HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530.
HR, 05-03-2024, nr. 23/00003
ECLI:NL:HR:2024:306
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2024
- Zaaknummer
23/00003
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:306, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑03‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2022:11199
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:62
ECLI:NL:PHR:2024:62, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:306
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag op ex-vriendin (art. 45 jo. 287 Sr) en brandstichting in haar woning terwijl haar 3-jarige zoontje boven ligt te slapen (art. 157.1 en 157.3 Sr). 1. Bewijsklacht poging tot doodslag en brandstichting, redengevendheid bewijsmiddelen. Kon hof gebruik maken van indirect bewijsmateriaal? 2. Bewijsklacht brandstichting. Kan uit b.m. volgen dat verdachte brand heeft gesticht in woning van slachtoffer? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/00003
Datum 5 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 december 2022, nummer 21-002188-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2024.
Conclusie 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging doodslag op ex-vriendin (art. 45 jo. 287 Sr) en opzettelijke brandstichting in haar woning (art. 157 Sr). De middelen klagen over de de redengevendheid van de door het hof gebruikte indirecte bewijsmiddelen en de begrijpelijkheid en motivering van het oordeel over de betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten. De middelen falen volgens de AG. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/00003
Zitting 16 januari 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 30 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1 subsidiair "poging tot doodslag" en 2 “opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 jaren. Voorts heeft het hof aan de verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z Sr opgelegd, de vorderingen van de twee benadeelde partijen respectievelijk deels en volledig toegewezen en in beide gevallen een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.3
In deze zaak gaat het om de veroordeling van de verdachte voor een poging tot doodslag op zijn ex-vriending en het stichten van brand in haar huis. Na een melding van brand in het huis van het slachtoffer, waar zij met haar driejarige dochtertje woonde, werd zij ernstig gewond, met name aan haar schedel en nauwelijks bij bewustzijn, bloedend aangetroffen in de garage van het huis. Er was zwaar geweld op haar uitgeoefend. Zij en haar dochtertje, dat aanwezig was in het huis ten tijde van de brand, hebben het overleefd. In de strafzaak heeft centraal gestaan of bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest, die zich aan het geweld en de brandstichting schuldig heeft gemaakt. De verdachte is dit blijven ontkennen.
1.4
De middelen klagen over de begrijpelijkheid van de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten en de toereikendheid van de motivering hiervan. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof weer.
2. Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1. subsidiair
hij in de periode omvattende de dagen 26 april 2020 en 27 april 2020 te [plaats] , in een woning gelegen aan [a-straat 1] , ter uitvoering van het door, verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 1]
- met een voorwerp of anderszins tegen het hoofd en een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft geslagen en/of te gestompt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode omvattende de dagen 26 april 2020 en 27 april 2020 te [plaats] , in een woning gelegen aan [a-straat 1] op meerdere plaatsen in die woning opzettelijk brand heeft gesticht door telkens in die woning op meerdere plaatsen een brandbare en/of vluchtige en/of brand versnellende middel en/of vloeistof te sprenkelen en/of uit te gieten en/of vervolgens telkens open vuur in aanraking te brengen met
- dat brandbare en/of vluchtige en/of brand versnellende middel en/of vloeistof en/of de goederen waarover dat brandbare en/of vluchtige en/of brand versnellende middel en/of vloeistof waren gesprenkeld en/of uitgegoten en/of - een of meer andere goederen en/of inventaris en/of inboedel in die woning. ten gevolge waarvan banken en een theedoek geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en/of de naastgelegen woning en/of de inventaris en inboedel van die naastgelegen woning, en levensgevaar voor de in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en haar dochter [slachtoffer 2] en de bewoners van de naastgelegen woning, te duchten was.”
2.2
Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten op de zogenaamde PROMIS-wijze als volgt gemotiveerd (met weglating van de verwijzingen in de voetnoten):
“Inleiding
Verdachte en het slachtoffer waren collega’s en startten eind 2017 samen een - voor beiden - buitenechtelijke relatie. Verdachte had toen - en heeft nog steeds - een geregistreerd partnerschap met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). In 2017 hadden zij samen twee kinderen en woonden ze in [plaats] . Het slachtoffer was toen nog samen met [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), de vader van hun beider dochter [slachtoffer 2] . In 2018 scheidt het slachtoffer van [betrokkene 2] en gaat zij met [slachtoffer 2] in [plaats] wonen aan [a-straat 1] . [betrokkene 2] en het slachtoffer hebben een co-ouderschap en de omgangsregeling verliep goed. Tijdens de relatie met het slachtoffer krijgt verdachte nog twee kinderen met [betrokkene 1] en ondergaat het slachtoffer twee abortussen na zwanger te zijn geraakt van verdachte. In 2019 beginnen de eerste problemen op te spelen in de relatie tussen verdachte en het slachtoffer. Op de geweldsincidenten die plaatsvinden komt het hof later in dit arrest nog uitgebreider terug. In november 2019 wordt de relatie tussen verdachte en het slachtoffer verbroken.
Op 26 april 2020 omstreeks 19:00 uur haalt het slachtoffer haar driejarige dochter [slachtoffer 2] op bij [betrokkene 2] . Nadat het slachtoffer rond 21:45 uur nog bij haar ouders langs is geweest, is ze samen met [slachtoffer 2] naar haar woning in [plaats] gegaan.
De woningbrand en hel letsel van de aangetroffen bewoners
Getuigenverklaringen buren met betrekking tot de brand
Op grond van de getuigenverklaringen van de buren van het slachtoffer stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast over de nacht van 26 op 27 april 2020.
Getuige [betrokkene 3] ( [a-straat 2] in [plaats] ) hoorde naar schatting om 01:30 uur een ijselijke gil van een vrouw.
Het dochtertje van getuige [betrokkene 4] ( [a-straat 3] in [plaats] ) kwam om 01:30 uur bij haar op de slaapkamer omdat zij iemand had horen schreeuwen.
Getuige [betrokkene 5] ( [a-straat 4] in [plaats] ) hoorde omstreeks 01:30 uur een geluid alsof er een glas kapot werd gegooid, maar dan doffer. Ongeveer 5-10 minuten later hoorde ze weer een zelfde soort geluid. Weer ongeveer 5-10 minuten later - volgens getuige moet dat omstreeks 01:45 uur zijn geweest - hoorde ze de garagedeur bij de buurvrouw (het hof begrijpt: bij het slachtoffer) dicht slaan. Daarna hoorde ze voetstappen die zich met een snelle stap verwijderden?
Getuige [betrokkene 6] ( [a-straat 4] [plaats] ) werd omstreeks 01:35 uur wakker gemaakt door zijn vrouw [betrokkene 5] . Zij vertelde hem dat ze een geluid had gehoord bij buurvrouw [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: het slachtoffer). Hij hoorde erna ook een geluid met een dof metaalachtige klank, alsof er iets op de grond viel. Hij hoorde 5 of 10 minuten later voetstappen die snel wegliepen. Nadat ze weer in slaap waren gevallen, werden zij opnieuw wakker gemaakt door hun 9-jarige dochtertje die meldde dat zij rook in haar slaapkamer had. Kort hierna ging ook het rookalarm in de woning van [betrokkene 5 en 6] af. [betrokkene 6] liep naar buiten en zag een hevige brand in de woonkamer van slachtoffer. Hij zag vuur in het midden van de woonkamer; het vuur leek wel een kampvuur. [betrokkene 6] belt om 03:18 uur 112.
Aantreffen van de slachtoffers in de woning
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 27 april 2020 omstreeks 03:20 uur een melding van een woningbrand aan [a-straat 1] in [plaats] . Hij was om 03:23 uur bij de woning en zag dat in de woonkamer brand woedde met gele vlammen. Het voorraam was zwart geblakerd en een zijraam was gescheurd door de warmte van de brand. Van omstanders hoorde verbalisant [verbalisant 1] dat de woning werd bewoond door een vrouw en haar driejarige dochter. Verbalisant [verbalisant 1] zag bij de garagedeur vers bloed, afkomstig van de binnenzijde van de garage. Na het openen van de garagedeur zag verbalisant ongeveer één meter vanaf de deur een naakt persoon, halfzittend op de knieën op de grond (het hof begrijpt: het slachtoffer). De persoon zat onder het bloed en rondom de persoon lag op de grond veel bloed. De persoon leek op een vrouw. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de persoon een behoorlijke wond op de rechterzijde van het hoofd had. In de garage stond een beetje rook. De gewonde persoon reageerde amper op verbalisant [verbalisant 1] en bewoog licht na aanroepen. Om 03:25 uur was de ambulance ter plaatse.
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat er in de garage meerdere glasscherven lagen. Zij zag ook dat. het raam van de deur vanuit de garage naar de achterzijde van de woning en de tuin kapot was. Aan de brandweer werd doorgegeven dat er mogelijk nog een kind van drie jaar oud in de woning aanwezig zou zijn. Verbalisant [verbalisant 2] hoorde later dat de brandweer het dochtertje uit bed had gehaald. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hielpen bij het tillen van het slachtoffer op de brancard van de ambulance. Verbalisant [verbalisant 2] hoorde de vrouw zeggen: "Ik wil dit niet meer, ik wil niet meer” of woorden van soortgelijke strekking. De betrokken slachtoffers waren [slachtoffer 1] en haar dochtertje [slachtoffer 2] .
(Vrijwillig) brandweerman [betrokkene 7] kwam omstreeks 03:28 uur als bevelvoerder bij de woning. De manschappen troffen een slachtoffer aan in de garage van deze woning. De brandweer hoorde van de buren dat er ook nog een kind boven in de woning lag. De voordeur werd geforceerd en twee mensen van de brandweer hebben het kind uit haar bed gehaald. Het kind is met de ambulance weggebracht.
De brand in de woning
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben forensisch onderzoek verricht in de woning aan [a-straat 1] te [plaats] . Het betreft een twee-onder-een-kap woning. Aan de rechterzijde bevindt zich een inpandige garage. De woning is tevens te betreden door middel van een deur aan de voorzijde van de woning. Via deze deur wordt een hal betreden die toegang biedt tot de woonkamer met open keuken. De keuken biedt toegang tot de bijkeuken en deze biedt toegang tot de inpandige garage. Aan de achterzijde van de garage bevindt zich een deur welke toegang biedt tot de tuin. De brand had zich voorgedaan op de begane grond. In de gehele woning was sprake van roetafzetting. Verbalisanten zagen een verbrand object in het zithoek gedeelte van de woonkamer. Dit was een bank geweest die dusdanig was aangetast door brand dat er alleen nog een skelet over was. De muurbekleding achter deze bank was aangetast door hitte-inwerking en vuur. De bank was aan de linkerzijde (bezien vanuit de hal) meer vernietigd dan aan de rechterzijde. Een tweede bank stond haaks naast deze bank. Verbalisanten zagen dat deze aan de buitenzijde van de linker leuning (bezien vanuit de hal) brandschade had. Gelet op het brandbeeld is niet uit te sluiten dat deze leuning door hitte straling of vuuroverslag vanuit de andere bank in brand is geraakt. Met een speurhond is onderzoek gedaan naar brandversnellende middelen. De hond gaf op verschillende plekken meldingen, namelijk op het televisiemeubel, een plastic mapje op het dressoir, de rechterleuning van een bank, in de naad van de zitting van dezelfde bank, een speelgoedmandje in een speelgoedkeuken en op een theedoek op de eetkamertafel. Daarna zijn de locaties gemeten met een PID-meter. De PID-meter gaf op de locaties een concentratie aan van ongeveer 200 parts per million (delen per miljoen, ppm). De vloeistof dan wel goederen zijn veiliggesteld en voorzien van een SIN (Sporen Identificatie Numer). Verbalisant [verbalisant 4] vat zijn bevindingen als volgt samen. Nabij de bank die het meest ernstig aangetast was door vuur werden geen technische voorzieningen aangetroffen die het ontstaan van de brand zou kunnen verklaren. Bij deze bank werd geen indicatie voor de aanwezigheid van brandversnellende middelen aangetroffen. Dit zou kunnen worden verklaard doordat, indien hier wel brandversnellende middelen aanwezig waren geweest, deze volledig waren verbrand. De tweede bank was aan een zijde aangetast door hitte-inwerking en vuur. Op deze bank werden op twee verschillende plaatsen een indicatie gezien (door de hond en de PID meter) voor de aanwezigheid van brandversnellende middelen. Op de eetkamertafel werd een deels verbrande theedoek aangetroffen waarbij ook een indicatie voor de aanwezigheid van brandversnellende middelen werd aangetroffen. Andere brandbare goederen in de nabijheid van de theedoek waren niet door hitte-inwerking en vuur aangetast. Gelet op de roetafzetting hadden de andere goederen op de tafel hier al gelegen ten tijde van de brand. Op de tafel werden geen technische voorzieningen aangetroffen die het ontbranden van de theedoek zou kunnen verklaren. Dit kan passen in het beeld van brandstichting. Gelet op het voorgaande was er in de woonkamer sprake van minimaal twee brandhaarden. Gelet op het verschil in brandschade op de theedoek die op de tafel lag en op de bank, is het aannemelijk dat de bank eerder is gaan branden dan de theedoek. Verspreid in de woonkamer werd op diverse plaatsen een indicatie voor de aanwezigheid van brandversnellende middelen aangetroffen. Dit geeft het beeld dat er op diverse plaatsen in de woonkamer brandversnellende middelen zijn aangebracht. In de woning was de zwaargewonde bewoonster kennelijk niet meer in staat om een hulpvraag te doen. In de woning was de driejarige dochter van de bewoonster op de eerste verdieping aanwezig. De brand vond plaats in de nachtelijke uren. Gelet op de aangetroffen sporen en het ontbreken van technische voorzieningen die de oorzaak van de twee brandhaarden zou kunnen verklaren, is er brand gesticht. In het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek werden de volgende sporen en sporendragers veiliggesteld:
- vloeistof onder de voet van de tv op het televisiemeubel (SIN AALN8205NL);
- brandrest; plastic map op kastje in woonkamer (SIN AALN8203NL);
- brandrest; uitgesneden stof bij linker armleuning bank (SIN AALN8204NL);
- brandrest; uitgesneden schuimrubber tussen 2 zittingen van de bank (SIN AALN8202NL);
- vloeistof onder televisie onder dressoir (SIN AALN8201NL);
- sporendrager; textiel (handdoek) van tafel (SIN AAIC7648NL); en
- sporendrager: speelgoed mandje (SIN AAIC7649NL).
