HR, 12-07-2013, nr. 12/00823
ECLI:NL:HR:2013:BZ5664
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2013
- Zaaknummer
12/00823
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5664, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑07‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5664, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:5172, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5664, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5664, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑02‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2013/140 met annotatie van N. de Boer
JIN 2013/140 met annotatie van N. de Boer
Uitspraak 12‑07‑2013
Inhoudsindicatie
(Appel)procesrecht. Geen verval partijperemptoirstelling of aanzegging akte niet-dienen voor memorie van grieven door vordering tot voeging wegens verknochtheid van zaken.
Partij(en)
12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 12/00823
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. SALDAL B.V., voorheen genaamd Wiener International Schortenindustrie B.V.,gevestigd te Maastricht,
2. WIENER GROEP B.V.,gevestigd te Maastricht,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Saldal c.s. en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 157119/HA ZA 06-316 van de rechtbank Breda van 26 juli 2006, 1 november 2006 en 28 april 2010;
de rolbeslissing in de zaak HD 200.071.577 van de rolraadsheer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 16 augustus 2011;
het arrest in de zaak HD 200.071.577 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 november 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de rolbeslissing en het arrest van het hof hebben Saldal c.s. beroep in cassatie ingesteld.De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor Saldal c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Saldal c.s. heeft bij brief van12 april 2013 op deze ter rolle van 22 maart 2013 genomen conclusie gereageerd. Nu deze reactie meer dan twee weken nadat de conclusie was genomen, en derhalve na het verstrijken van de termijn van art. 44 lid 3 Rv., bij de Hoge Raad is ingekomen, heeft de Hoge Raad deze brief terzijde gelegd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Saldal c.s. vorderen in deze procedure onder meer schadevergoeding van [verweerder] wegens wanprestatie.De rechtbank heeft hen in het ongelijk gesteld. Zij zijn in hoger beroep gegaan. De zaak is bij het hof aangebracht op de rol van 26 oktober 2010.De rolraadsheer heeft aan hen driemaal uitstel voor indiening van de memorie van grieven verleend. Daarop is de zaak verwezen naar de rol van 21 februari 2012 voor memorie van grieven.
(ii) De zaak is op verzoek van [verweerder] bij vervroeging op de rol van 2 augustus 2011 geplaatst, waarbij [verweerder] aan Saldal c.s. partijperemptoir en akte van niet-dienen heeft aangezegd tegen de rol van 16 augustus 2011.
(iii) Saldal c.s. hebben op 16 augustus 2011 niet van grieven gediend, maar een incidentele memorie genomen tot voeging van de zaak met de toen eveneens bij het hof aanhangige zaak (met zaaknummer HD 200.060.113) tussen enerzijds Saldal B.V. (destijds nog genaamd Wiener International Schortenindustrie B.V.), Wiener International S.I. B.V. en Far Trading B.V., en anderzijds [verweerder].
3.2.1
De rolraadsheer heeft bij rolbeslissing van 16 augustus 2011 vastgesteld dat het recht van Saldal c.s. is vervallen om de memorie van grieven te nemen, omdat die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht en daarvoor geen nader uitstel is verkregen. Hiervan is akte van niet-dienen verleend. Daarop heeft [verweerder] een antwoordconclusie in het incident genomen en het hof gevraagd uitspraak te doen in de hoofdzaak en in het incident.
3.2.2
Het hof heeft Saldal c.s. niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat zij geen grieven hebben aangevoerd (rov. 3.1.1). Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging afgewezen wegens gebrek aan belang. Hiertoe heeft het hof overwogen dat de zaak met zaaknummer HD 200.060.113 op de rol van 11 oktober 2011 ambtshalve was doorgehaald, omdat ook in die zaak niet tijdig van grieven was gediend en daarvoor geen uitstel kon worden verkregen. (rov. 3.3.3) Ten overvloede heeft het hof overwogen dat, ook indien de zaak met zaaknummer HD 200.060.113 niet was doorgehaald, Saldal c.s. evenmin belang zouden hebben bij de incidentele vordering tot voeging, aangezien zij in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep (rov. 3.3.4).
