat hij zich stelt ook de memorie van grieven neemt waar de wederpartij om verlegen zat.
11.
Kortom, de wijze waarop het gerechtshof Arnhem het eigen rolreglement toepast, leidt tot een onaanvaardbaar gevolg in deze zaak, doordat hij partij-peremptoir stellen onder aanzegging van akte niet dienen, hier verleend twee weken na de fatale datum, laat prevaleren boven de regels over de onttrekking, waarbij zich een nieuwe advocaat stelt, die alsnog de proceshandeling verricht die op die eerdere roldatum was voorzien. Zo kan het toch niet zijn, want dat betekent dat het een rechtzoekende wordt verhinderd een advocatenwissel toe te passen, terwijl duidelijk is dat eiseres tot cassatie niet zelf een memorie van grieven kon indienen, want dat mag nu eenmaal niet.
12.
Natuurlijk zou men een advocatenwissel kunnen beschouwen als een tactisch spel om zo aan een peremptoirstelling/akte niet dienen te ontkomen, maar zo is het hier niet en is er dus te minder reden om eiseres tot cassatie nu zo af te straffen met een verwerping van het hoger beroep, omdat grieven ontbreken, als het gerechtshof heeft gedaan. In de aanloop tot 29 mei 2012, de fatale roldatum, heeft de opvolgend raadsman al gepoogd de advocatenwissel naar voren te halen, maar dat kon niet, omdat een rechtzoekende, in casu een appellante bij het gerechtshof, nu eenmaal geen twee advocaten kan hebben en de ander zich nog niet had kunnen onttrekken, omdat de zaak niet eerder op de rol stond. Daarbij geteld de onmogelijkheid om in het elektronisch roljournaal niet de onttrekking en het stellen van een nieuwe advocaat op dezelfde roldatum te laten plaatsvinden, kan toch niet worden volgehouden dat hier sprake is van een tactische zet, zeker niet als het reglement inderdaad zo kan worden uitgelegd als het gerechtshof in casu heeft gedaan, want dan helpt dat geen rechtzoekende.
13.
Het is verder duidelijk dat het rolreglement voorziet in een vlotte voortgang van de procedure na onttrekking van een advocaat en het stellen van een nieuwe advocaat, omdat daarin wordt voorzien dat de nieuwe advocaat alsnog de proceshandeling verricht waarvoor de betreffende partij stond, dan wel daar vier weken uitstel voor vraagt en krijgt, waarna het over en uit is. Kortom, er is in het rolreglement voorzien in een vlotte voortgang na advocatenwisseling, juist misschien ook om te voorkomen dat dit middel gebruikt wordt als chicane. Omdat het allemaal zo is geregeld, vermag het gerechtshof niet, zoals hij hier heeft gedaan, dan toch een partij af te straffen en de memorie van grieven te weigeren en terug te zenden en in het arrest dan ook nog niet eens melding te maken van het feit dat deze memorie er wel degelijk was en ook ter rolle was ingediend. De rolraadsheer had niet de akte van niet dienen van grieven mogen verlenen gelet op de omstandigheden van dit geval.
Tweede middel van cassatie
14.
Ten onrechte overweegt het gerechtshof te Arnhem in zijn arrest van 3 juli 2012 in de rechtsoverweging 3.1 en 3.2:
‘3.1.
Nu [requirante] noch in de appeldagvaarding, noch bij memorie van grieven gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en daarom de vordering in hoger beroep niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, zal het gerechtshof het hoger beroep verwerpen.
3.2.
[requirante] zal daarom worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.’
Toelichting
15.
Deze rechtsoverwegingen zijn het directe gevolg van de onjuiste toepassing van de rolregels uit het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Eiseres tot cassatie mag wel verwijzen naar wat zij daarover in de toelichting op het eerste cassatiemiddel heeft gezegd. Onjuist is in elk geval als zou eiseres tot cassatie noch in de appeldagvaarding noch bij memorie van grieven gronden voor het hoger beroep hebben aangevoerd, want dat heeft zij wel gedaan in de memorie van grieven, zoals die door haar nieuwe advocaat op de eerste de beste mogelijkheid, te weten de rolzitting van 12 juni 2012, ook heeft doen nemen. Haar hoger beroep was anders dan het gerechtshof oordeelt, dus wel naar eis van de wet met redenen omkleed en er was geen reden om het hoger beroep te verwerpen op de niet inhoudelijke grond waarop dat nu is gebeurd.
16.
Evenzeer past het tegen die achtergrond niet dat eiseres tot cassatie op deze wijze is veroordeeld in de kosten van de procedure. Dat verdient zij niet. Nee, zij verdient een herkansing die de Hoge Raad haar kan geven, zodanig dat bij een ander gerechtshof haar grieven tegen het vonnis van de rechtbank alsnog kunnen worden behandeld in een inhoudelijke zin. Natuurlijk, ook dan kan het tot een verwerping van het beroep van eiseres tot cassatie leiden, maar dat dan op inhoudelijke overwegingen en niet als gevolg van een onbegrijpelijke en naar het oordeel van eiseres tot cassatie volstrekt onjuiste toepassing van het rolreglement, dat er is om procedures op een juiste wijze te laten verlopen en niet is bedoeld om partijen dwars te zitten, zoals het gerechtshof hier heeft gedaan met de nieuwe advocaat van eiseres tot cassatie, die zich nog wel heeft mogen stellen, maar toen vervolgens zijn memorie van grieven geweigerd zag, omdat op dezelfde rol, kennelijk op een eerder tijdstip, de akte van niet dienen alsnog was verleend. Dat was een verwikkeling die de betreffende advocaat niet had hoeven te verwachten, mede gelet op hoofdstuk 6 van het procesreglement zoals dat hierboven is geciteerd.
Slotsom
17.
De slotsom is dat het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 juli 2012 voor vernietiging gereed ligt, waarna de zaak kan worden verwezen naar een ander gerechtshof voor inhoudelijke behandeling op basis van de memorie van grieven en waarin de stand van zaken aldus is dat de andere partij dan een termijn kan krijgen voor de memorie van antwoord
Weshalve
Het de Hoge Raad behage om op grond van één of meer klachten, te lezen in de middelen van cassatie, het arrest, waartegen de cassatie zich richt, op 3 juli 2012 door het gerechtshof te Arnhem tussen partijen gewezen, te vernietigen met verwijzing naar een ander gerechtshof voor inhoudelijke beoordeling of zodanige verdere gang van zaken als uw Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij deurwaarder [€ 92,17]
[Exploit : | € | 76,17 |
Verhoging conform artikel 10 Btag : | € | 16,00 |
Totaal : | € | 92,17] |
[Eiser(es)(s)(sen)/requirant(e)(n) kan/kunnen op grond van de Wet Omzetbelasting 1968 de hem/haar/hen in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve worden bovengemelde kosten verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]