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft deze monsters onderzocht en zij komen tot de conclusie dat in de naar het NFI ingestuurde monsters van de vloeistof onder de voet van de tv op het televisiemeubel (SIN AALN8205NL) en het uitgesneden schuimrubber tussen twee zittingen van de bank (SIN AALN8202NL) vluchtige stoffen zijn aangetoond die van een aardoliedestillaat afkomstig zijn. De aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van de subklasse kerosine. Voorbeelden van de subklasse kerosine zijn petroleum, kachelbrandstof, lampolie, aanmaakvloeistof, fakkelolie, kwastenontharder, vliegtuigbrandstof, stickerverwijderaar, ecologische’ terpentine en 'ecologische’ wasbenzine.
Het NFI heeft materiaal, stukken en foto's bestudeerd en onderzocht op brandsporen in de woning en de relevante omstandigheden van het incident voor het brandverloop en er is experimenteel onderzoek uitgevoerd op de aangeleverde monsters van de vulling en bekleding van de verbrande bank. De vraagstelling betrof de vraag wanneer de brand is ontstaan en hoe lang de brand heeft geduurd. Het onderzoek van het NFI heeft geleid tot de volgende interpretatie van de resultaten. Op basis van de brandsporen is te stellen dat het raam van de achterdeur van de garage zo goed als zeker was gebroken voordat de brand begon. Dit betekent dus dat er, door het open staan van de deuren tussen de woonkamer en de garage, een ventilatieopening in de garage was voor de brand in de woonkamer. Alle andere ramen en deuren op de begane grond waren voor zover bekend gesloten en intact. Het kapotte raam van de achterdeur van de garage was daarmee de enige wezenlijke ventilatieopening voor de brand.
De verbrande bank in de woonkamer is grotendeels opgebrand. Er zal dus een grote hoeveelheid energie zijn vrijgekomen tijdens de brand, zoals blijkt uit brandexperimenten met soortgelijke banken. Desondanks is de brandschade in de rest van de woning zeer beperkt gebleven en is de brand overduidelijk nooit richting een flashover gegaan. Dat de brandschade beperkt is, sluit een grote, heftige brand in de bank dan ook uit. Er is echter wel genoeg van de bank verbrand om dit stadium te kunnen hebben bereikt. Dit betekent dat de brand in de woonkamer relatief klein moet zijn geweest en daardoor (veel) langer heeft geduurd dan de typische brandduur van een bank. Aangezien de verbrande bank het meeste aan de linkerkant was opgebrand, zal de bank dan van links naar rechts relatief langzaam zijn opgebrand. De roetaanslag op de wanden en het meubilair toont aan dat er rook vanaf het plafond tot een halve meter van de grond in de woonkamer op enig moment tijdens de brand hing. De brand produceerde dus meer rook dan dat er door ventilatie via het gebroken raam van de achterdeur van de garage afgevoerd kon worden. Omdat de brand relatief klein moet zijn geweest, was ook de hoeveelheid rook die per seconde werd geproduceerd beperkt. Hieruit volgt dat de ventilatie, oftewel de afvoer van hete rook en de toevoer van verse lucht aan de brand, beperkt was. In een compartiment zoals een woonkamer zal dan snel een gebrek aan zuurstof ontstaan voor de brand, waardoor de brand wordt gesmoord. Daarbovenop heeft het vullen van de woonkamer met rook van zichzelf ook een smorend effect op de brand. De rook van een brand bevat namelijk minder zuurstof dan gewone lucht, waardoor een brand omringd door rook minder goed brandt dan in gewone lucht. Naarmate de woonkamer opgevuld werd met rook, was er dus steeds minder zuurstof beschikbaar voor de brand. Dat de brand relatief klein moet zijn geweest, is dus logisch te verklaren vanwege de beperkte ventilatie tijdens de brand en de hoeveelheid rook die in de woonkamer hing.
De buurman [betrokkene 6] heeft als eerste de brand gezien en omschreef deze als een kampvuur in de woonkamer. Deze verklaring past goed bij een gesmoorde brand in de bank die gestaag van links naar rechts de bank heeft opgebrand. Ook het feit dat een slaapkamer van de woning van de buren ( [betrokkene 5 en 6] ) gevuld was met rook, geeft aan dat de brand een geruime tijd voor de ontdekking moet zijn ontstaan. Gezien de beperkt aanwezige ventilatie tijdens de brand zal de rook zich niet snel hebben kunnen verplaatsten. De bevelvoerder van de brandweer ( [betrokkene 7] ) sprak van een brand met vlammen van één meter hoog, wat hoger is dan verwacht wordt van een gesmoorde brand. Echter, door toegenomen ventilatie, zoals door de geopende garagedeur en even later ook de voordeur, kan een gesmoorde brand oplaaien, met hogere vlammen als gevolg. Deze observatie van de brandweer geeft daarom geen informatie over de duur van de brand. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat een brand in een bank die door zuurstofgebrek gesmoord is. meerdere uren als kleine brand verder kan branden. Het is dus mogelijk dat de brand in de bank in de woonkamer al voor 1:50 uur was ontstaan, gegeven dat de brand om 3:18 uur was ontdekt. Het is aannemelijk dat de brand langer heeft gebrand dan de typische brandduur van 10 tot 20 minuten voor een bank. De verbrande bank is namelijk voor een aanzienlijk deel opgebrand zoals na een ongehinderde brand in een bank, maar brandde veel langzamer dan een ongehinderde brand door zuurstofgebrek. Om dezelfde mate van verbranding te krijgen, moet bij een lagere verbrandingssnelheid de brand logischerwijs langer hebben geduurd. Concreet betekent dit dat de verbrande bank langer zal hebben gebrand dan 20 minuten, met een maximale brandduur van enkele uren. Het wordt daarom mogelijk geacht dat de brand in de verbrande bank al omstreeks 1:50 uur was ontstaan, gegeven dat de brand om 3:18 uur was ontdekt.
[betrokkene 6] belde om 03:18 uur 112. [betrokkene 6] , zijn vrouw [betrokkene 5] , hun beide dochters en de moeder van [betrokkene 5] waren thuis in de nacht van de brand. Die nacht werd [betrokkene 8] , de dochter van [betrokkene 6] , wakker van de rook in haar slaapkamer. [betrokkene 6] is naar buiten gegaan en zag een oranje gloed in de woning van buurvrouw [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: het slachtoffer) die op [a-straat 1] woonde. Door de brand is er rook- en roetschade ontstaan in de garage en op de zolder van de garage. Het kamertje van [betrokkene 8] , schuin boven de garage, en het zoldertje boven de garage waren helemaal zwart. De woning van [betrokkene 5 en 6] is via de garage geschakeld met de woning van het slachtoffer.
Het letsel van de slachtoffers
De forensisch arts A.E. Brinker heeft op basis van ontvangen en bestudeerde documenten geconstateerd dat bij het slachtoffer [slachtoffer 1] ernstig schedel hersenletsel met onder andere een bloeduitstorting tussen het harde hersenvlies en het schedelbot aan de linkerzijde van het hoofd, een breuk in de onderzijde van de schedel, zowel links als rechts, en een schedelfractuur verlopend over de gehele zijkant van de rechter schedelhelft zijn waargenomen. Bij de breuk aan de rechterkant van het hoofd werden losse botfragmenten gezien die gedeeltelijk het hoofd in verplaatst waren en die gedeeltelijk ontbraken. Een deel van de breuk liep vlak boven een groot bloedvat waar ook een grote bloeding werd gezien. Er was een breuk aan de linkerkant van de schedel, verlopend over het wandbeen en het slaapbeen, met daaronder een epidurale bloeding. Tijdens de operatie van het slachtoffer werd nog een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies aan de rechterkant gezien. Het geconstateerde uitwendig letsel (op basis van gemaakte foto’s) bestond onder andere uit een gehechte huid verwonding aan de neusbrug, paarsblauwe huidverkleuringen passend bij een bloeduitstorting in het gezicht (specifiek op de binnen ooghoeken), op een arm en op beide benen. Er werden huidbeschadigingen en huidverkleuringen passend bij schaafwonden of krasletsel gezien in het gezicht, op de borst, op de benen, op de armen, pols, vingers, de onderbuik en wondjes op benen en voet. Er waren huiddoorbrekingen passend bij een scheurwond op de linker onderarm en passend bij steek- of snij letsel op de buitenzijde van de rechter onderarm.
De forensisch arts komt tot de conclusie dat er, zonder medisch ingrijpen, een zeer waarschijnlijke reële kans op overlijden was op basis van het beschreven hersen schedelletsel. Beschreven worden een tweetal bloedingen in het hoofd (epiduraal en acuut subduraal hematoom) en verschillende breuken van de schedel met verplaatsing van botdelen. Het slachtoffer werd met een verlaagd bewustzijnsniveau het ziekenhuis binnengebracht. In het medisch verslag betreffende de staat van het slachtoffer na aankomst in het UMCG d.d. 27 april 2020 staat vermeld dat haar lichaamstemperatuur (slechts) 31,7 graden bedroeg […]. Een epiduraal hematoom, zoals werd gezien bij het slachtoffer aan de linkerkant van het hoofd, wordt gekenmerkt door een ellipsvorm op de CT scan. Vaak wordt een epidurale bloeding veroorzaakt door een lokale impact op het hoofd en komt deze in de meerderheid van de gevallen samen voor met een fractuur van de schedel aan dezelfde kant. De prognose van een epidurale bloeding hangt af van de snelheid waarmee iemand geopereerd kan worden, waarbij de bloeding wordt weggenomen en de druk wordt verlicht. Ook na operatie bestaat er nog een hoge mortaliteit, als de druk op de hersenstam niet voldoende snel is verlicht. Zonder medisch ingrijpen bestaat dus een zeer grote kans op overlijden. Een acuut subduraal hematoom werd gezien bij het slachtoffer aan de rechterkant van het hoofd in combinatie met een ingedeukte en verplaatste breuk van de schedel. Dit type bloeding in het hoofd ontstaat in het merendeel van de gevallen door acceleratie-deceleratie (bijvoorbeeld een val van hoogte met neerkomen op een ondergrond) of een harde klap tegen het hoofd, waarbij aders (venen) afscheuren door kortdurende beweging van de hersenen binnen de schedel. Een acuut subduraal hematoom bij ernstig schedeltrauma wordt een levensbedreigende aandoening geacht.
De genoemde inwendige letsels aan beide zijden van de schedel en in het hoofd zijn ontstaan na inwerkend stomp geweld. Dergelijke letsels ontstaan na een hoog energetische impact. Als er sprake is van meerdere breukfragmenten en een indeukingsfractuur, dan pleit dit meer voor slagen tegen het hoofd dan voor een val. Voor het breken van de schedel, met name de indeukingsfractuur rechts, waarbij verschillende schedeldelen compleet los liggen van de rest van de schedel en zijn verplaatst, is een hoogenergetische impact nodig op een gelokaliseerde oppervlak. De letsels op de onderarmen zijn veroorzaakt door een kantig voorwerp of oppervlak. De krasletsels op verschillende delen van het lichaam kunnen zijn ontstaan door een kantig, puntig of scherp voorwerp of oppervlak. De letsels op de onderarmen (huiddoorbrekingen aan de linker en rechter onderarm) zouden qua locatie goed kunnen passen bij afweerletsel.
De forensisch arts A.E. Brinker heeft op basis van ontvangen en bestudeerde documenten geconstateerd dat bij het slachtoffer [slachtoffer 2] de aanwezigheid van roet op het gehele gelaat en op de armen is waargenomen. In de neus werd beiderzijds een zeer forse roetafzetting gezien en inwendig werden in de luchtwegen roetdeeltjes gezien tot voorbij de afsplitsing van de luchtpijp naar de linker en recht luchtpijptak. Er bestond een mild risico op het ontwikkelen van longklachten na de inhalatie van rook en roetdeeltjes, na spoeling van de luchtwegen om deze roetdeeltjes te verwijderen. Mogelijk zou het risico groter zijn als de luchtwegen niet zouden zijn gespoeld.
Naast deze mogelijke zwelling van de luchtwegen kan bij een brand koolmonoxide (CO) en cyanide intoxicatie plaatsvinden. CO neemt de plaats in van zuurstof op hemoglobine (zuurstoftransporteur van het bloed) en heeft daarbij ook een aanzienlijk sterkere binding en voorkeur voor het hemoglobine dan zuurstof (200 tot 250 keer grotere affiniteit), waardoor deze verdreven wordt. Dit tekort aan zuurstof kan leiden tot orgaanschade en hersendood. Bij aankomst in het ziekenhuis is, volgens de medische gegevens, bij de eerste meting in het ziekenhuis om 05:24 uur op 27 april 2020 een waarde van 3,0% HbCO (CO aan hemoglobine) gemeten. Het zou goed mogelijk kunnen zijn dat bij het uitblijven van (medische) hulp en een langere verblijfsduur in de woning tijdens de brand het percentage HbCO in het bloed aanzienlijk hoger zou zijn geworden, met ernstige gevolgen (zuurstoftekort leidend tot orgaanschade en hersendood) van dien. De roetdeeltjes in de luchtwegen en de roet op het gelaat en handen, kunnen zeer goed zijn veroorzaakt door de brand in de woning.
Overig forensisch onderzoek in de woning van hel slachtoffer
Er is nog meer forensisch onderzoek verricht in de woning van het slachtoffer aan [a-straat 1] in [plaats] .
Verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] zagen dat er op de diverse treden van de trap van de begane grond naar de eerste verdieping bloedsporen zichtbaar waren. In de ouderslaapkamer werd op de vloer en op daar liggende kledingstukken bloed gezien. Op het matras van het bed zat een hoeslaken. Verbalisanten zagen dat er op het bed diverse vezels en ogenschijnlijk hele kleine glassplinters lagen. Verbalisanten zagen een rondvormige bloedvlek, tussen het hoopje kleding en het kledingrek. Gelet op de grootte van deze bloedvlek, is het beeld passend dat deze is ontstaan door de accumulatie van vloeibaar bloed in absorberend materiaal, zoals het tapijt. Verbalisanten zagen een veegspoor van bloed, mogelijk ontstaan door een bebloede hand/vingers. Naast het hoopje kleding zagen verbalisanten een drietal evenwijdig lopende bloedsporen. Deze sporen zijn ontstaan door overbrenging van bloed van een bebloed oppervlak naar een ander oppervlak (veegspoor met bloed). Gelet op de verschijningsvorm waren deze veegsporen mogelijk ontstaan door een bebloede hand/vingers. Een op bloed gelijkend spoor, passend in het beeld van een sleepspoor, liep van het stapeltje kleding (aangetroffen voor het kledingrek) in de richting van de slaapkamerdeur. Op de overloop (ter hoogte van de deur van de doucheruimte) liep een spoor bloed in de richting van de trap. Op de trap werd op de 13e trede een spoor gezien van een vallende bloeddruppel. Er werden bloedsporen gezien op de 6e en 7e trede, mogelijk veroorzaakt door bebloede schoenzolen. Op de muur naast de trap werden ellipsvormige, neerwaarts gerichte, bloedspatten gezien die ontstaan zijn als gevolg van een krachtsinwerking in vloeibaar bloed. Na de deur van de hal waren er voortzettingen te zien van sleepsporen bloed richting keuken en bijkeuken. Ter hoogte van de keuken, nabij de bijkeuken, was een grotere hoeveelheid bloed zichtbaar. Dat gaf de. indicatie dat het slachtoffer (onder de aanname dat het bloed afkomstig is van het slachtoffer) op deze locatie gedurende enige (korte) tijd even niet is of werd verplaatst.
In de bijkeuken, tussen de keukendeur en de deur tot de garage, werden door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 7] veegsporen van en door bloed gezien. Verbalisanten zagen in de directe nabijheid daarvan rondvormige en ellipsvormige bloedspatten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de veegsporen is het beeld passend dat dit een sleepspoor betreft. Dit sleepspoor maakt, gelet op de locatie, deel uit en ligt in het verlengde van het in de woonkamer aangetroffen sleepspoor. Gezien vanuit de richting van de keukendeur aan de rechterzijde van de hiervoor genoemde veegsporen en aan de rechterzijde van de toegang tot de garage, zagen verbalisanten voor een wasmachine een grote pluk haar liggen. Het eerder genoemde sleepspoor ging via de drempel van de deur naar de garage naar de vloer van de garage. Nabij de garagedeur, aan de voorzijde van de garage, zagen de verbalisanten veel bloedsporen. Zij zagen bloedpoelen en rond vormige bloedspatten met veegsporen en afdrukpatronen geplaatst met bloed. Het bloedsporenbeeld gaf de indicatie, onder de aanname dat al het bloed afkomstig is van het slachtoffer en tijdens het incident is vrijgekomen, dat het slachtoffer zich op verschillende locaties aan de voorzijde van de garage en tegen de garagedeur had bevonden. Op de vloer van de garage was een bloedstroompatroon te zien dat onder de garagedeur door naar buiten liep, naar de oprit. Naast dit stroompatroon zagen verbalisanten enkele rondvormige bloedspatten. Rondvormige bloedspatten ontstaan als bloeddruppels onder een hoek van ongeveer 90 graden een oppervlak raken. Deze bloedspatten bevonden zich zowel binnen als buiten op de drempel van de garagedeur. Tegen de muur van de garage stond een binnendeur met een beschadiging op een hoogte van ongeveer 140 centimeter met in de beschadiging haren. Naast de beschadiging en ook op een hoogte van ongeveer 140 centimeter, zagen verbalisanten een afdrukpatroon geplaatst met bloed dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, mogelijk veroorzaakt is door bebloed haar. Op de vloer van de garage lagen ook haren. De beschadiging van de deur met daarin haren en de op de deur aanwezige sporen en de op de vloer aangetroffen haren geven de indicatie dat het slachtoffer (ook) in de garage is mishandeld.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 6] zagen verder dat de keuken toegang biedt tot de bijkeuken en deze biedt toegang tot de inpandige garage. Aan de achterzijde van de garage biedt een deur toegang tot de tuin. Verbalisanten zagen dat de ruit van de laatstgenoemde deur verbroken was en dat er glas zowel aan de binnenzijde van de garage als aan de buitenzijde in de tuin lag. Zij zagen dat de ruit bestond uit twee glasplaten met lucht daartussen. Verbalisant stelt aan de buitenzijde van de deur een scherf uit de sponning veilig en voorziet deze van SIN AAIC763 1NL. Uit de sponning aan de binnenzijde van de deur stelt hij een scherf uit de sponning veilig en voorziet deze van SIN AA1C7633NL.
Tussenconclusie
Uit bovenstaande bevindingen volgt naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel dat door iemand met opzet geprobeerd is om het slachtoffer te doden en dat opzettelijk brand is gesticht met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor meerdere personen tot gevolg.
Betrokkenheid van verdachte
Dat verdachte verantwoordelijk is voor de poging om het slachtoffer te doden en de opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar tot gevolg, meermalen gepleegd, vindt naar het oordeel van het hof steun in onderstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met ook de voorgaande overwegingen en bewijsmiddelen.
Het aantreffen en aanhouden van verdachte
In de nacht van 26 op 27 april 2020 zijn verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] in een onopvallend politievoertuig naar het adres van verdachte aan de [b-straat 1] in [plaats] gereden. Er was een melding ontvangen van een woningbrand en het aantreffen van een zwaar gewonde vrouw op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Er was een aandachtsvestiging (het hof begrijpt: een AOL) op laatstgenoemd adres waarin stond dat de, bewoonster gestalkt werd door een ex van haar, te weten verdachte. De meldkamer had doorgegeven dat verdachte een Volvo en een Peugeot op zijn naam had staan. Om 03:45 uur waren zij bij de woning van verdachte en zagen zij dat er geen Volvo stond. Zij zochten in de omgeving naar de auto. Om 04:20 uur zagen zij de Volvo rijden op de [b-straat] , ter hoogte van [b-straat 2] . Verbalisanten keerden hun voertuig maar zagen dat de Volvo daarna al uit het zicht was verdwenen. Dat was, gezien de afstand, alleen mogelijk wanneer de Volvo op hoge snelheid was weggereden. Verbalisanten keerden opnieuw aan het einde van de [b-straat] , op de [c-straat] . Ze reden terug en zagen even later de Volvo opnieuw op de [b-straat] rijden, wederom ter hoogte van [b-straat 2] . Zij blokkeerden de weg en verbalisant [verbalisant 9] stapte uit en sprak de bestuurder aan. De bestuurder deed het raam van de auto open, verbalisant [verbalisant 9] identificeerde zich als politieagent en vroeg de bestuurder de motor van het voertuig uit te schakelen. Verbalisanten zagen dat de bestuurder het voertuig in de achteruit zette en ongeveer één meter achteruit liet rollen. Verbalisant [verbalisant 9] opende daarop het portier en sommeerde de bestuurder de motor uit te zetten. De bestuurder voldeed hieraan. Verbalisanten zagen dat de bestuurder trillende handen had en heel erg transpireerde. De bestuurder had ook opvallend grote pupillen. De bestuurder identificeerde zich als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985. Zij hoorden verdachte zeggen dat hij niets verkeerd had gedaan en dat hij ruzie had gehad met zijn vriendin. Verbalisant [verbalisant 9] vroeg hierop met welke vriendin hij ruzie had. Verdachte zei hierop dat hij geen contact meer had met “ [slachtoffer 1] ” en dat hij weg was geweest om de auto te wassen. Verbalisanten zagen dat de auto behoorlijk smerig was en onder het zand zat. In de auto stond een emmer met een doek. Op de bestuurdersstoel lagen twee doeken, die zo waren neergelegd zodat de bestuurder erop kon zitten. Verdachte wordt aangehouden en verbalisanten nemen twee mobiele telefoons in beslag. Deze mobiele telefoons droeg verdachte in zijn broekzakken. Desgevraagd door verbalisanten zegt verdachte dat deze beide telefoons op de vliegtuigstand stonden. Ook zagen verbalisanten dat er een fïetsendrager op de auto zat en dat het kenteken van de fïetsendrager niet overeenkwam met het kenteken van de auto. Ten tijde van de aanhouding van verdachte kwam de vrouw van verdachte (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) naar buiten. Verbalisanten hoorden haar zeggen dat ‘ [slachtoffer 1] ’ het leven van haar en verdachte verziekte door hen constant lastig te vallen. Verdachte erkent bij de politie dat hij bij thuiskomst politie in de straat zag en toen “een blokje is omgereden” om een confrontatie met de politie te vermijden. Hij stelt dat hij dit deed omdat hij “wat te hard” had gereden.
Verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] hebben zich gevoegd bij verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] die verdachte voor de woning hadden aangehouden. Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] vertelden dat de vrouw van verdachte buiten had gestaan toen zij verdachte aanhielden en dat zij hadden gehoord dat verdachte naar haar riep dat ze niet met de politie moest praten.
Gedragingen verdachte in aanloop naar de nacht
Wat betreft de gedragingen en uitlatingen van verdachte in de (aanloop naar de) nacht van 26 op 27 april 2020 bevat het dossier verschillende getuigenverklaringen en processen-verbaal van bevindingen waarin opvallend gedrag van verdachte wordt beschreven, dan wel waaruit dergelijk opvallend gedrag blijkt.
Op 24 april 2020 rijden verdachte en zijn partner [betrokkene 1] naar huis als verdachte opeens zijn hand opsteekt. Dat was niet bewust. Vervolgens raakte verdachte in paniek en begon hij te trillen, aldus [betrokkene 1] . Zij vroeg verdachte wat er aan de hand was. Verdachte vertelde [betrokkene 1] dat hij het slachtoffer had gezien, hij herkende het kenteken van de auto van het slachtoffer. [betrokkene 1] vroeg verdachte of het feit dat hij zo trilde kwam door het slachtoffer en ze vroeg verdachte waarom hij dan groette. Verdachte vertelde dat dit een automatisme was. In de avond van 24 april 2020 installeerde verdachte de app Telegram weer, waarmee hij met het slachtoffer communiceerde. Verdachte was benieuwd of het slachtoffer een bericht zou sturen, dat vertelde verdachte aan [betrokkene 1] net voordat hij was opgepakt. [betrokkene 1] verklaart dat verdachte het hele weekend stiekem met zijn telefoon bezig was.
In de privé telefoon van het slachtoffer werd een chatsessie aangetroffen tussen haar en verdachte van 22 april 2020 om 23:19 uur tot en met 26 april 2020 om 22:05 uur, en aldus verspreid over enkele dagen. Het ging hierbij in deze periode om in totaal 138 Telegram-berichten over en weer, waarvan er 73 door verdachte zijn verstuurd aan het slachtoffer. Op 25 en 26 april is het verdachte die om 06:47 uur respectievelijk 06:21 uur de chatgesprekken met het slachtoffer weer vervolgt na een aantal uren van niet chatten. Verdachte vraagt het slachtoffer of hij de liefde van haar leven is en zegt dat hij zijn tas zou pakken en naar haar toe zou komen. Daarnaast maakt hij haar allerlei verwijten. Het slachtoffer maakt verdachte eveneens allerlei verwijten, onder andere op 24 april 2020 om 17:46 uur dat het jammer is dat verdachte niet even zwaait vanuit de auto. De laatste berichten bestaan erin dat verdachte aan het slachtoffer een bericht met (enkel) vraagtekens stuurt op 26 april 2020 om 18:49 uur, gevolgd door de vraag: “Geen reactie meer?” om 21:59. Hierna stuurt het slachtoffer om 22:05 uur, enkele uren voordat de feiten worden gepleegd, het laatste bericht aan verdachte stuurt inhoudende dat ze alleen maar verdrietig wordt.
In de avond van 25 april 2020 wordt gebruik gemaakt van de desktop versie van Telegram op de laptop van verdachte. Er worden verschillende bestanden van Telegram desktop geopend. In de ochtend van 26 april 2020 zoekt verdachte op zijn laptop op het internet naar informatie over het versleutelen van bestanden, een usb-stick en een harde schijf. Er wordt ook gezocht op verschillende soorten software, waaronder Veracrypt. Er wordt ook specifiek gezocht naar het gebruik van een zogenoemde PIM. Dit betreft een soort tweede beveiliging van Veracrypt. Voor het ontsleutelen van de data is het wachtwoord en de PIM noodzakelijk. Bovendien worden er vijf encryptie-programma’s op de laptop van verdachte gedownload: Veracrypt, SeagateToolkit (specifiek voor Seagate externe harde schijven), Folder-Encrypt, AESCrypt v310 en Granite portable. In het overzicht recent geopende bestanden valt op dat er op 26 april 2020 een G:\schijfaanwezig is, waarop verschillende bestanden worden geopend. Deze G:\schijfis volgens verbalisant [verbalisant 12] zeer waarschijnlijk de geëncrypte externe harde schijf. De betreffende bestanden kunnen op de laptop niet worden gevonden. Wat echter wel te zien is, is dat er waarschijnlijk een telegram export is gemaakt: G:\Alles\Telegram Desktop 2020\ChatExport 26 04 2020\messages.html. Uit de bestandsnaam is af te leiden dat de export waarschijnlijk is gemaakt op 26 april 2020. Het bestand, messages.html, wijst er op dat het gaat om berichten van Telegram. Verder valt op, dat er een map is (wederom op de G-\schijf) genaamd “ [slachtoffer 1] Teksten” en dat hierin een “nieuwtekstdocument.txt” aanwezig is, aldus verbalisant [verbalisant 12] . In het overzicht van recent geopende bestanden wordt bij het voornoemde bestand G:\Alles\Telegram Desktop 2020\ChatExport 26 04 2020\messages.html onder Accessed Date/Time - Local T vermeld: 26-4-202 21:48:49 (Local time).