3.3
Onderdeel 1 komt op tegen de rolbeslissing dat het recht van Saldal c.s. is vervallen om van grieven te dienen.
3.4
De verplichting van partijen tegenover elkaar om onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen (art. 20 lid 2 Rv) en de goede procesorde brengen mee dat op de roldatum waartegen partijperemptoirstelling en aanzegging van akte van niet-dienen voor memorie van grieven heeft plaatsgevonden, van grieven behoort te worden gediend. Dat is niet anders indien op die roldatum voeging wegens verknochtheid van zaken wordt gevorderd, ook al wordt op een dergelijke vordering vaak beslist voordat in de hoofdzaak wordt beslist. De hoofdzaak wordt door die vordering niet geschorst, zodat een partijperemptoirstelling of een aanzegging van akte van niet-dienen daardoor niet vervalt. Saldal c.s. voeren niet aan dat zij op 16 augustus 2011 een nader uitstel hadden verkregen om van grieven te dienen.De rolraadsheer heeft dan ook met juistheid beslist dat het recht van Saldal c.s. was vervallen om de memorie van grieven te nemen. Het onderdeel is daarom ongegrond.
3.5
Het voorgaande brengt mee dat Saldal c.s. geen belang hebben bij de klacht van onderdeel 2 tegen het oordeel van het hof dat zij geen belang hebben bij de vordering tot voeging.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Saldal c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.A. Loth, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 juli 2013.
Conclusie 22‑03‑2013
Inhoudsindicatie
(Appel)procesrecht. Geen verval partijperemptoirstelling of aanzegging akte niet-dienen voor memorie van grieven door vordering tot voeging wegens verknochtheid van zaken.
Zaaknr. 12/00823
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 22 maart 2013
Conclusie inzake:
1. Saldal B.V.
2. Wiener Groep B.V.
tegen
[verweerder]
Het gaat in deze zaak om de vraag of het tijdig dienen van grieven achterwege kan blijven indien een incidentele vordering tot voeging wegens verknochtheid met een andere procedure wordt ingesteld.
1. Procesverloop(1)
1.1 Bij vonnis van 28 april 2010 heeft de rechtbank Breda - kort samengevat - (de rechtsvoorgangster van) eiseres tot cassatie 1, Saldal, niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens verweerder in cassatie, [verweerder], en eiseres tot cassatie 2, Wiener Groep, gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens [verweerder], en deze vorderingen voor het overige afgewezen.
1.2 Eiseressen tot cassatie, Saldal c.s., zijn bij exploot van 15 juli 2010 van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, met dagvaarding van [verweerder] tegen de roldatum 26 oktober 2010.
1.3 Nadat aan Saldal c.s. op grond van het rolreglement driemaal een gewoon uitstel was verleend voor het nemen van de memorie van grieven, heeft het hof de zaak verwezen naar de rol van 21 februari 2012 voor het nemen van die memorie.
1.4 Op verzoek van [verweerder] is de zaak vervroegd op de rol van 2 augustus 2011 geplaatst, waarbij [verweerder] Saldal c.s. partijperemptoir en akte niet-dienen heeft aangezegd tegen de rol van 16 augustus 2011.
1.5 Saldal c.s. hebben noch op 2 augustus 2011 noch op 16 augustus 2011 van grieven gediend. Wel hebben Saldal c.s. op laatstgenoemde rolzitting een incidentele memorie tot voeging genomen.
1.6 De rolraadsheer heeft op de rolzitting van 16 augustus 2011 aan [verweerder] c.s. akte van niet-dienen verleend en de zaak verwezen naar de rol van 30 augustus 2011 voor beraad aan de zijde van [verweerder] tevens antwoordconclusie in het incident.
Na een uitstel van twee weken heeft [verweerder] op de rol van 13 september 2011 een antwoordconclusie in het incident genomen. Tevens heeft [verweerder] op die rolzitting de gedingstukken overgelegd en uitspraak in de hoofdzaak en in het incident gevraagd.
1.7 Vervolgens heeft het hof bij arrest van 8 november 2011 in de hoofdzaak geoordeeld dat Saldal c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, nu zij geen grieven hebben aangevoerd, en in het incident de vordering van Saldal c.s. tot voeging afgewezen.
