Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/2.5.1
2.5.1 Inleiding
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS385586:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 19 december 2003, NJ2004, 293, m.nt. PvS. Zie voor een interessante rechtseconomische analyse van de arresten Sigmacon II, Maclou en Mobeli/Interplan aan de hand van de theorie van de creditors' bargain: Hoekstra 2005, p. 39-43.
Zie HR 24 februari 1995, NJ1996, 472, m.nt. WMK(Sigmacon II). Zie tevens Rb. Den Bosch 9 februari 2007, JOR 2007, 127, waarin de rechtbank oordeelt 'dat de rechter-commissaris terecht heeft geconcludeerd dat - in aanmerking genomen de crediteurenbelangen en werkgelegenheidsbelangen die in het geding zijn - er onvoldoende zwaarwegende gronden naar voren zijn gebracht om de curator te doen afwijken van de ingezette koers'.
Zie Rb. Utrecht 21 maart 2007, LJN: BA1590.
Zie o.a. Wessels 1997, p. 169-170; Wessels Insolventierecht IV 2010, par. 4224; Huydecoper 2007, p. 2, met verwijzingen.
Zie HR 19 december 2003, NJ 2004, 293, m.nt. PvS (Mobell/Interplan). Dit betekent overigens niet dat het belang van een doelmatige of behoorlijke afwikkeling van het faillissement geen ml speelt. Onder omstandigheden kan het belang van een individuele schuldeiser of zelfs dat van de gezamenlijke schuldeisers hieraan ondergeschikt zijn; zie respectievelijk HR 21 december 2001, NJ 2005, 95, m.nt. SCJJK onder NJ 2005/96(Lundersteidt/De Kok c.s.) en HR 7 september 2001, NJ 2001, 562, m.nt. PvS (Yen R/Spliet q.q.). Zie in dit kader Keirse & Verstijlen 2004, p. 401-403.
Zie W.M Kleijn, noot onder }IR 24 februari 1995, NJ 1996, 472(Sigmacon II); De Ranitz 1996, p. 199; Van Eeghen 1996, p. 96; Van Koppen 1998, p. 357-358; Boekraad & Harmsen 1999, p. 55-56.
Zie Verstijlen 1998a, p. 155-158; Verstijlen 1999, p. 18-19. Instemmend: De Ranitz 1999, p. 51; Huydecoper 2007, p. 7; Wessels 2009, p. 71-72; Wessels Insolventierecht IV 2010, par. 4223.
Zie hierover Wessels 1997, p. 169-170; Verstijlen 1999, p. 13-14. Uit het interview met de curatoren van Fokker, dat is opgenomen in de TvI-special uit 2000 die geheel aan het Fokker-faillissement is gewijd, kan overigens worden opgemaakt dat de curatoren wel enigszins op verkoop aan Stichting Fokker Heritage Trust hebben 'aangestuurd'. Zo zei curator B.F.M. Knppe over de verkoop van de Spin aan de stichting: 'In dit faillissement hadden we een kleine twee miljard gulden aan actief. In zo'n faillissement kan ik me voorstellen dat je je op een gegeven ogenblik afvraagt: ik ben gedekt door taxatierapporten, moet ik dan nog voor de hoofdprijs gaan? Ik vind dus van niet.'; zie Boekraad & Verstijlen 2000, p. 11.
Het uitgangspunt dat het in een faillissement louter draait om het belang van de gezamenlijke schuldeisers - en in de marge om dat van de schuldenaar - is de laatste jaren aan erosie onderhevig. In een tweetal inmiddels befaamde arresten is door de Hoge Raad geoordeeld dat de curator ook belangen van maatschappelijke aard in zijn afwegingen heeft te betrekken (Sigmacon II), hetgeen ertoe kan leiden dat de curator aan dergelijke belangen voorrang geeft boven het belang van een individuele schuldeiser (Maclou).1 In het arrest Mobell/Interplan heeft de Hoge Raad dit nog eens bevestigd en daaraan toegevoegd dat het wel moet gaan om zwaarwegende maatschappelijke belangen.2
Wat zijn nu die zwaarwegende maatschappelijke belangen waarmee de curator bij het beheer en de vereffening van de boedel rekening dient te houden? De Hoge Raad geeft als voorbeeld het belang van de continuïteit van de onderneming en van behoud van werkgelegenheid.3 In de lagere rechtspraak is voorts het belang van opsporing van mogelijk strafbare feiten aangeduid als een door de curator in aanmerking te nemen maatschappelijk belang.4 Hiernaast zijn in de literatuur tal van andere potentieel in aanmerking komende belangen de revue gepasseerd, zoals het belang van het behoud van industrieel of cultureel erfgoed, milieubelangen, belangen bij plaatselijke of regionale ontwikkeling en het behoud van waardevolle tradities en/of knowhow op het gebied van vakmanschap.5In hoeverre het hier inderdaad maatschappelijke belangen betreft die zo zwaarwegend (kunnen) zijn dat de curator daarop in het kader van de afwikkeling van de boedel acht dient te slaan, zal de rechtsontwikkeling moeten uitwijzen. Het belang van een doelmatige afwikkeling van het faillissement heeft volgens de Hoge Raad in ieder geval niet als zodanig te gelden.6
Uit het Sigmacon II-arrest is door sommige schrijvers, al dan niet met enige aarzeling, afgeleid dat maatschappelijke belangen niet alleen de positie van een individuele schuldeiser kunnen ondermijnen, maar dat zij onder omstandigheden ook het belang van de gezamenlijke schuldeisers opzij kunnen zetten.7 Door Verstijlen is echter overtuigend uiteengezet dat die conclusie niet uit het arrest mag worden getrokken.8 Hetzelfde geldt ten aanzien van de arresten Maclou en Mobell/Interplan, nu de Hoge Raad zich daarin uitdrukkelijk beperkt tot de situatie dat het belang van een individuele schuldeiser voor de hier bedoelde belangen moet wijken. De vraag óf de curator onder bepaalde omstandigheden gehouden kan worden geacht het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij een zwaarwegend maatschappelijk belang ten achter te stellen, is daarmee echter nog niet beantwoord.
Bekend is het voorbeeld van de Spin — het eerste Fokker vliegtuig uit 1913 dat door de curatoren van Fokker kort voor de reeds geagendeerde openbare veiling onderhands werd verkocht aan de speciaal daartoe opgerichte Stichting Fokker Heritage Trust, waarmee het potentiële dilemma dat het belang van het behoud van de Spin als nationaal cultureel erfgoed zou moeten worden afgewogen tegen het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij verkoop tegen het hoogste bod, op de valreep werd ontlopen. 9 Meer alledaags zijn die gevallen waarin de curator in de context van een bedrijfsoverdracht moet kiezen tussen twee biedingen, waarbij door de partij met het laagste bod de overname van een (groter) deel van het personeel wordt gegarandeerd, of het hoogste bod afkomstig is van een bestuurder van de schuldenaar aan wiens moraliteit ernstig moet worden getwijfeld. Moet de curator hier per definitie gaan voor het bod dat de boedel per saldo — dus met verdiscontering van een eventuele besparing van boedelkosten — het meeste oplevert of wegen de in het geding zijnde maatschappelijke belangen onder omstandigheden zwaarder? En waar ligt in dat geval de grens?