Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/3.5
3.5 Partijautonomie, het partijperspectief en de waarheidsplicht van partijen
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS602168:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook de wetsgeschiedenis bij de waarheidsplicht: Parlementaire geschiedenis herziening burgerlijk procesrecht (2002) p. 152.
Ook dit is overigens niet uniek voor de juridische procedure. Ook op andere terreinen van waarheidsvinding kan sprake zijn van een belang bij de uitkomst daarvan, denk bijvoorbeeld aan geneesmiddelenonderzoek.
De procedure als strijd is een oud beeld. Zie bijvoorbeeld H.J. Hamaker (1906) p. 87. Volgens Mi/jan R. Damagka (1986) p. 79, past de procedure als strijd in een reactieve staat. Zie daarover paragraaf 2.5, noot 95. Vergelijk ook J.A. Jolowicz (2000) p. 69-70. Nadrukkelijk afstand van het beeld van de procedure als strijd nemen Asser-Groen-Vranken, Tzankova (2003), p. 77-78. Zie hierover kritisch R.H. de Bock (2004-II). Vergelijk voorts W.D.H. Asser (1999-1) p. 10 e.v.
W.D.H. Asser (1999) p. 1251. Idem CJ.M. Klaassen (2002) p. 1453. Vergelijk ook R.C. Hartendorp (2008) p. 113-114.
S. Gerbrandy (1961) p. 19 en p. 27. In meer moderne terminologie: 'Law is an activity driven by assertion', zie Dennis Patterson (2009) p. 62. De consequentie hiervan, die ook door Gerbrandy wordt getrokken, waar hij stelt dat een waarheidsplicht van partijen 'onbestaanbaar' is, is dat in de procedure gestelde feiten niet waar of onwaar kunnen zijn; het zijn beweringen.
De metafoor van het verhaal of het begrip narrativiteit is op verschillende manieren toe te passen in het recht. Zie voor een overzicht de entry `Law and narrativity' in David Herman, Manfred Min en Marie-Laure Ryan (eds.), The Routledge Encyclopedia of Narrative theory (2005). Een belangrijke aanzet tot theorievorming over narrativiteit in de rechterlijke procedure is gegeven door Bennet en Feldman (1981) m.n. p. 41 e.v., waarop de navolgende uiteenzetting gedeeltelijk is gebaseerd. De verhandeling van Bennett en Feldman berust op een analyse van de Amerikaanse juryrechtspraak in strafzaken. Zie over de rol van verhalen in de juridische (straf)procedure vooral ook Crombag, Van Koppen en Wagenaar (2006) en Wagenaar, Van Koppen en Crombag (1993). Zie ook Floris Bex (2009).
Definitie van narrativiteit afkomstig uit The Routledge Encyclopedia of Narrative Theory (2005).
R.C. Hartendorp (2008) p. 112.
A.F.M. Brenninkmeijer (2006) p. 5. Vergelijk ook A.C. 't Hart (1982) p. 198; Ann Rigney (1991).
Bennett en Feldman (1981) p. 6, p. 41 e.v.
Op een meer abstract niveau kan worden gesteld dat aan alle menselijke ervaringen en waarnemingen een narratieve structuur is toe te kennen. Die narratieve structuur is een manier om betekenis te kunnen geven aan de wereld om ons heen, om ervaringen te kunnen ordenen. Het verhaal is onmisbaar als toegangspoort tot die wereld. Zie hierover met name de Franse filosoof Roland Barthes.
Neil MacCormick (2005) p. 217, noemt dit de `motivational explanation' van het verhaal.
Bennet en Feldman (1981) p. 61-62.
J.C.M. Leijten (1991) p. 4.
Zie hierover William Twining (2006) p. 286 e.v.
Vergelijk A. Hammerstein: 'De partijen vertellen hun versie van de feiten aan hun advocaat, die uit die al gebrekkige weergave een eigen juridisch gekleurd verhaal maakt. De versie van de wederpartij blijkt meestal wonderbaarlijk veel daarvan te verschillen en is ook weer flink bijgekleurd.' Zie A. Hammerstein (2010) p. 551.
Overigens is aan deze praktijk voor een deel een einde gekomen doordat art. 111 lid 3 Rv eiser verplicht om in de dagvaarding ook melding te maken van het verweer van gedaagde, voor zover hem dat bekend is.