1.8 Saldal c.s. hebben tegen de beslissing van de rolraadsheer van 16 augustus en tegen het arrest van het hof van 8 november 2011 tijdig(2) cassatieberoep ingesteld.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Saldal c.s. hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen.
Onderdeel 1 klaagt dat het hof op grond van het bepaalde in art. 209 Rv. eerst en vooraf had dienen te beslissen op de door Saldal c.s. ingestelde vordering tot voeging, en Saldal c.s. vervolgens een nieuwe termijn had moeten gunnen voor het nemen van de memorie van grieven. Tegen die achtergrond is het oordeel van het hof dat het recht van Saldal c.s. om van grieven te dienen is vervallen omdat die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht, rechtens onjuist althans onbegrijpelijk, aldus het onderdeel.
2.2 Zoals in de schriftelijke toelichting ook wordt opgemerkt, is de cassatiedagvaarding uitgebracht voordat de Hoge Raad bij arrest van 2 maart 2012 en - zo voeg ik toe - bij arrest van 13 juli 2012 het volgende oordeelde(3):
"Indien een bijzondere wettelijke regel ontbreekt, zoals bij de hier aan de orde zijnde, niet in de wet geregelde incidentele vordering, geldt ter zake de maatstaf van art. 209 eerste zin Rv., die inhoudt dat de vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist "indien de zaak dat medebrengt". Bij de toepassing van deze maatstaf dient de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding."
Hoewel het in deze zaken niet in de wet geregelde incidentele vorderingen betrof (een incident tot schorsing van de procedure in het arrest van 2 maart 2012 en een incident tot oproeping van de geëxecuteerde in het arrest van 13 juli 2012), is m.i. buiten kijf dat de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf ook van toepassing is op de wel in de wet geregelde incidentele vorderingen.
2.3 Criterium is dus of er een bijzondere wettelijke regel is op grond waarvan een incidentele vordering eerst en vooraf dient te worden behandeld en beslist. Indien die ontbreekt, geldt de maatstaf van art. 209 eerste zin Rv., die inhoudt dat de vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist "indien de zaak dat medebrengt". Deze maatstaf laat onder omstandigheden ruimte voor de rechter om te beslissen dat het incident niet eerst en vooraf wordt uitgeprocedeerd(4). De rechter dient bij de toepassing van deze maatstaf, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijze geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding.
2.4 Volgens de schriftelijke toelichting dient een incidentele vordering eerst en vooraf te worden behandeld en beslist indien in de wet is bepaald dat het incident voor alle weren dient te worden opgeworpen(5). Dit is echter te absoluut nu, zoals Snijders ook opmerkt(6), de maatstaf van art. 209 Rv. 'indien de zaak dat meebrengt', ruimte laat om een uitzondering te maken.
2.5 Het gaat in deze zaak om een door Saldal c.s. op de voet van art. 222 Rv. ingestelde vordering tot voeging van de procedure met een verknochte procedure die ten tijde van het incident bij het hof Den Bosch aanhangig was(7). De wet bevat geen bijzondere regel op grond waarvan dit incident eerst en vooraf dient te worden behandeld en beslist(8), zodat de hierboven onder 2.3 besproken maatstaf van art. 209 eerste zin Rv. heeft te gelden. Toepassing van deze maatstaf is in hoge mate feitelijk.
2.6 Saldal c.s. hebben aangevoerd dat de onderhavige procedure en de procedure waarmee de voeging is verzocht zodanig onlosmakelijk met elkaar zijn verknocht dat een gesplitste behandeling - met mogelijk tegenstrijdige uitspraken - uiterst ongewenst is. [verweerder] heeft daartegenover gesteld dat voeging onder de gegeven omstandigheden slechts tot onredelijke vertraging van de onderhavige procedure zou leiden(9). Daarnaast is van belang dat Saldal c.s. gedurende een periode van bijna acht maanden (december 2010 - augustus 2011(10)) uitstel hebben gehad voor het nemen van de memorie van grieven. Zij hebben hun incidentele vordering tot voeging pas op de laatst mogelijke datum ingesteld, te weten nadat hun partijperemptoir en akte niet-dienen van grieven was aangezegd. Zij hebben niet gemotiveerd waarom de incidentele vordering pas op dat moment werd ingesteld of kon worden ingesteld. Voorts werd voeging gevraagd met een procedure die slechts aanhangig was gemaakt maar waarin nog niet van grieven was gediend.