Verdachte verklaart ter terechtzitting van 29 maart 2021 van de rechtbank dat hij het Telegram account en alle Telegram-berichtjes tussen hem en het slachtoffer van zijn telefoon heeft gewist. Bij zijn verhoor bij de politie verklaart verdachte dat hij op 26 april 2020 rond 22:00 uur voor het laatst Telegram van zijn telefoon haalde. Hij maakt dan gebruik van het programma C-cleaner, een programma dat op computers wordt gebruikt om geopende bestanden te wissen. Op de inbeslaggenomen telefoon van verdachte (Samsung Galaxy S10 plus) is de app Telegram niet aangetroffen. Uit onderzoek van deze telefoon volgt dat de Telegram-app in het verleden wel op de telefoon stond. Tevens verklaart verdachte bij de politie dat hij Telegram alleen gebruikte om met het slachtoffer te chatten en dat met “ [slachtoffer 1] ” in de door hem op 26 april 2020 rond 14:20 uur aangemaakte map “ [slachtoffer 1] teksten” het slachtoffer wordt bedoeld.
Als tussenconclusie merkt het hof hier op dat uit de voorgaande data kan worden opgemaakt dat het weekend voorafgaand aan de delictsdatum, maandag 27 april 2020, wordt gekenmerkt door een ‘explosie’ van Telegram-berichten tussen verdachte en het slachtoffer, zijnde berichten met een emotioneel beladen inhoud/strekking, en door de vele activiteiten die de verdachte verricht met betrekking tot aan het slachtoffer te relateren digitale data c.q. gegevensdragers.
Gedragingen verdachte in de nacht
Na de gedragingen van verdachte in de aanloop naar de nacht van 26 op 27 april 2020 bespreekt het hof hierna de gedragingen van verdachte in de nacht zelf.
Verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 14] verklaren dat [betrokkene 1] hen op 27 april 2020 vertelde dat haar man, verdachte, de afgelopen nacht met de auto was vertrokken, dat verdachte zijn mobiele telefoons thuis had laten liggen en dat deze op de vliegtuigstand stonden. Verdachte was daarna weer thuisgekomen en vertrok vervolgens weer in zijn auto. Hij heeft zijn telefoons toen meegenomen.
Getuige [betrokkene 9] verklaarde dat zij bij [betrokkene 1] en verdachte heeft gekraamd na de geboorte van hun vierde kindje in november 2019. Ook bij de geboorte van de eerste twee kinderen is zij in het gezin van verdachte werkzaam geweest. Zij heeft met beiden gesproken over het twee of drie jaar vreemdgaan door verdachte met een vrouwelijke collega uit [plaats] . Verdachte had haar verteld dat hij niet lekker in zijn vel zat en dat de hele situatie hem boos maakte. Getuige [betrokkene 9] hoorde verdachte soms schreeuwen, dan was er weer contact geweest tussen hem en de vrouw uit [plaats] . Getuige [betrokkene 9] merkte veel woede in verdachte en er waren ruzies/woorden tussen verdachte en [betrokkene 1] . Getuige [betrokkene 9] verklaarde dat zij met [betrokkene 1] had gesproken over die nacht (het hof begrijpt: de nacht van 26 op 27 april 2020). Getuige [betrokkene 9] verklaarde dat [betrokkene 1] haar had verteld dat zij en verdachte samen naar bed waren gegaan en dat verdachte weg was toen zij die nacht rond 03:00 of 03:30 uur wakker werd. Verdachte was 10 of 15 minuten later thuis gekomen. Hij was helemaal naakt, zat onder de modder en hij was helemaal in tranen. Hij had geen kleren, geen telefoon, helemaal niets bij zich. Verdachte is toen gaan douchen en is daarna weer weggegaan. Getuige [betrokkene 9] verklaarde dat [betrokkene 1] haar had verteld dat verdachte tegen haar zei: “we hebben weer contact” of “zij heeft weer contact gezocht”, of iets dergelijks. [betrokkene 1] vertelde dat ze toen tegen verdachte heeft gezegd: “godverdomme pak je spullen maar en je gaat hier maar weg”. Toen heeft [betrokkene 1] verdachtes spullen gepakt en is verdachte weer weggegaan.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaring van getuige [betrokkene 9] onbetrouwbaar zou zijn, nu de bezwaren van de verdediging de delen van [betrokkene 9] ’s verklaring betreffende wat zij van [betrokkene 1] heeft gehoord niet raken. Het zijn deze onderdelen van [betrokkene 9] ’s verklaring die het hof voor het bewijs gebruikt. De verklaring van [betrokkene 9] vindt bovendien bevestiging in de getuigenverklaring van [betrokkene 1] bij de politie waarin zij onder meer verklaart dat verdachte was wezen zwemmen in natuurwater en dat zijn voeten en onderbenen onder het zand zaten toen hij thuiskwam. Ook vertelt zij dat verdachte heeft gezegd dat hij weer contact had met het slachtoffer.
In het proces-verbaal van het onderzoek van verdachtes laptop wordt met betrekking tot de avond van 26 april en de vroege ochtend van 27 april 2020 in het overzicht van gedownloade programma’s vermeld:
Name | Created | Accessed |
FolderEncrypt-Setup.exe | 26-4-2020 08:36:23 | 26-4-2020 21:47:38 |
AESCrypt_310_64.zip | 26-4-2020 10:11:28 | 26-4-2020 10:11:40 |
Granite-portable 1-5-1-0-en-win | 26-4-2020 10:21:10 | 26-4-2020 21:49:42 |
VeraCrypt Portable 1.24-Update6.exe | 26-4-2020 10:24:46 | 26-4-2020 03:31:11 |
VeraCrypt | 26-4-2020 10:25:07 | 26-4-2020 03:30:53 |
SeagateToolkit.exe | 26-4-2020 10:27:29 | 26-4-2020 03:31:08 |
Seagate Toolkit is een programma specifiek voor Seagate externe harde schijven, aldus verbalisant [verbalisant 12] .
Bij het voor het eerst aanzetten en onderzoeken van de inbeslaggenomen laptop van verdachte door de politie bleek bij het opstarten van de laptop dat een VeraCrypt-proces bezig was met het versleutelen van een schijf of container. Tevens zag verbalisant [verbalisant 15] een foutmelding die vermoedelijk werd veroorzaakt doordat de schijf die versleuteld werd niet meer aanwezig was. Veracrypt werd gestart op 26 april 2020 om 10:25 uur en 10:43 uur. De aangekoppelde schijf werd geformatteerd vanaf 26 april 2020 10:55 uur. Volgens het onderzoek van de politie zou er een harde schijf moeten zijn (Seagate type 7200.11 Baracuda 1, 1, 5T, serienummer [001] , die ontbreekt aan het beslag. Bij een hernieuwde doorzoeking van de woning van verdachte wordt wel een harde schijf van het merk Seagate type Barracuda 7200 aangetroffen en in beslag genomen, maar deze schijf heeft een ander serienummer dan het gezochte exemplaar.
De twee telefoons van verdachte die hij bij zijn aanhouding door de politie in zijn broekzakken had, stonden op de vliegtuigstand. Blijkens het onderzoek van verbalisant [verbalisant 16] aan deze telefoons zijn de telefoons om 03:55:25 uur, respectievelijk 03:55:30 uur op de vliegtuigstand gezet.
Berichtje van [betrokkene 1] aan verdachte
Het dossier bevat het volgende relevante bericht van [betrokkene 1] aan verdachte.
De telefoon van de vrouw van verdachte is door het onderzoeksteam van de politie onderzocht. Op 27 april 2020 om 04:18 uur - dus nadat verdachte voor de tweede maal de woning heeft verlaten maar nog voordat hij door de politie wordt aangehouden - stuurt [betrokkene 1] naar verdachte een bericht. Hierin schrijft ze dat ze niet weet waar hij nu is of heen gaat, maar dat hij moet zorgen dat hij uiterlijk om 06:00 uur weer thuis is in verband met de kinderen. Ze geeft verdachte die ochtend de kans om met de kinderen te praten. Zo niet, dan vertelt [betrokkene 1] het ze. [betrokkene 1] voelde zich de afgelopen twee jaren altijd tweede keuze. De laatste tijd groeide haar hoop dat dit toch niet zo was en dat er voor hen nog een toekomst was. Dat blijkt nu tegen beter weten in: er is geen toekomst meer voor hen. Ze neemt het hem verschrikkelijk kwalijk, dat hij dit de kinderen aan doet. [betrokkene 1] zegt tegen verdachte dat hij ‘haar’ en ook zichzelf belangrijker vindt dan alles en iedereen. [betrokkene 1] zegt: “jullie verdienen elkaar, als jullie elkaar de vernieling in helpen, ga jullie gang, maar neem de kinderen en mij daar niet langer in mee”.
Forensisch onderzoek auto verdachte
Er is onderzoek uitgevoerd in de inbeslaggenomen Volvo personenauto van verdachte. De automat voor de bestuurdersstoel werd veiliggesteld voor een onderzoek naar glasresten in de mat. De mat werd voorzien van SIN AANR9452NL.
Uit een rapport van het NFI blijkt dat er vergelijkend glasonderzoek is verricht waarbij glassporen vanaf de sporendragers zijn vergeleken met de als vergelijkingsmateriaal ingestuurde glasmonsters, verder aangeduid als “referentieglas”. In de onderzochte automat voorzien van SIN AANR9452NL werden zeven op glas lijkende sporen aangetroffen. Hiervan waren vier sporen geschikt voor analyse. Twee van deze op glas lijkende sporen kwamen overeen met het referentieglas met SIN AAIC7631NL (scherf uit de sponning aan de buitenzijde van de garagedeur naar de tuin aan de achterzijde van de woning van het slachtoffer). De resultaten van het vergelijkend glasonderzoek zijn geëvalueerd onder de volgende twee hypothesen: Eén of meer van de onderzochte glassporen op de sporendrager(s) zijn afkomstig van de gebroken ruit van de garagedeur (hypothese I) en alle onderzochte glassporen op de sporendrager(s) zijn afkomstig van (een) willekeurig(e) andere ruit(en) (hypothese II). Uit de automat van de bestuurdersstoel met SIN AANR9452NL zijn van de 7 op glas lijkende sporen er 4 onderzocht. Hiervan zijn 2 glassporen niet te onderscheiden van het referentieglas met SIN AA1C7631NL (scherf uit de sponning aan de buitenzijde van de garagedeur naar de tuin aan de achterzijde van de woning van het slachtoffer). De conclusie van het NFI is dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese I waar is, dan dat hypothese II waar is. Het resultaat “veel waarschijnlijker” past bij een ordegrootte bewijskracht van 100 tot 10.000.
De relatie tussen verdachte en het slachtoffer en de geweldsincidenten daarin
Uit informatie van de politie, de huisarts van het slachtoffer, informatie uit de werktelefoon van het slachtoffer en getuigenverklaringen volgt dat binnen en na afloop van de relatie tussen verdachte en het slachtoffer meermalen geweldsincidenten hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte zich gewelddadig gedraagt tegen het slachtoffer en/of haar dochtertje. Ten aanzien van de getuigenverklaringen overweegt het hof in reactie op het pleidooi van de verdediging dat niet slechts getuigenverklaringen voor het bewijs worden gebruikt uit de familie- en vriendenkring van het slachtoffer, maar eveneens verklaringen van collega’s van verdachte en het slachtoffer.
Uit een mutatierapport van de politie blijkt dat op 8 november 2019 door het slachtoffer melding is gedaan van bedreiging door haar ex (verdachte). Zij hadden ongeveer anderhalf jaar een relatie gehad. Verdachte was erg jaloers en het slachtoffer mocht niks meer doen van verdachte. Haar wereld werd daardoor steeds kleiner. Verdachte was eigenlijk altijd gefrustreerd en negatief. Hij luisterde ook haar gesprekken af en gebruikte ook wel geweld. Het slachtoffer verklaart blijkens het mutatierapport over de volgende incidenten:
- Verdachte was tijdens een ruzie op 22 april 2019 bewust naar boven gelopen en had het bedje met het tweejarige dochtertje van het slachtoffer omgegooid. Hij had het slachtoffer toen vastgepakt en op de grond gegooid. Het slachtoffer had hier blauwe plekken van. Haar dochtertje had twee bulten op haar hoofd gehad. Hier zijn foto's van. Sindsdien zag het slachtoffer verdachte vaker boos dan in de tijd daarvoor.
- Op de vrijdag van de Admiraliteitsdagen (het hof begrijpt: 6 september 2019) was verdachte zonder de toestemming van het slachtoffer haar woning binnengedrongen. Het slachtoffer trof hij niet thuis. Later die avond is verdachte naar haar op zoek gegaan. Verdachte wilde dat het slachtoffer met hem mee kwam die avond, maar dat is niet gebeurd. De dag daarop (het hof begrijpt: 7 september 2019) stond verdachte ineens achter het slachtoffer in haar woning. Hij wilde precies weten wat er het weekend was gebeurd en zij moest haar telefoon inleveren omdat verdachte alles wilde lezen. Verdachte pakte toen haar telefoon af en heeft tot 03:00 uur de telefoon uitgelezen en het slachtoffer vragen gesteld.
- Op 19 september 2019 wilde verdachte met het slachtoffer praten en hij wilde haar telefoon uitlezen. Dit heeft verdachte ook gedaan, maar hij trof niks aan
- Op 6 november 2019 ontmoetten het slachtoffer en verdachte elkaar bij het Kruidvat en hij werd boos en ze moest het hele verhaal over de Admiraliteitsdagen nog eens doen. Het slachtoffer was met de fiets met haar dochtertje in een fietszitje. Verdachte was zo boos geworden dat hij zei dat hij hen wel kon slaan en hij ging met gebalde vuisten voor het slachtoffer staan. Ook richtte hij zijn vuisten naar haar dochtertje. Verdachte had gezegd dat ze met haar ‘kutkind’ naar huis moest gaan. Het slachtoffer durfde niet naar huis en ging naar de Jumbo. Ze zag verdachte een paar keer over het parkeerterrein rijden en verdachte belde haar op en vroeg waarom zij in de Jumbo was. Verdachte wilde die avond langs komen maar dat weigerde het slachtoffer. Verdachte werd boos en zei uiteindelijk dat hij die avond bij het slachtoffer langs zou komen en als zij dan weer voor hem zou vluchten dan zou hij haar en haar dochtertje [slachtoffer 2] vermoorden. Het slachtoffer verbleef daarom tijdelijk elders en zou in het weekend de sloten van haar woning laten vervangen omdat verdachte nog een sleutel had. Verbalisant [verbalisant 17] nam tijdens het gesprek waar dat het slachtoffer meerdere malen emotioneel werd. Ze was nu echt bang voor verdachte.