Denk ook aan de retorica, de kunst van het overtuigen of de welsprekendheid.
Vergelijk A.F.M. Brenninkmeijer (2006) p. 8.
Neil MacCormick (2005) p. 221.
M.E. Storme (1992) p. 349.
Vergelijk ook I.B.M. Vranken (2005) p. 12, die schrijft dat 'een bepaald soort argumenten niet of nauwelijks aan bod komt' in de procedure.
Een voorbeeld biedt de conclusie van A-G Spier voor HR 31 oktober 2003, NI 2006, 112 m.nt. C.E. du Perron. In deze zaak ging het om schadevergoeding die ouders pas na verloop van vele jaren namens hun kind vorderden in verband met medische fouten die bij de geboorte van het kind waren gemaakt, waardoor het kind hersenbeschadiging had opgelopen. Dit riep de vraag op of in medische aansprakelijkheidszaken onder omstandigheden moet worden afgeweken van de strenge toepassing van verjaringstermijnen. Spier merkt hierover op '(...) dat ernstig rekening moet worden gehouden met een veelheid van long tail schades die de toekomst voor ons in petto heeft. (..) Een somber perspectief wordt onder veel meer geschetst door de Franse herverzekeraar SCOR in het kader van een symposium over Ignored risks. (..) Men kan tegenwerpen dat de meeste ellende buiten Europa plaatsvindt en dat vooralsnog niet, laat staan op overtuigende en onderbouwde wijze, is gebleken dat in Europa (en al helemaal niet in Nederland) sprake is van werkelijk zorgen barende ontwikkelingen. (..). Probeert men het gehele plaatje te overzien dan is er ten minste enige grond voor bezorgdheid over 1) hetgeen in Europa en ook in Nederland op het stuk van long tail schades dreigt, 2) de verzekerbaarheid wanneer het aansprakelijkheidsrecht binnen en buiten Nederland niet met behoedzaamheid inspeelt [op] deze ontwikkelingen en 3) de solvabiliteit van verzekeraars.' Het verhaal van de ouders met het kind met hersenbeschadiging, wordt hier door Spier uitgebreid tot een veel groter verhaal, waarin het niet gaat over medische aansprakelijkheid of over verjaring, maar over de mogelijke consequenties van een toename van zogenoemde long tail schades voor de solvabiliteit van verzekeraars. Hoewel de expliciete bespiegelingen van Spier in onze rechtspraak tamelijk uitzonderlijk zijn, zal het eerder regel dan uitzondering zijn dat rechters impliciet dergelijke feiten uit een groter of ander verhaal, een rol laten spelen bij hun beslissing. Zij vormen tezamen het geheel aan kennis, aan 'voorbegrip', van waaruit de rechter de verhalen van partijen interpreteert en tot een oordeel komt.
J.C.M. Leijten (1989) p. 450.
Onder het huidige recht kan niet meer worden volgehouden dat partijen vrij zijn om naar eigen inzicht feiten te stellen in de procedure. Hieraan staat met name de waarheidsplicht van art. 21 Rv in de weg, die partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Partijen mogen geen feiten achterhouden en ze mogen ook geen feiten stellen die niet waar zijn.
De waarheidsplicht van partijen wordt versterkt door verschillende wettelijke verplichtingen van partijen om de rechter van informatie te voorzien, zoals ook al besproken werd in paragraaf 2.4.2. Denk aan de verplichting van partijen om de gronden van hun eis en verweer alsmede de beschikbare bewijsmiddelen te vermelden (de substantiërings- en bewijsaandraagplicht plicht van art. 111 Rv en art. 128 Rv); de exhibitieplicht van art. 843a Rv en de verplichting om bewijsmiddelen bij het betreffende processtuk te voegen (art. 85 Rv). Ook de getuigplicht van partijen en de verplichting om vragen van de rechter te beantwoorden of op verzoek van de rechter bepaalde stukken in het geding te brengen (art. 22 Rv en art. 88 Rv) behelzen informatieplichten van partijen.