Gelet op het belang van [verweerder] en het belang van een doelmatige procesvoering is het in het oordeel van het hof besloten liggende oordeel dat in het onderhavige geval geen reden bestond om eerst en vooraf de incidentele vordering tot voeging te behandelen en te beslissen, m.i. niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
2.7 De door het hof getrokken consequentie dat het recht van Saldal c.s. om van grieven te dienen is vervallen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting nu het uitprocederen van een incident als bedoeld in art. 208 e.v. Rv. onverlet laat dat tijdig van grieven moet worden gediend(11) en Saldal c.s. dat niet hebben gedaan.
2.8 Het voorgaande brengt mee dat Saldal c.s. geen belang hebben bij hun klacht in onderdeel 2 tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 3.3.3 dat Saldal c.s. geen belang hebben bij hun vordering tot voeging omdat de zaak waarmee voeging is verzocht ambtshalve is doorgehaald. Ook het hof had al in rechtsoverweging 3.3.4 (ten overvloede) overwogen dat Saldal c.s. geen belang hebben bij hun incidentele vordering tot voeging, aangezien zij door niet van grieven te dienen niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Deze grond, die het oordeel van het hof zelfstandig kan dragen, wordt overigens door het middel niet bestreden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Gelet op de in cassatie aan de orde zijnde vragen beperk ik mij tot het procesverloop (zie o.a. het bestreden arrest onder 2) en laat ik vermelding van de (door de rechtbank vastgestelde) feiten achterwege.
2 De cassatiedagvaarding is op 7 februari 2012 uitgebracht.
3 HR 2 maart 2012, LJN: BU8176 (NJ 2012, 158; JBPr 2012, 40, m.nt. A.W. van der Veen en Y.A. Wehrmeijer), rov. 3.5.2 en HR 13 juli 2012, LJN: BW4008 (NJ 2012, 481; JBPR 2012, 67, m.nt. H.W. Wiersma en G.J. Meijer), rov. 3.2.
4 Vgl. G. Snijders, Burgerlijke Rechtsvordering, Boek 1, Titel 2, afd. 10, § 1, aant. 2 en 6 onder d., en art. 209, aant. 1. Zie ook H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen & G.J. Meijer, Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2011, nr. 179; zij merken op p. 207 op dat of een incident voorafgaande aan het materiële geschil wordt afgedaan, aan het beleid van de rechter is overgelaten, maar dat dit in de praktijk in veruit de meeste gevallen wel pleegt te geschieden.
5 Daarbij wordt aansluiting gezocht bij G. Snijders, Burgerlijke Rechtsvordering, art. 209, aant. 1 en bij de noot van A.W. van der Veen en Y.A. Wehrmeijer onder HR 2 maart 2012, JBPr 2012, 40.
6 Zie noot 4.
7 Zie de incidentele memorie tot voeging op p. 8 (onder 10) en p. 10 (onderaan).
8 Art. 222 lid 2 Rv. bepaalt dat het tweede lid van art. 220 Rv. van overeenkomstige toepassing is. Dat laatste artikellid bepaalt dat door de eiser de vordering tot voeging slechts kan worden ingesteld bij de inleidende dagvaarding of bij incidentele conclusie vóór antwoord.
9 Zie de rov. 3.3.1 en 3.3.2 van het bestreden arrest.
10 Zie de als productie aan de cassatiedagvaarding gehechte rol-/archiefkaart van het hof.
11 HR 9 december 1996, LJN: AB4295 (NJ 1967, 76), waarover G. Snijders, Burgerlijke Rechtsvordering, art. 208, aant. 1 en HR 24 september 2010, LJN: BM7671 (NJ 2012, 513, m.nt. H.J. Snijders; JBPr 2011, 4, m.nt. F.A.W. Bannier), rov. 3.6.
Beroepschrift 07‑02‑2012
Heden, de [zevende] februari tweeduizend twaalf, ten verzoeke van
- 1.