In een mutatierapport geeft de politie weer dat er op 13 november 2019 een stopgesprek is geweest met verdachte naar aanleiding van het mogelijk stalken van het slachtoffer. Het incident met het bedje van het dochtertje van het slachtoffer werd tijdens dit gesprek door verdachte bevestigd.
In een mutatierapport geeft de politie weer dat zij op 29 december 2019 een melding kregen dat het slachtoffer lastig werd gevallen door verdachte. Zij was verdachte in het zwembad tegen gekomen en hij had haar aangesproken en vertelde dat hij haar graag terug wilde. Verdachte was die avond door haar straat gereden. Zij belde daarop haar buurvrouw. Die heeft verdachte verzocht om weg te gaan. Verdachte, was later teruggekomen toen de vader van haar dochtertje in de woning was. Verdachte was op de ramen gaan bonken. Het slachtoffer had verdachte daarna weg zien lopen naar zijn auto. De politie heeft verdachte duidelijk gemaakt dat hij nu echt moest stoppen.
De huisarts van het slachtoffer heeft aan het onderzoeksteam doorgegeven dat haar uit het dossier is gebleken dat het slachtoffer op 11 september 2019 is gezien door de praktijkondersteuner en dat is besproken dat zij door haar ex (het hof begrijpt: verdachte) hardhandig tegen een muur was gedrukt en dat zij daar een stijf gevoel in haar hals en bovenarmen en een blauwe plek aan had overgehouden. De blauwe plek liet zij zien. Op de ingevulde vragenlijst staat dat het slachtoffer had gezegd dat haar ex ongeoorloofd haar huis in was gegaan, mogelijk via het dakraam. Hij had haar mobiel afgepakt en haar hardhandig tegen de muur gedrukt.
Verbalisant [verbalisant 18] heeft de veiliggestelde data van de werktelefoon van het slachtoffer (een Motorola G5) onderzocht:
- Er werden afbeeldingen in de data gevonden waaronder twee afbeeldingen waarop het slachtoffer een blauwe plek op de achterkant van één van de bovenarmen laat zien. De foto is gemaakt op 23 april 2019.
- Er waren acht afbeeldingen te zien waarop het slachtoffer en mogelijk haar dochtertje staan afgebeeld. Er waren drie afbeeldingen waarop het vermoedelijke dochtertje te zien was. Aan de rechterzijde van het hoofd zijn twee blauwe plekken te zien. Op twee afbeeldingen laat het slachtoffer blauwe plekken op de achterkant van beide, bovenarmen zien. Op een afbeelding maakt het slachtoffer een foto van haar rug waarbij een blauwe plek te zien is op één van haar schouders. Twee afbeeldingen betreffen foto's van de blauwe plekken op de achterkant van beide bovenarmen. Deze afbeeldingen zijn gemaakt op 24 april 2019.
- Er is een afbeelding waarop mogelijk het slachtoffer staat afgebeeld. Te zien is dat diegene op de afbeelding een blauwe plek op haar borst heeft. De foto is gemaakt op 13 september 2019.
- Er zijn twee afbeeldingen waarop het slachtoffer een blauwe plek laat zien op de achterkant van één van de bovenarmen. De foto’s zijn gemaakt op 20 september 2019.
- Er zijn drie afbeeldingen waarop het slachtoffer blauwe plekken laat zien op de achterkant van beide bovenarmen en tevens een blauwe plek op één van de bovenarmen. De foto’s zijn gemaakt op 21 september 2019.
- Er zijn drie afbeeldingen waarop het slachtoffer staat afgebeeld en blauwe plekken laat zien op de achterkant van één van de bovenarmen, de voorkant van één van de bovenarmen en aan de zijkant van haar hals/nek. De foto’s zijn gemaakt op 22 september 2019.
- Er zijn twee afbeeldingen waarop het slachtoffer een blauwe plek op de onderkant van één van de bovenarmen laat zien en er zijn twee afbeeldingen waarop is te zien dat ze een plekje op haar onderlip heeft. De foto’s zijn gemaakt op 10 november 2019.
Uit de metadata van de afbeeldingen blijkt dat deze zijn gemaakt door de camera van een Motorola G5. De afbeeldingen die waren gemaakt door middel van de camera van de Motorola G5 bleken alle te zijn geplaatst in een digitale map in het interne geheugen van de telefoon. De map was genaamd ‘Media/Interne gedeelde opslag/Picture/Bewijs’. In deze digitale map Bewijs bleken tevens 2 filmopnamen te staan. Deze filmopnamen bleken gemaakt op 24 april 2019. Op beide filmpjes is te zien dat de maker in een huis een trap op loopt en dat boven op een overloop allerlei spullen op de grond liggen. Tevens is te zien dat er een spiegel kapot is en dat de scherven bij elkaar op de grond liggen. Het eerst filmpje betreft de gang vanaf de trap omhoog naar de overloop en het tweede filmpje betreft de gang vanaf de overloop naar beneden. Verbalisant [verbalisant 18] heeft de meldingen die het slachtoffer bij de politie had gedaan doorgenomen. Hij constateert dat uit de mutatie van 8 november 2019 kan blijken dat verdachte op 22 april 2019 het bedje met het dochtertje van het slachtoffer had omgegooid waardoor het dochtertje twee bulten op haar hoofd had gekregen. Het slachtoffer had daarbij bij de politie aangegeven dat zij foto's had van de bulten op het hoofd van haar dochtertje. De hiervoor omschreven foto's van het dochtertje die zijn gemaakt op 24 april 2019 betreffen hoogstwaarschijnlijk dit incident. De andere hierboven omschreven foto’s die gemaakt zijn op 24 april 2019 passen mogelijk bij hetzelfde incident waarbij het slachtoffer werd vastgepakt en op de grond gegooid.
Getuige [betrokkene 10] (woonachtig aan [a-straat 5] te [plaats] ) verklaart dat het slachtoffer in augustus 2019 liet blijken dat zij bang was voor haar vriend of ex-vriend [verdachte] , verdachte. Hij drong zich aan haar op. Het slachtoffer liet getuige [betrokkene 10] foto's zien van blauwe plekken op haar armen. In het eerste weekend van september 2019 (het hof begrijpt: het weekend van de Admiraliteitsdagen van 5 tot en met 8 september 2019) had het slachtoffer hem in [plaats] aangesproken en gezegd “Hij is hier”. Ze kwam erg angstig op hem over en vertelde dat ze gestalkt werd door verdachte. Getuige [betrokkene 10] zag een man die met grote ogen alleen maar naar het slachtoffer aan het kijken was. Hij had een telefoon in de hand en de telefoon van het slachtoffer ging over. Het slachtoffer durfde niet weg te gaan en wilde niet naar huis omdat verdachte daar dan ook naar toe zou gaan. Getuige [betrokkene 10] verklaarde dat hij, met het slachtoffer achterop de fiets, is weggegaan en dat verdachte hen bleef volgen. Getuige [betrokkene 10] bracht het slachtoffer naar zijn zus en daar kreeg het slachtoffer allemaal appjes van verdachte. Getuige [betrokkene 10] heeft het slachtoffer afgezet bij haar woning. De volgende dag had het slachtoffer hem verteld dat zij dacht dat verdachte bij haar in huis was geweest. De sleutel van haar woning lag niet meer in haar auto. In april (het hof begrijpt: april 2020) had het slachtoffer verteld dat zij een nieuwe vriend had. Een halfjaar vóór 27 april 2020 stuurde het slachtoffer getuige [betrokkene 10] een app en vroeg of getuige [betrokkene 10] uit wilde kijken naar een auto in de straat. Het slachtoffer was bang dat verdachte in de straat was.
Verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 20] hebben op 27 april 2020 gesproken met de vader van het slachtoffer ( [betrokkene 11] ), de moeder van het slachtoffer ( [betrokkene 12] ) en de ex-echtgenoot van het slachtoffer ( [betrokkene 2] ). [betrokkene 2] is de vader van [slachtoffer 2] . De familie geeft aan te weten dat het slachtoffer een stalker had, verdachte. Het slachtoffer was na haar bevallingsverlof op het werk in aanraking gekomen met verdachte die haar het hoofd op hol bracht en uiteindelijk heeft het slachtoffer [betrokkene 2] verlaten voor verdachte. In de zomer van 2018 zou het slachtoffer achter de ware aard van verdachte zijn gekomen. Het slachtoffer gaf aan dat zij wel klaar met hem was, maar zij kwam er toen achter dat ze niet van hem af kon komen. Verdachte zou behoorlijk dominant zijn: ze mocht van hem geen contact meer hebben met familie en ze mocht niet naar begrafenissen. Verdachte bepaalde wat het slachtoffer wel en niet mocht doen en hij had narcistische neigingen. Eind 2018 escaleerde het en heeft verdachte bij het slachtoffer ingebroken en hij haar in het centrum van [plaats] met de dood bedreigd. Het slachtoffer durfde niet meer alleen thuis te zijn. Het slachtoffer werd door verdachte mishandeld. Na de Admiraliteitsdagen in september 2019 was het weer wat rustiger en werd de relatie naar de familie toe ook weer wat beter. Zij wisten van een vriendin van het slachtoffer dat het slachtoffer weer een relatie heeft.
Getuige [betrokkene 12] , de moeder van het slachtoffer, verklaart dat het slachtoffer onder druk van verdachte het contact had verbroken met de familie. Er is toen van alles gebeurd. Het slachtoffer vertelde later dat zij werd mishandeld. In juli 2019 ging bij het slachtoffer de knop om en wilde ze niet meer verder met verdachte. Op een gegeven moment was het slachtoffer bij getuige [betrokkene 12] . Ze zaten in de tuin en toen zag het slachtoffer dat verdachte weer langsreed. Het slachtoffer was toen heel erg bang voor verdachte. In september 2019 bij de Admiraliteitsdagen in Dokkum heeft verdachte ingebroken bij het slachtoffer. Hij is door een raam geklommen. In november 2019 is het helemaal uit de hand gelopen. Het slachtoffer was met [slachtoffer 2] bij de Kruidvat geweest en ze ging naar de Jumbo. Daar reed verdachte naast haar en bedreigde hij het slachtoffer en [slachtoffer 2] met de dood. Het slachtoffer heeft toen aangifte gedaan bij de politie. Op 11 november 2019 heeft getuige [betrokkene 12] bij het slachtoffer in huis gezeten omdat het slachtoffer niet alleen durfde te zijn. Verdachte bedreigde haar steeds weer en belde haar. Getuige [betrokkene 12] besloot om 21:00 uur naar huis te gaan. Toen zij thuis kwam, zag zij de auto van verdachte staan bij haar woning. Zij belde toen het slachtoffer en zei dat verdachte vast had gewacht tot zij, getuige, thuis was en dan zou verdachte wel naar het slachtoffer gaan. Uiteindelijk is verdachte inderdaad naar het slachtoffer gegaan. Het slachtoffer heeft gewacht tot hij daar was en toen heeft zij 112 gebeld. Het slachtoffer heeft toen ook ondergedoken gezeten bij een vriendin. Ze wist dat verdachte tot alles in staat was. In februari 2020 dook verdachte ineens op op het werk en in het zwembad. Sinds een paar weken had het slachtoffer weer een vriend.
Getuige [betrokkene 11] , de vader van het slachtoffer, is door de politie gehoord over een drietal chatberichten die hij met verdachte zou hebben uitgewisseld. Getuige [betrokkene 11] verklaarde dat hij contact had opgenomen met verdachte omdat verdachte het slachtoffer en [slachtoffer 2] bedreigd had: zij moesten van kant gemaakt worden. Op een gegeven moment kon niemand contact meer krijgen met het slachtoffer. Het slachtoffer was doodsbenauwd voor hem. Zij moest van verdachte afstand van de familie nemen en mocht geen contact. Toen het slachtoffer eens naar haar broers wilde, stond verdachte plotseling voor haar auto en zei: “Waar gaan wij naartoe?”. Bij het proces-verbaal van bevindingen is als bijlage op […] van het dossier een chatbericht gevoegd van verdachte aan getuige [betrokkene 11] waarin staat dat [betrokkene 11] van verdachte nog een hele duidelijke waarschuwing krijgt. Als verdachte iets merkt of lastiggevallen wordt, dan zal hij maatregelen nemen.