Uit deze veelheid aan informatieplichten van partijen, in combinatie met de op hen rustende waarheidsplicht, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat partijen geen vrijheid hebben om naar eigen inzicht feiten te stellen. Partijen zijn verplicht om zowel uit zich zelf, als op verzoek van de rechter (of de wederpartij, die de rechter kan verzoeken toepassing te geven aan art. 22 Rv of op de voet van art. 843a Rv een vordering kan instellen), alle van belang zijnde feitelijke informatie, zoveel mogelijk vergezeld van bewijsmiddelen, in de procedure in te brengen.
Partijautonomie is in dit opzicht niet meer aan de orde; partijautonomie is ingehaald door de op partijen rustende waarheids- en informatieplichten.1 De autonomie die partijen nog hadden bij hun beslissing om te procederen en te bepalen waarover zij procederen en die nog als een uitvloeisel van materiële partijautonomie kan worden gezien, houdt dus op wanneer partijen eenmaal de procedure ingaan. Vanaf dat moment zijn zij onderworpen aan de regels van het procesrecht. Ofwel, partijautonomie werkt niet door in de procedure.
Het zou echter naïef zijn om te veronderstellen dat partijen vanwege de waarheidsplicht de rechter nu altijd 'de waarheid' opdienen. Partijen zullen toch steeds Inin visie op de feiten geven, htin weergave van de gebeurtenissen presenteren. De visie van partijen zal altijd gekleurd zijn door htin perspectief. Dit is op zich zelf niet zo bijzonder: het is in de kennistheorie algemeen aanvaard dat 'neutrale' feiten niet bestaan en dat elke weergave van feitelijke informatie, over welk onderwerp dan ook, wordt gegeven vanuit een bepaald perspectief. Hierop is al kort ingegaan in paragraaf 1.7.
Een complicatie hierbij is nog dat in de civiele procedure partijen niet rechtstreeks feitelijke informatie naar voren brengen, maar dat dat verloopt via hun advocaat. De rechter ziet zich zo geconfronteerd met een tweede perspectief: dat van de advocaat op de informatie die haar is verstrekt door de partij.
Kenmerkend voor de juridische procedure is verder dat elke partij een duidelijk belang heeft bij de uitkomst van de procedure: het winnen van die procedure.2 In dat opzicht kan de procedure gezien worden als een strijd; de wens van beide partijen om de procedure te winnen, is een wezenlijk kenmerk daarvan. Dit gegeven heeft zijn weerslag op de wijze waarop partijen procederen; hoe men het ook wendt of keert, zal die primair gericht zijn op de behartiging van het eigenbelang.3 Niet alleen maakt een partij vanuit de behartiging van dat eigenbelang een selectie van de relevante feiten en de daarvoor van belang zijnde bewijsmiddelen. Ook de wijze waarop de relevante feiten worden weergegeven, de presentatie van de feiten, wordt daardoor beïnvloed; 'het kleuren van de werkelijkheid is een essentieel onderdeel van de rechtsstrijd zoals Asser zegt.4
Partijen willen de procedure winnen en brengen ook met dit oogmerk de feiten naar voren. Elk feit dat gesteld wordt, staat daarom in relatie tot een bepaald rechtsgevolg dat een partij daaraan verbonden wil zien, zo benadrukt Gerbrandy;
”Wat een procespartij stelt of ontkent is nimmer een bloot beweren, een verhaal, een weergave van hetgeen geschied is, maar een stelling, dat is een bewering waaraan terstond een door hem gepretendeerde rechts-eis wordt verbonden. (..)
Alles wat [door partijen] gezegd wordt (..) is een rechtsspreuk"5
De feiten die partijen naar voren brengen, vormen zo altijd een betoog. De gestelde feiten zijn onlosmakelijk verweven met de toepasselijke rechtsregels (vergelijk paragraaf 1.4), en met het doel dat partijen willen bereiken: het winnen van de procedure.