[de besloten vennootschap] SALDAL B.V., voorheen genaamd Wiener International Schortendustrie B.V. en
- 2.
[de besloten vennootschap] WIENER GROEP B.V.,
beide gevestigd te Maastricht, te dezer zake domicilie kiezende te Rijswijk ZH aan de Haagweg nr. 108 (Postbus 1213, 2280 CE), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. K. Aantjes, die ten deze tot advocaat wordt gesteld en als zodanig zal occuperen, alsmede domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Kazernestraat nr. 52, ter Griffie van de Hoge Raad der Nederlanden;
Heb ik,
[Elizabeth Maria van Golden, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van Abraham Vivian den Heijer, waarnemend gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te 's‑Gravenhage, kantoorhoudende aldaar aan de Frederik Hendriklaan 85-C]
1e AAN:
[gerequireerde], wonende te [woonplaats], in vorige instantie van deze zaak uitdrukkelijk domicilie gekozen hebbende ten kantore van zijn advocaat mr. J.B. Smits, kantoorhoudende te Breda, aan de Liesbosstraat nr.45, mitsdien op de voet van artikel 63 Rv. aan die gekozen woonplaats mijn exploit doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[mw. E. Luiting]
aldaar werkzaam
AANGEZEGD:
dat mijn requiranten hierdoor beroep in cassatie instellen tegen de beslissing van de rolraadsheer van 16 augustus 2011, alsmede het eindarrest van 8 november 2011, door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch onder zaalnummer 200.071.577 tussen partijen gewezen;
2e GEDAGVAARD:
de gerequireerde voornoemd
om op vrijdag de vierde mei tweeduizend twaalf, des voormiddags te 10.00 uur, niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die alsdan gehouden zal worden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
MET AANZEGGING:
dat
- a.
indien gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht van € [2418,=] zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
van een persoon die on- of minvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 302, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
TENEINDE:
alsdan namens mijn requiranten als eiseressen tot cassatie tegen voormelde beslissingen te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen door te overwegen en op grond daarvan te beslissen als in voormelde uitspraken weergegeven, zulks om de navolgende, mede in onderling samenhang te lezen redenen:
Eiseressen tot cassatie zullen hieronder worden aangeduid als Wiener, verweerder als [gerequireerde].
Wiener heeft in voormelde procedure bij het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 16 augustus 2011 een incidentele memorie tot voeging genomen. Het hof had (nadat [gerequireerde] zich daarover heeft kunnen uitlaten) daar eerst op moeten beslissen (artikel 209 Rv.) en Wiener vervolgens een nieuwe termijn voor het nemen van de memorie van grieven moeten gunnen, hetgeen het hof heeft nagelaten. Het feit, dat [gerequireerde] aan Wiener partij-peremptoir en akte niet dienen had aangezegd, doet daar niet aan af. Rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk is dan ook de overweging en beslissing, dat het recht van Wiener om van grieven te memoreren is vervallen, omdat die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht.
Onbegrijpelijk, althans zonder de nadere redengeving, die ontbreekt, is onbegrijpelijk de overweging en beslissing van het gerechtshof in het arrest van 8 november 2011, r.o. 3.3.3, zakelijk weergegeven dat nu de zaak waarmee Wiener voeging heeft verzocht op de rol van 11 oktober 2011 ambtshalve is doorgehaald, Wiener geen belang bij haar incidentele vordering tot voeging zou hebben. Op het moment, dat voornoemde incidentele memorie tot voeging werd genomen, was de zaak, waarmee Wiener voeging heeft verzocht, immers nog aanhangig.
Bovendien zou die zaak ingevolge artikel 8.3 Landelijke Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven na de (ambtshalve) doorhaling weer kunnen worden hervat en aldus alsnog voeging zou kunnen plaatsvinden.
Mitsdien:
het de Hoge Raad der Nederlanden behage te vernietigen, voormelde beslissingen waarvan beroep, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal oordelen, kosten rechtens.
Eisende partij verklaart hierbij dat de omzetbelasting wel verrekend kan worden in de zin van de wet omzetbelasting.
Het schuldenaarstarief dezes bedraagt € [76,17]
Deurwaarder