Getuige [betrokkene 13] verklaart over verdachte (zijn collega) dat deze hem wel heeft verteld wat er niet goed ging in zijn relatie met het slachtoffer, bijvoorbeeld dat zij geen antwoord gaf op zijn vragen. Verdachte vertrouwde het allemaal niet en wilde haar telefoon controleren; het frustreerde hem. Verdachte heeft ook eens bij het slachtoffer ingebroken. Hij is haar woning binnen gegaan en heeft gezocht naar haar autosleutel. Daarna is hij naar de Admiraliteitsdagen gegaan en het zinde hem niet dat zij met een collega op stap was gegaan. Verdachte was ook behoorlijk kwaad geworden toen het slachtoffer achterop de fiets bij een jongen weg was gegaan. Verdachte was jaloers. Verdachte had getuige [betrokkene 13] ook verteld dat hij eens naar [plaats] was gereden om te kijken of het slachtoffer daar bij een collega was. Verdachte was bezitterig en wilde haar voor zich alleen. Verdachte vertelde over een aantal dingen die hij mee had gemaakt met het slachtoffer. Hij was weleens kwaad geweest en had het slachtoffer beetgepakt bij de armen waardoor ze blauwe plekken had opgelopen. Verdachte vertelde ook dat hij het kindje uit het bedje had geduwd. Het slachtoffer vertelde getuige [betrokkene 13] later dat het kindje echt door verdachte uit het bed was gegooid. Verdachte had ook verteld dat het slachtoffer had gezegd dat hij haar zou vermoorden. Verdachte heeft toen tegen getuige [betrokkene 13] gezegd dat hij dit uit kwaadheid gezegd had. Verdachte probeerde altijd uit te leggen dat het allemaal wel mee viel wat hij had gedaan: hij wou gewoon overal de controle over hebben. Het slachtoffer werd wel beperkt in haar dingen. Zij mocht bijvoorbeeld niet met getuige [betrokkene 13] praten. Als het slachtoffer op het werk kwam de laatste tijd werd hij echt heel zenuwachtig, tot zweten en trillen aan toe. Er was een incident dat het slachtoffer met collega's mee ging om een visje te eten en dat verdachte ook bij de visboer verscheen en daar heel zenuwachtig werd. Toen het slachtoffer daar later een gesprek over had, stond verdachte voor de deur. Verdachte zat zich helemaal op te winden en hij zweette enorm. Verdachte bleef heen en weer lopen en was steeds van zijn plek af. Het was getuige [betrokkene 13] echt opgevallen dat zodra verdachte er lucht van kreeg dat het slachtoffer met iemand bij hen op de afdeling gepraat had, hij later bij die persoon zijn verhaal ging doen. Verder schoof verdachte dingen af op een ander, hij had het nooit gedaan, hij doet het altijd goed, dingen afschuiven op een ander, zichzelf goed praten, moeilijk of misschien wel helemaal niet zijn fouten toe kunnen geven. Het slachtoffer had eens verteld dat verdachte haar wel stevig vastgepakt had en dat zij daar blauwe plekken van kreeg. Verdachte beaamde dit wel. Hij probeerde zichzelf wel goed te praten. Getuige [betrokkene 13] leerde verdachte steeds beter kennen en merkte aan alles dat hij de verhalen verdraaide. Zijn verhalen klopten op het laatst niet meer met elkaar; hij vertelde verschillende dingen op verschillende momenten. Het ging altijd over het slachtoffer, altijd over dezelfde dingen. Verdachte probeerde getuige [betrokkene 13] aan zijn kant te krijgen door te zeggen dat alles wel mee viel, dat hij het niet had gedaan, dat het slachtoffer alles omdraaide en dat soort dingen.
Getuige [betrokkene 14] verklaart dat hij werkzaam is als teamleider van verdachte. Verdachte had hem op 12 november 2019 verteld dat hij een buitenechtelijke relatie had met het slachtoffer. Verdachte moest op het politiebureau komen en daarom wilde hij dit ook aan zijn baas vertellen. Later hoorde getuige [betrokkene 14] van zijn manager dat het slachtoffer op het politiebureau melding had gedaan van doodsbedreiging en dat verdachte moest komen. Verdachte had hem dit niet verteld, verdachte zei dat het om “stalkingachtige dingen” ging. Op 5 december 2019 is er een correctiegesprek geweest waarbij getuige [betrokkene 14], zijn manager en verdachte aanwezig waren. De afspraak was dat verdachte het slachtoffer moest mijden. Als één van beiden naar de locatie moest waar de ander werkzaam was, dan moeten zij toestemming vragen aan de betrokken teamleider. Het verslag van het gesprek is niet door verdachte getekend, het zinde hem niet. Toen het slachtoffer ergens op 5 of 6 februari 2020 onverwachts op het werk in [plaats] was en getuige [betrokkene 14] met haar in gesprek was, liep verdachte over de gang te stuiteren. Verdachte gooide de deur van de kamer van getuige [betrokkene 14] open en kwam binnen. Verdachte zei met verheven stem: “en ik moet nu ook met jou praten”. Getuige [betrokkene 14] heeft verdachte weggestuurd. Getuige [betrokkene 14] vond die situatie bedreigend overkomen voor het slachtoffer.
Getuige [betrokkene 15] (een vriendin van het slachtoffer) verklaart dat zij het slachtoffer al vanaf de wieg kent. Zij wist dat er, in verband met verdachte, een AOL (Afspraak Op Locatie) op de woning van het slachtoffer zat. De man van [betrokkene 15] heeft een keer extra haken op de woning van het slachtoffer gezet. Op een gegeven moment had het slachtoffer niet meer gereageerd op Whatsapp en [betrokkene 15] had op 28 juli 2018 het laatste appje van het slachtoffer gekregen. Daarna was er geen contact meer via Whatsapp maar nog wel via SMS. Op 6 juli 2019 kwam het slachtoffer weer op de app. Later had het slachtoffer gezegd dat zij een jaar niet meer op de app was geweest omdat verdachte haar controleerde. Hij zag dan precies wanneer ze online was geweest. Verdachte wilde dan precies weten met wie ze contact had gehad. Zij moest aan verdachte ook precies vertellen wie ze op straat tegen was gekomen en wat diegene van haar wilde; hij wilde echt de controle hebben. Vanaf 3 augustus 2019 had het slachtoffer opnieuw geen Whatsapp meer. Op 7 september 2019 kwam ze weer op de app met de vraag of de man van [betrokkene 15] extra haken op de deuren van haar woning wilde zetten. Ook stuurde het slachtoffer: “De knop is om. We kunnen weer appen. Ik sta er volledig boven van wat [verdachte] zegt of zeggen gaat”. Haar man had dit geregeld en later heeft een klusjesman nog nieuwe sloten op de deuren gezet. Het slachtoffer miste namelijk de huissleutel die in haar auto had gelegen. Tijdens de Admiraliteitsdagen was er van alles gebeurd. Verdachte snapte niet dat het slachtoffer naar feestjes, zoals de Admiraliteitsdagen, ging. Als verdachte boos was, zei hij ook wel eens tegen het slachtoffer dat hij haar wat aan zou doen. Dat vertelde het slachtoffer aan [betrokkene 15] . Vanaf 8 september 2019 was het slachtoffer weer offline en op 8 november 2019 kwam ze weer online en bleef ze echt online. Het slachtoffer had geappt dat verdachte haar en [slachtoffer 2] had bedreigd en dat de politie ingeschakeld was. Het slachtoffer verbleef bij een vriendin en collega omdat ze bang was dat verdachte plotseling voor haar deur kon staan. Het incident met verdachte bij de Jumbo was voor het slachtoffer de druppel, zo vertelde ze aan [betrokkene 15] . Op 11 november 2019 appte het slachtoffer [betrokkene 15] dat verdachte bij haar voor de deur had gestaan. De moeder van het slachtoffer had verdachtes auto zien rijden. De politie is toen gebeld. De politie heeft verdachte toen gebeld en gezegd dat hij zich de woensdag daarop (het hof begrijpt: 13 november 2019) moest melden. Het slachtoffer was het vertrouwen om alleen te zijn toen weer kwijt. Ze is toen weer naar haar vriendin en collega gegaan. Op 29 december 2019 appte het slachtoffer [betrokkene 15] dat ze verdachte was tegengekomen in het zwembad. Toen ze stond te douchen stond verdachte ineens voor haar neus. Hij had haar de liefde verklaard. Het slachtoffer heeft haar auto thuis ergens anders geparkeerd omdat ze bang was. [betrokkene 15] had het idee dat het de laatste weken voor het tenlastegelegde heel goed met het slachtoffer ging. Ze had weer een nieuwe scharrel, [betrokkene 16].
Getuige [betrokkene 17], de buurvrouw van het slachtoffer (woonachtig op [a-straat 6]) heeft een verklaring afgelegd. Het slachtoffer kwam eind oktober of begin november 2019 bij getuige [betrokkene 17] en vertelde dat ze een vriendje had gehad en dat ze bang was voor hem. Het was uit en hij bedreigde haar. Hij wilde het slachtoffer wat aan doen. Op een gegeven moment belde het slachtoffer in paniek. Het slachtoffer vertelde ook dat er in september 2019 iets was voorgevallen. Hij zou het slachtoffer bij haar keel hebben gepakt. Het slachtoffer had getuige [betrokkene 17] begin november 2019, waarschijnlijk rond Sint Maarten, in paniek gebeld dat [verdachte] uit [plaats] (het hof begrijpt: verdachte) bij haar voor de deur stond en het slachtoffer vroeg getuige [betrokkene 17] om hem te zeggen weg te gaan. Verdachte zei tegen getuige [betrokkene 17] dat hij antwoorden wilde hebben van het slachtoffer. Daarna is hij weggelopen. Even later kwam [betrokkene 2] [slachtoffer 2] brengen. Daarna belde het slachtoffer haar weer en zei dat verdachte weer om haar huis liep. Het slachtoffer vroeg getuige [betrokkene 17] om opnieuw naar buiten te gaan. Getuige [betrokkene 17] deed dit. Verdachte had getuige [betrokkene 17] op een zielig toontje gezegd dat hij het niet snapte en dat haar ex-man er ook nog zat en dat hij niet het slachtoffer wilde praten. Getuige [betrokkene 17] had gezegd dat hij weg moest gaan en daarop liep hij weg. Ergens voor 20 december 2019 belde het slachtoffer getuige [betrokkene 17] nog een keer in paniek op omstreeks 23:00 uur. Het slachtoffer was bang om alleen te zijn die nacht omdat ze bang was dat hij hier komt. Op 9 april 2020 vertelde het slachtoffer dat ze een nieuw vriendje had: [betrokkene 16] uit [plaats]. Het slachtoffer was de laatste weken vrolijk, zo verklaart getuige [betrokkene 17].
Verklaring verdachte bij de rechtbank
Verdachte verklaart ter terechtzitting van de rechtbank van 29 maart 2021 dat hij in de nacht van 26 op 27 april 2020 twee keer vanuit zijn woning in [plaats] is vertrokken in zijn auto. De eerste keer dat hij die nacht wakker werd, is hij weggegaan met de auto. Toen hij weer terug kwam, was [betrokkene 1] wakker. Verdachte was naakt toen hij thuis kwam. Hij heeft zich gedoucht en aangekleed. Verdachte en zijn partner [betrokkene 1] kregen ruzie over het slachtoffer en over dat verdachte nog contact met haar had. [betrokkene 1] had eerder tegen hem gezegd dat het over was tussen hen als hij nog contact met het slachtoffer zou hebben. Verdachte is daarna opnieuw weggegaan met de auto. Verdachte nam zijn twee telefoons mee. Hij heeft het Telegram accounten alle Telegram-berichtjes tussen hem en het slachtoffer van zijn telefoon gewist. Hij heeft de telefoons op de vliegtuigstand gezet. Hij nam een sopje mee in een emmer en wat oude handdoeken en is ergens onderweg de auto gaan wassen. Verdachte heeft verklaard dat hij bij terugkomst bij zijn woning na de tweede keer dat hij weg was geweest, werd aangehouden door de politie en dat hij toen tegen zijn partner [betrokkene 1] heeft geroepen dat zij niet met de politie moest praten.
Hernieuwd intensief contact als directe aanleiding
Zoals hiervoor is vastgesteld was er - ook na het verbreken van de relatie tussen verdachte en het slachtoffer - sprake van meerdere incidenten tussen verdachte en het slachtoffer. Bij een groot aantal getuigen in de omgeving van het slachtoffer was bekend dat verdachte bij zijn partner ( [betrokkene 1] ) bleef, maar ook contact bleef zoeken met het slachtoffer.
Het moment dat verdachte en zijn partner in de auto rijden en het slachtoffer tegenkomen op vrijdag 24 april 2020 vormt de directe aanleiding voor een weekend waarin verdachte steeds en ook in een toenemende mate met het slachtoffer bezig is. [betrokkene 1] beschrijft dat verdachte op dit treffen van het slachtoffer heftig reageert. Ook in de vele chatberichten die verdachte en het slachtoffer in dat weekend met elkaar uitwisselen komt het feit dat ze elkaar tegenkwamen op vrijdag terug. Het hof stelt eveneens vast dat in deze chatsessie een toename te zien is wat betreft de frequentie van de berichten en dat daarnaast ook steeds meer een emotionele toon uit de berichten naar voren komt. Over en weer maken verdachte en het slachtoffer elkaar verwijten. In de avond van 26 april 2020 exporteert hij de Telegram-berichten met het slachtoffer naar een harde schijf, en meer specifiek in een map genaamd “ [slachtoffer 1] teksten”, waarbij - zoals door verdachte erkend - “ [slachtoffer 1] ” staat voor het slachtoffer. Deze harde schijf is - als gezegd - niet aangetroffen bij het politieonderzoek. Net als de rechtbank stelt het hof vast dat het hernieuwde intensieve contact in het weekend van de misdrijven de opmaat vormde naar de in de nacht van zondag 26 april 2020 op maandag 27 april 2020 gepleegde misdrijven. Verdachte bleek niet in staat afstand te houden van het slachtoffer, terwijl zijn verhouding met haar hem grote problemen opleverde, zowel op zijn werk als ook in zijn relatie met [betrokkene 1] en aldus ook een bedreiging vormde voor zijn gezinsleven.
Nadere bewijsoverwegingen betrokkenheid verdachte
Het hof stelt op grond van al het voorgaande samenvattend de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 april 2020 komen verdachte en [betrokkene 1] het slachtoffer tegen in de auto. Verdachte raakte naar zeggen van zijn vrouw in paniek en begon te trillen. Van vrijdag 22 april 2020 tot en met zondag 26 april 2020 chatten verdachte en het slachtoffer via Telegram. Hierbij maken zij elkaar over en weer verwijten over hun relatie. In de ochtend van 26 april 2020 zoekt verdachte op internet naar manieren om bestanden en gegevensdragers te versleutelen door middel van encryptie. Ook downloadt verdachte vijf verschillende encryptie-programma’s. Op 26 april 2020 wordt in de middag een map aangemaakt genaamd “ [slachtoffer 1] teksten”. In de avond wordt volgens het politieonderzoek waarschijnlijk een export gemaakt van Telegram chatberichten. Verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 26 april 2020 zijn Telegram-account en alle Telegram-berichten van zijn telefoon heeft verwijderd.