Dit gegeven kan nader worden uitgewerkt met behulp van begrippen uit de narratologie.6 In de narratologie wordt ervan uitgegaan dat narrativiteit — het representeren van een verhaal — een fundamentele manier voor het organiseren van menselijke ervaringen is en een instrument om de werkelijkheid te begrijpen.7 De werkelijkheid is zo complex en veelvoudig, zo 'onbegrensd en onuitputtelijk',8 dat het verhaal noodzakelijk is om daarin structuur aan te brengen. Anders is slechts sprake van een 'ondoordringbare hoeveelheid gegevens'.9 Met behulp van het verhaal kan ordening in de feiten worden aangebracht. Teksten (maar ook films, afbeeldingen of elke andere betekenisdrager) kunnen een narratief zijn, dat wil zeggen dat zij een verhaal representeren, dat zij een verhalend karakter hebben. Het verhaal is een mentaal beeld van de wereld, een symbolische reconstructie van gebeurtenissen en handelingen.10 Om een tekst te begrijpen gaat het er niet zozeer om de taalkundige betekenis daarvan vast te stellen, maar om het verhaal in de tekst te achterhalen, om de narratieve structuur in kaart te brengen. Het verhaal is de sleutel om toegang te krijgen tot de tekst.11
Elk verhaal heeft bepaalde kenmerken. Zo is in het verhaal sprake van een of meerdere personages en/of objecten, dat zijn de karakters of hoofdpersonen. In het verhaal doen zich bepaalde gebeurtenissen of handelingen voor. En in het verhaal worden verbindingen gemaakt tussen fysieke gebeurtenissen of handelingen en bepaalde mentale toestanden van de hoofdpersonen (zoals een doel, een emotie, een plan). Deze verbindingen geven samenhang, begrijpelijkheid, doel en geslotenheid (` closure') aan het verhaal. Zij vormen tezamen de plot van het verhaal.
Die plot is van cruciaal belang voor het verhaal, want daardoor wordt ordening aangebracht in het verhaal en is toegang tot en begrip van het verhaal mogelijk. Daarbij gaat het zowel om een temporele als een causuale ordening. Een temporele ordening brengt in de tijd een volgorde aan waarin gebeurtenissen (handelingen of mentale toestanden) hebben plaatsgevonden, wat een belangrijke voorwaarde voor begrijpelijkheid is. Maar het verhaal moet ook uitleg geven, het moet ook antwoord geven op het waarom, bijvoorbeeld door te vertellen welke drijfveer de hoofdpersoon had om een bepaalde handeling te verrichten.12 Een nader vereiste voor begrijpelijkheid van het verhaal is daarom dat het verhaal compleet is en geen hiaten vertoont.13
Dit alles geldt ook voor feiten in de juridische procedure. Wanneer een partij in de procedure de feiten naar voren brengt, vertelt zij een verhaal, háár verhaal. Dat verhaal heeft de rechter nodig, alleen al om te begrijpen waarover het geschil tussen partijen gaat. Zie Leijten;
”We need stortes for onderstanding. Verhalen en geen losgetrokken feiten. Zulke feiten zijn de openbare schenders van elk verhaal. Zij onttrekken daaraan het cement en maken van het gebouw een bouwsel dat met elke windvlaag kan instorten. Anders gezegd: zulke feiten ontkennen dat zij tot een verhaal behoren en hun duiding is reeds daarom levensgevaarlijk "14
De rechter moet dus het verhaal van partijen vinden, zo nodig dóór het verhaal van de advocaat of andere procesgemachtigde heen. Voorkomen moet worden dat de rechter slechts over `lawyers stories'15beschikt, die soms afwijken van het verhaal van de partijen.16 Vandaar dat het ook zo belangrijk is dat de rechter niet alleen afgaat op de schriftelijke processtukken, maar ook partijen zélf spreekt (vergelijk paragraaf 2.4.6).
Aan de taak van de rechter om het verhaal in de feiten te achterhalen, gaat echter vooraf de taak van partijen om een begrijpelijk verhaal aan de rechter te presenteren. Dat is een verhaal dat de hierboven genoemde elementen bevat.
Soms wordt in de dagvaarding alleen een summiere opsomming van 'kale feitjes' gegeven.17 Te lezen is bijvoorbeeld: dat X een partij lakens heeft geleverd aan Y; dat Y de lakens onbetaald heeft gelaten en dat X betaling vordert van de openstaande factuur door Y. Dit is een verzameling van feiten, maar geen verhaal. Er rijzen direct vragen: waarom is er niet betaald? Was er iets met de lakens? Verkeerde Y in betalingsnood? Of heeft Y misschien aan de verkeerde betaald? Doordat hier niets over gesteld wordt, is er onduidelijkheid over de centrale handeling van het verhaal. De summiere weergave van feiten biedt geen inzicht in de plot, waardoor de rechter niet kan achterhalen waar het nu eigenlijk om gaat. Kortom, er is geen verhaal. Hieruit blijkt dat het partijperspectief, het verhaal dat een partij in de procedure naar voren brengt, geen lastige bijkomstigheid is, iets waarvan de rechter liever verlost zou zijn; het is noodzaak. Zonder de verhalen van partijen kan de rechter geen beslissing nemen.