Verdachte is midden in de nacht van het misdrijf twee keer in zijn auto vertrokken en beide keren onder bijzondere omstandigheden teruggekeerd bij zijn woning. Dit terwijl in die nacht in de woning van het slachtoffer geprobeerd wordt om haar te doden en er brand wordt gesticht. De eerste keer dat verdachte terugkwam bij zijn woning trof [betrokkene 1] hem naakt en met vieze benen aan in de bijkeuken. De tweede keer wordt verdachte door de politie aangetroffen met een emmer en natte doeken in de auto, terwijl verdachte tot twee keer toe aan de politie probeerde te ontkomen. Verdachte had trillende handen en transpireerde erg. Hij had ook opvallend grote pupillen. Bij zijn aanhouding zegt verdachte dat hij niks gedaan heeft en ruzie heeft met zijn vriendin. Nadat de politie daar op doorgaat zegt verdachte dat hij ruzie heeft met [betrokkene 1] en geen contact meer heeft met het slachtoffer. Bij zijn aanhouding roept verdachte naar [betrokkene 1] dat zij niet met de politie moest praten. Bij de politie verzweeg verdachte in eerste instantie dat hij niet één maar twee keer met de auto is weggeweest die nacht. Verdachte had twee telefoons bij zich, die zich in de vliegtuigstand bevonden.
Ten aanzien van verdachtes verklaringen omtrent zijn gedragingen in de nacht van 26 op 27 april 2020 overweegt het hof het volgende. In de eerste verhoren heeft verdachte verzwegen dat hij in deze nacht hij niet één maar twee keer is weggeweest. Hiermee geconfronteerd en hierop doorgevraagd door de politie hult verdachte zich in een stilzwijgen. Het betreft hier het vijfde politieverhoor van verdachte op 12 mei 2020. Eerst tijdens zijn zesde verhoor op 2 juni 2020 verklaart verdachte bij de politie dat hij de betreffende nacht wakker is geworden na een nachtmerrie over het slachtoffer en dat hij toen van huis is gegaan en ergens heen is gereden waar hij dwars door weilanden en sloten is gaan rennen om de paniek en hyperventilatie van de nachtmerrie kwijt te raken. Bij de rechtbank heeft verdachte dit volmondig bevestigd. Verdachte zegt niet welke route hij heeft gereden en waar hij precies door de weilanden en sloten is gerend. Het hof acht deze vage, niet onderbouwde en niet verifieerbare verklaring over de reden van zijn eerste vertrek en over wat hij toen heeft gedaan volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte kwam met deze verklaring pas nadat hij door de politie werd geconfronteerd met de verklaring van getuige [betrokkene 9] , inhoudende dat zij van [betrokkene 1] had gehoord dat hij die nacht naakt thuis was gekomen.
Anders dan bij de rechtbank en bij de politie heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep (uiteindelijk) verklaard dat hij de eerste keer niet naakt is vertrokken en thuisgekomen. Het hof acht ook deze verklaring hoogst ongeloofwaardig, nu verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen geven waarom hij zelf eerder meermalen anders heeft verklaard en het bovendien niet valt te rijmen met de verklaring van getuige [betrokkene 9] . Voorts is deze nieuwe/zoveelste versie van verdachtes verklaring ook volledig in tegenspraak met de inhoud van een getapt en letterlijk uitgewerkt videogesprek tussen verdachte in de penitentiaire inrichting en [betrokkene 1] . Op 17 mei 2020 belt verdachte uit naar [betrokkene 1] en zegt tegen haar: “Zoals ik thuis kwam, ben ik ook weggegaan” en even later “ik ben gewoon weggegaan zonder kleren ben ik weggeweest. Zonder kleren in de auto gestapt”.
Het hof gaat op basis van de verklaring van getuige [betrokkene 9] , verdachtes eigen verklaringen bij de rechtbank en bij de politie, alsmede zijn uitlatingen in een videogesprek met [betrokkene 1] , er vanuit dat verdachte wel degelijk naakt is thuisgekomen. Dit zou kunnen passen bij - zoals de rechtbank dit ook in haar vonnis heeft omschreven - het verbergen van kleding en schoenen die gedragen zijn bij het plegen van de misdrijven. Kleding en schoenen waarop bloed, haren, speeksel of andere sporen van het slachtoffer zaten of konden zitten. Kleding en schoenen waarop daarnaast sporen van de brandbare stoffen zaten of konden zitten. Sporen die als bewijs tegen verdachte konden worden gebruikt en die daarom moesten verdwijnen.
Anders dan verdachte bij zijn aanhouding zei, blijkt uit het intensieve contact dat verdachte en het slachtoffer voorafgaand aan het feit hebben gehad via Telegram, dat verdachte contact had en ook wilde hebben met het slachtoffer.
Uit onderzoek van de politie volgt dat verdachte in de nacht van 26 op 27 april 2020 rond 03:30 uur twee encryptie-programma’s opstart. Bij het onderzoeken van de laptop van verdachte blijkt dat één van deze programma’s bezig was met het proces van het versleutelen van een schijf of container toen de laptop werd uitgeschakeld. Om 03:55 uur zijn de twee telefoons van verdachte in de vliegtuigstand gezet. Om 04:18 uur (nog voordat verdachte is aangehouden) stuurt [betrokkene 1] verdachte een berichtje waaruit kan worden opgemerkt dat verdachte en [betrokkene 1] die nacht hebben gesproken over het slachtoffer en dat [betrokkene 1] niet weet waar verdachte op dat moment was.
Dan komt vervolgens de tweede keer dat verdachte de nacht van het misdrijf met de auto van huis is vertrokken. Verdachte verklaart dat hij een emmer heeft gepakt, een sopje heeft gemaakt en dit, samen met een doekje en wat handdoeken, heeft meegenomen in zijn auto. Hij heeft ook nog het fietsenrek op de auto gezet, maar niet de fiets omdat dit vanwege zijn knie waar hij veel last van had te zwaar voor hem was. Daarna is hij weggereden. Verdachte zegt niet via welke route hij is gereden of waar hij onderweg is gestopt. Verdachte geeft als reden voor deze tweede rit dat hij zijn auto ging wassen. De auto die naar eigen zeggen al drie jaar niet was gewassen en nu, midden in de nacht, schoon moest worden gemaakt. Niet op straat voor de woning, maar ergens in het duister van de nacht buiten het dorp. Niet met een waterslang met stromend water, maar met een sopje in een emmer en een doekje. Het hof acht ook dit deel van de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Voortbordurend op de hierboven door het hof aangegeven mogelijke verklaring voor het naakt thuiskomen, is er evenzeer een logische verklaring voor het meenemen van een emmer met een sopje. Ook hier kan het hof zich vinden in wat de rechtbank hieromtrent in haar vonnis heeft overwogen, namelijk dat in de auto sporen achtergebleven zouden kunnen zijn van het slachtoffer of van de brandstichting. Sporen aan de binnenzijde van de auto, met name op de bestuurdersstoel die kennelijk flink nat was geworden. Verdachte had twee handdoeken op de bestuurderstoel gelegd om te voorkomen dat zijn zitvlak nat zou worden, zo verklaarde hij bij de politie.
Volgens het NFI zijn de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker onder de hypothese dat de op de automat van de auto van verdachte aangetroffen glasdeeltjes afkomstig zijn van het glas van de garagedeur van de woning van het slachtoffer, dan dat deze afkomstig zijn van (een) willekeurig(e) andere ruit(en).
Verdachte heeft ook de gelegenheid gehad om de misdrijven te plegen. Door de politie zijn meerdere potentiële verdachten doorgelicht en scenario’s onderzocht waarin verdachte niet als dader wordt beschouwd. Geen van deze personen of scenario’s houdt stand. De politie heeft ook de toenmalige vriend van het slachtoffer, de ex-man van het slachtoffer en een kennis van het slachtoffer met wie zij wel via de telefoon contact had, gehoord om te kunnen bepalen of zij wellicht in de gelegenheid waren geweest de misdrijven te plegen. Het onderzoek heeft zich dus niet exclusief op verdachte gericht. Na het uitsluiten van andere personen, bleef verdachte als de meest aannemelijke potentiële dader over. Noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is er ook maar een begin van een objectieve aanwijzing gevonden voor een ander aannemelijke dader dan verdachte. Ditzelfde geldt voor de brandstichting (feit 2). Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier geen enkele aanleiding biedt te veronderstellen dat een ander dan diegene die de geweldpleging op zijn geweten heeft, op of kort na het moment waarop het slachtoffer daar met levensgevaarlijke verwondingen lag, opzettelijk brand zou hebben gesticht in de woning. De krappe tijdslijn van gebeurtenissen in de nacht van 26 op 27 april 2020 in de woning van het slachtoffer geeft hiervoor ook weinig ruimte.
Dit alles plaatst het hof in het licht van de gehele voorgeschiedenis van verdachte en het slachtoffer en het geweld dat verdachte daarbij heeft gepleegd tegen het slachtoffer en haar dochtertje. Verdachte heeft daarnaast meermalen met het plegen van dergelijk geweld gedreigd en heeft twee keer de woning van het slachtoffer betreden zonder toestemming.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, ook met voorgaande overwegingen, is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die gepoogd heeft het slachtoffer te doden en brand heeft gesticht in de woning van het slachtoffer.”
3. De middelen
3.1
In de toelichting op het eerste middel wordt aangevoerd dat “er geen flinter direct bewijs is voor het daderschap” van de verdachte en dat de bewijsconstructie dienaangaande een optelsom van indirect bewijs is. Volgens de steller van het middel is het op zichzelf toegestaan in een bewijsconstructie gebruik te maken van indirect bewijsmateraal, mits het gebruikte materiaal redengevend is voor het bewijs van het ten laste gelegde feit. En daaraan schort het volgens de steller van het middel. Zo wordt onder andere gesteld dat de voorgeschiedenis van de verdachte en het slachtoffer en het gedrag van de verdachte in de nacht van de geweldpleging niet de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte het bewezen verklaarde geweld en de brandstichting heeft gepleegd. Ook bieden de bewijsmiddelen geen inzicht in hetgeen zich heeft afgespeeld in de woning van het slachtoffer. Met name de volgende bewijsonderdelen missen volgens de steller van het middel redengevendheid:
i) dat de verdachte en het slachtoffer vanaf eind 2017 tot november 2019 een buitenechtelijke relatie met elkaar hebben gehad waarbinnen (en na afloop waarvan) meerdere geweldsincidenten hebben plaatsgevonden;
ii) dat de verdachte op 24 april 2020 het slachtoffer heeft zien rijden en toen een paniekaanval heeft gekregen;
iii) dat de verdachte op 24 april 2020 de Telegram-app opnieuw op zijn telefoon heeft geïnstalleerd en deze heeft gebruikt om met het slachtoffer te communiceren;
iv) dat op de telefoon van het slachtoffer een chatsessie is aangetroffen tussen haar en de verdachte welke van 22 april tot 26 april 2020 liep en waarin over en weer verwijten worden geuit;
v) dat de verdachte in de avond van 26 april gebruik heeft gemaakt van de desktopversie van Telegram, heeft gezocht naar informatie over het versleutelen van bestanden, vijf encryptie-programma’s op zijn laptop heeft gedownload, een map genaamd ‘ [slachtoffer 1] Teksten’ op zijn laptop is aangetroffen en het weekend voor de pleegdatum werd gekenmerkt door een explosie van Telegram-berichten tussen de verdachte en het slachtoffer, welke berichten een beladen inhoud/strekking hadden;
vi) dat de verdachte in de nacht van 26 op 27 april 2020 met zijn auto de woning heeft verlaten;
vii) dat de verdachte nerveus was toen hij door de verbalisanten werd aangehouden;
viii) en dat getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat zij van de partner van de verdachte heeft vernomen dat de verdachte de desbetreffende nacht naakt thuis is gekomen.
3.2
Ook is er volgens de steller van het middel, onvoldoende onderzoek gedaan naar andere potentiële daders. In dit verband wordt erop gewezen dat in de woning een als daderspoor aan te merken schoenspoor is aangetroffen dat niet aan de verdachte is te linken. Dit geldt ook voor het DNA-(meng)profiel dat op de in brand gestoken theedoek in de woonkamer is aangetroffen, dat niet van de verdachte afkomstig is.
3.3
Tot slot wordt over de in de auto van de verdachte aangetroffen glassplinters die gelinkt worden aan de gebroken ruit van de garagedeur in de tuin aan de achterzijde van de woning van het slachtoffer gesteld dat de bewijskracht hier van gering is. Geopperd wordt dat de verbalisanten die het onderzoek in de woning van het slachtoffer hebben verricht ook de auto van de verdachte onderzocht, waardoor de mogelijkheid van secundaire overdracht van de glasdeeltjes niet kan worden uitgesloten.
3.4
In de toelichting op het tweede middel wordt, met verwijzing naar hetgeen is aangevoerd in de toelichting op het eerste middel, betoogd dat uit geen enkel bewijsmiddel kan volgen dat de verdachte brand heeft gesticht in de woning van het slachtoffer.
3.5
De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.6
Bespreking van de middelen
3.6.1
De kern van de in de middelen geformuleerde klachten is dat de bewijsconstructie van het hof is gebaseerd op indirect speculatief bewijsmateriaal dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ter onderbouwing van deze stelling wordt in de schriftuur steeds een bewijsmiddel uitgelicht (zie onder 3.1 hiervoor), gevolgd door de stelling dat het bewijsmiddel weliswaar een bepaalde sfeer creëert en de zaak kleurt, maar niet redengevend is voor het bewijs.
3.6.2
Ik meen dat de middelen niet slagen, omdat hierin voornamelijk wordt geklaagd over de feitelijke vaststellingen van het hof en waarderingen daarvan terwijl hetgeen daarover in de toelichting op de middelen wordt aangevoerd zich niet leent voor een toets in cassatie.1.De door de steller van het middel aangehaalde kwesties kunnen eigenlijk alleen in feitelijke instantie aan de orde worden gesteld en beslecht. Zeker als het gaat om de redengevendheid van het bewijs laat de Hoge Raad de feitenrechter alle ruimte, ook, omdat de redengevendheid niet gemotiveerd hoeft te worden maar samenvalt met de inhoud van de door de feitenrechter gebruikte bewijsmiddelen. De rechter hoeft in principe het verband tussen het bewijsmateriaal en de bewezenverklaring niet nader te motiveren. Alleen wanneer de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden overduidelijk niet redengevend kunnen zijn voor een bewezenverklaring, bijvoorbeeld als zij direct in strijd zijn met de bewezenverklaring, kan in cassatie worden ingegrepen.2.