Voor het door een partij naar voren gebrachte verhaal geldt dat de plot een doel dient, namelijk om de toehoorder, de rechter, in een bepaalde richting te sturen. Het verhaal wil de rechter overtuigen van het eigen gelijk van de partij;18 het verhaal is, zoals gezegd, een betoog.
Dit roept de vraag op wat dit betekent voor de op partijen rustende waarheidsplicht. In hoeverre kan van partijen worden gevraagd de feiten in de procedure volledig en waarheidsgetrouw naar voren te brengen (vergelijk paragraaf 2.4), wanneer een partij altijd háár verhaal vertelt? Het antwoord op deze vraag is genuanceerd.
Enerzijds geldt dat aan een verzameling feiten die op zich zelf waarheidsgetrouw is weergegeven, door partijen een uiteenlopende narratieve samenhang kan worden gegeven. Er ontstaan dan verschillende verhalen, bijvoorbeeld doordat de causale ordening van de feiten verschilt of doordat de hoofdpersonen anders worden benoemd. Van deze verschillende verhalen is op zich zelf genomen moeilijk te zeggen dat het ene verhaal waar is en het andere verhaal onwaar.19 Een partij ordent de feiten nu eenmaal op een bepaalde manier en vertelt daarmee haar verhaal; van die ordening kan niet gezegd worden dat zij waar of onwaar is.
Verder laat de metafoor van narrativiteit ook zien dat van een partij moeilijk gevraagd kan worden om alle relevante feiten naar voren te brengen. Een verhaal is immers nooit af, nooit compleet, en kan daarom nooit een volledige opsomming of weergave van álle feiten behelzen.20 Er is niet één vast omlijnde verzameling van de relevante feiten, zoals besproken is in paragraaf 1.4. Zo stelt ook Storme;
”Er zijn geen feitelijke omstandigheden die nooit, voor geen enkel geschil, relevant kunnen zijn."21
Een verhaal kan op hoofdlijnen worden verteld, of juist met veel zijsporen. Elk verhaal draagt de mogelijkheid van een nieuw of ander verhaal in zich, steeds kan het verhaal nader worden gedetailleerd. Er ontstaan dan verhalen in het verhaal, die het verhaal een onverwachte dimensie kunnen geven. Daarom kan het ook van belang zijn dat een derde in de procedure participeert; een andere belanghebbende of een amicus curiae, zoals hiervoor in paragraaf 3.3 al werd besproken; deze kan een ander verhaal vertellen, waarin andere verbindingen worden gelegd22 of de plot anders wordt geformuleerd.23
Maar anderzijds blijft wel degelijk overeind staan dat het verhaal van een partij onjuistheden of leemtes kan bevatten. Wanneer een partij bepaalde feiten niet vermeldt in het verhaal, kan het verhaal een geheel andere wending nemen dan gerechtvaardigd is in het licht van de feiten zoals die zich in werkelijkheid hebben voorgedaan. De feiten kunnen ook zo worden geselecteerd en gerangschikt, dat `een volstrekt vals beeld van de werkelijkheid wordt gegeven.'24En een verhaal waarin feiten voorkomen die niet waarheidsgetrouw zijn weergegeven, is niet in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken. Het verhaal is dan ronduit onwaar.
De waarheidsplicht houdt derhalve wel degelijk betekenis. Partijen hebben geen `vrij spel' bij het naar voren brengen van hun verhaal. Zij houden de verplichting om de feiten oprecht en correct (volgens de basisdeugden van sincerity en accuracy, vergelijk paragraaf 2.2) naar voren te brengen. Deze verplichting omvat tevens de plicht om de feiten zo volledig mogelijk naar voren te brengen. De waarheidsplicht stelt dus grenzen aan het verhaal dat partijen in de procedure naar voren brengen.
Dit is dan wat er in dit opzicht overblijft van partijautonomie: de vrijheid van een partij om in de procedure haar eigen verhaal te vertellen, zoveel mogelijk op basis van alle relevante en waarheidsgetrouw weergegeven feiten.