3.6.3
In cassatie valt wat betreft de vraag of de inhoud van de bewijsmiddelen wel redengevend zijn voor de bewezenverklaring in zijn algemeenheid dus niet veel te toetsen. Bij direct bewijs zal het zelden een probleem zijn het verband tussen de feiten die blijken uit het bewijsmateriaal en de feiten zoals ze bewezen zijn, vast te stellen.3.Dat uitgangspunt geldt in beginsel ook indien het bewijs (van daderschap) voornamelijk uit indirect bewijs bestaat. In de literatuur is wel beargumenteerd dat er een (gradueel) verschil is tussen indirect en direct bewijs en dat bij indirect bewijs de rechter de bewijsredenering, oftewel de aannames en gevolgtrekkingen die de rechter hierop baseert, in zijn uitspraak zal moeten toelichten.4.Bij indirect bewijs blijft immers een ‘gat’ bestaan tussen het bewijsmateriaal en de bewezenverklaring dat slechts door middel van een nadere motivering kan worden gedicht.5.Er moet dan een ‘sprong’ worden gemaakt, die niet zo groot mag zijn dat de bewijsredenering onbegrijpelijk wordt.6.Uit een aantal recente uitspraken blijkt dat de Hoge Raad zich ook in zaken waarin het bewijs van daderschap uitsluitend berust op indirect bewijs, bij de toetsing van de bewijsconstructie uiterst terughoudend opstelt.7.
3.6.4
In onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld – en dit wordt in cassatie niet bestreden – dat in de nacht van 26 op 27 april het slachtoffer in haar woning zo hard tegen haar hoofd is geslagen dat zij een schedelbreuk heeft opgelopen en dat die nacht ook opzettelijk brand is gesticht in deze woning. Voor zover het middel klaagt dat niet precies kan worden vastgesteld wat er zich in de woning heeft afgespeeld, mist het middel feitelijke grondslag.
3.6.5
Ook de vergelijking met het arrest van het hof Amsterdam van 17 mei 2017 (De dode vrouw in het trappenhuis)8.die door de steller van het middel wordt gemaakt, gaat wat mij betreft niet op. Nog los van het feit dat het in cassatie niet relevant is dat een ander hof in een andere zaak tot een ander oordeel komt, was in die zaak de belangrijkste reden van de vrijspraak door het hof dat niet viel vast te stellen of het slachtoffer was omgekomen door een geweldshandeling of door een ongelukkige val.9.In de onderhavige zaak is van een dergelijke onduidelijkheid geen sprake.
3.6.6
Wat betreft de klacht inzake het oordeel van het hof in dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen merk ik op dat het hof dit wat mij betreft heeft kunnen en mogen afleiden uit de gebezigde bewijsmiddelen. Ik wijs daarbij met name op het volgende:
i) getuige [verbalisant 13] en [verbalisant 14] hebben verklaard dat de vrouw van de verdachte hen op 27 april heeft verteld dat haar man de nacht daarvoor met de auto is vertrokken;
ii) getuige [betrokkene 5] (een buurvrouw van het slachtoffer) heeft verklaard dat zij rond 1:30 uur een geluid heeft gehoord alsof een glas kapot werd gegooid. Dit was rondom het tijdstip dat getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (beiden buren van het slachtoffer) een vrouw hebben horen gillen/schreeuwen;
iii) even later is in de woning brand uitgebroken, waarvan is vastgesteld dat deze opzettelijk is aangestoken. De brand is zo goed als zeker ontstaan nadat het raam van de achterdeur van de garage was opengebroken. Gezien het feit dat door de beperkte ventilatie sprake was van een ‘gesmoorde’ brand is het mogelijk dat deze brand al om 1:50 uur is ontstaan. Dit is om en nabij het tijdstip waarop getuige [betrokkene 5] de garagedeur bij de buurvrouw (het slachtoffer) hoorde dichtslaan en vervolgens voetstappen hoorde “die zich met een snelle stap verwijderden”;
iv) getuige [betrokkene 9] heeft verklaard dat de vrouw van de verdachte (getuige [betrokkene 1] ) haar heeft verteld dat de verdachte om 3:00 of 3:30 uur thuis is gekomen. Hij was naakt, zat onder de modder en was in tranen. Ook had hij geen kleren of telefoon bij zich. Volgens [betrokkene 9] is de verdachte toen gaan douchen en is hij daarna weer weggegaan. Getuige [betrokkene 9] heeft ook verklaard dat [betrokkene 1] haar had verteld dat verdachte tegen haar zei: “we hebben weer contact” of “zij heeft weer contact gezocht”, of iets dergelijks.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na hier eerst anders over te hebben verklaard, pas tijdens zijn zesde verhoor bij de politie op 2 juni 2020 heeft verklaard dat hij de betreffende nacht wakker is geworden na een nachtmerrie over het slachtoffer en dat hij toen van huis is gegaan en ergens heen is gereden waar hij dwars door weilanden en sloten is gaan rennen om de paniek en hyperventilatie van de nachtmerrie kwijt te raken. De verdachte kwam pas met deze verklaring nadat hij door de politie werd geconfronteerd met de verklaring van getuige [betrokkene 9] , inhoudende dat zij van [betrokkene 1] had gehoord dat hij die nacht naakt thuis was gekomen. Het hof acht de verklaring over de reden van zijn eerste vertrek daarom volstrekt ongeloofwaardig, net als zijn verklaring in hoger beroep dat hij de eerste keer niet naakt is vertrokken en thuisgekomen. Het hof verwijst hierbij naar de inhoud van een getapt en letterlijk uitgewerkt videogesprek tussen verdachte, die zich in een penitentiaire inrichting bevond, en [betrokkene 1] , waarin hij op 17 mei 2020 tegen [betrokkene 1] zegt: “Zoals ik thuis kwam, ben ik ook weggegaan” en even later “ik ben gewoon weggegaan zonder kleren ben ik weggeweest. Zonder kleren in de auto gestapt”. Het hof heeft overwogen dat het naakt thuiskomen zou kunnen passen bij het “verbergen van kleding en schoenen die gedragen zijn bij het plegen van misdrijven”. Dit acht ik niet onbegrijpelijk;
v) rond 4:30 is de verdachte door de politie gespot in de buurt van zijn eigen huis. Hij is toen – na een poging om aan de verbalisanten te ontkomen – aangehouden. De verbalisanten hebben geconstateerd dat hij hevig transpireerde en trillende handen en opvallend grote pupillen had. De verdachte heeft toen verklaard dat hij ruzie had met zijn ‘vriendin’. Toen de verbalisant vroeg met welke vriendin hij ruzie had, heeft de verdachte geantwoord dat hij geen contact meer had met “ [slachtoffer 1] ” (het slachtoffer in deze zaak). Verder heeft de verdachte tegen zijn vrouw – die inmiddels naar buiten was gekomen – geroepen dat zij niet met de politie moest praten;
vi) in de auto van de verdachte is een emmer en een doek aangetroffen; ook op de bestuurdersstoel lagen twee doeken die zo waren neergelegd dat de bestuurder erop kon zitten. Het hof heeft in dit verband overwogen dat het zich kan “vinden in wat de rechtbank hieromtrent in haar vonnis heeft overwogen, namelijk dat in de auto sporen achtergebleven zouden kunnen zijn van het slachtoffer of van de brandstichting. Sporen aan de binnenzijde van de auto, met name op de bestuurdersstoel die kennelijk flink nat was geworden”. De verklaring van de verdachte voor dit alles – namelijk dat hij de woning heeft verlaten om de auto te wassen – acht het hof ongeloofwaardig. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen het hof heeft overwogen inzake de onwaarschijnlijke plaats waarop de verdachte deze schoonmaak zou hebben uitgevoerd en het feit dat uit de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van de verbalisant blijkt dat de auto behoorlijk smerig was op het moment van aanhouding (dit was na de beweerdelijke schoonmaakbeurt);
vii) in de auto van de verdachte zijn glassplinters aangetroffen ten aanzien waarvan het NFI heeft vastgesteld dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek wat hierop is uitgevoerd onder de hypothese dat deze afkomstig zijn van het glas van de garagedeur van de woning van het slachtoffer veel waarschijnlijker zijn (dit gaat om een kansgrootte van 100 tot 10.000 keer) dan onder de hypothese dat deze afkomstig zijn van (een) willekeurige andere ruit(en). Inzake dit laatste punt merk ik op dat in de schriftuur aan het onderzoek een geheel andere conclusie wordt verbonden dan het NFI heeft gedaan. Volgens de steller van het middel is het “waarschijnlijk” dat het onderzochte sporenmateriaal niet afkomstig is van de garageruit. Mede met inachtneming van de grote mate van vrijheid die de feitenrechter geniet ten aanzien van de selectie en waardering van het bewijs10.zie ik geen aanknopingspunten om de steller van het middel hierin te volgen.
3.6.7
Daar komt nog bij dat het hof heeft vastgesteld dat uit het onderzoek naar de laptop van de verdachte blijkt dat hij encryptieprogramma’s heeft gedownload en dat waarschijnlijk op 26 april 2020 een export is gemaakt van Telegram-berichten van deze laptop naar een externe geëncrypteerde harde schijf. Verdachte heeft ook verklaard dat hij alle Telegram-berichten tussen hem en het slachtoffer van zijn telefoon heeft gewist. Voorts bleek dat in de nacht van 26 op 27 april om 3:30 uur (dus toen de verdachte voor de eerste keer thuiskwam) twee encryptieprogramma’s zijn opgestart en dat een van deze programma’s “bezig was met het proces van het versleutelen van een schijf of container toen de laptop werd uitgeschakeld”. De harde schijf is nooit aangetroffen. Ook heeft het hof de aandacht gevestigd op het feit dat de verdachte zijn telefoons op de vliegtuigstand heeft gezet gedurende de nacht van 26 op 27 april 2020 en het feit dat een fietsendrager op de auto was gemonteerd die was voorzien van een ander kenteken dan het kenteken van de auto. Het ligt in de rede om aan te nemen dat het hof hierin – net als in het aantreffen van de emmer en de doeken en het naakt thuiskomen van de verdachte – een (mogelijke) verhullingspoging van het misdrijf heeft gezien en deze feiten en omstandigheden om die reden redengevend heeft geacht. Het hof heeft dit niet geëxpliciteerd, maar was hiertoe ook niet gehouden.11.Het hof hoeft immers niet te motiveren waarom een bewijsmiddel redengevend is en in cassatie kan alleen worden getoetst of de bewijsmiddelen redengevend kunnen zijn, wat mijns inziens het geval is.
3.6.8
Ook kan niet worden gezegd dat de voorgeschiedenis en de eerdere gebeurtenissen die plaats hebben gevonden tussen de verdachte en het slachtoffer redengevendheid missen, met name nu zowel tijdens als na het verbreken van de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer verschillende geweldsincidenten hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte het slachtoffer en haar dochter met de dood heeft bedreigd.
3.6.9
De overige klachten in de schriftuur, ter onderbouwing waarvan mede wordt verwezen naar passages uit het politiedossier, betreffen verweren van feitelijke aard, zodat in cassatie geen plaats is voor beoordeling hiervan.
3.6.10
Ten aanzien van hetgeen de steller van het middel aanvoert inzake de conclusie van het hof dat geen van de andere potentiële verdenkingen of scenario’s stand hielden, merk ik op dat dit niet kan worden aangemerkt als een stellige en duidelijke klacht, zodat deze geen bespreking behoeft.12.De steller van het middel merkt in dit verband alleen op dat deze overweging niet “erg overtuigend” is, maar geeft niet aan waarom hierdoor de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, wordt aangetast.
3.6.11
Al met al meen ik dat de bewezenverklaring van de poging tot doodslag toereikend is gemotiveerd en niet onbegrijpelijk is.
3.6.12
Nu het hof voorts heeft overwogen dat “het dossier geen enkele aanleiding biedt te veronderstellen dat een ander dan diegene die de geweldpleging op zijn geweten heeft, op of kort na het moment waarop het slachtoffer daar met levensgevaarlijke verwondingen lag, opzettelijk brand zou hebben gesticht in de woning” en “[d]e krappe tijdslijn van gebeurtenissen in de nacht van 26 op 27 april 2020 in de woning van het slachtoffer […] hiervoor ook weinig ruimte [geeft]”, meen ik dat ook de bewezenverklaring van de brandstichting toereikend is gemotiveerd.
3.6.13
Beide middelen falen.
4. Slotsom
4.1
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑01‑2024
Zie W.H.B.D. Dreissen, Bewijsmotivering in strafzaken (diss. Maastricht UM), Den Haag: Boom Juridisch 2007, p.189-190 en het oude maar nog steeds actuele arrest HR 29 november 1926, ECLI:NL:HR:1926:12, NJ 1927/43, m.nt. Besier.
Dreissen 2007, a.w., p.167.
Zie P. Van Koppen, De som van alle bewijs: scenario’s in strafzaken, Amsterdam: De Kring 2022, p. 92. Zie ook P. Van Koppen, Gerede Twijfel: Over bewijs in strafzaken, Amsterdam: De Kring 2013, p. 273.; M. Novak in: E.T. Feteris e.a. (red.), Legal Argumentation and the Rule of Law, Den Haag: Boom Juridisch 2016, p. 153; J.M. Reijntjes & C. Reijntjes-Wendenburg, Bewijs, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 22 en tot slot J.M. Reijntjes, A. Minkelhof’s Nederlandse Strafvordering, Deventer: Wolters Kluwer 2017, p. 421 waarin wordt gesteld dat “de redenering van de rechter, die bij direct bewijs voor iedereen duidelijk is, bij indirect bewijs vaak een nadere toelichting [behoeft]”.
Dreissen 2007, a.w., p.170.
P.J.H.M. Brouns, ‘Eisen te stellen aan een bewijsredenering’, DD 1987/5, p. 488-489.
HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250, NJ 2023/100, m.nt. Vellinga (Festivalmoord) en HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1902, NJ 2023/102, m.nt. Reijntjes (Doodslag op drie Amsterdamse prostituees).
Hof Amsterdam 17 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1801; zie p. 29 van de schriftuur.
Het hof heeft in die zaak overwogen:“ De vraag of het hoofdletsel is ontstaan door een onbekende geweldshandeling of door een ongelukkige val is, gelet op de inhoud van het strafdossier, niet te beantwoorden, nu ook de deskundigenrapportages met betrekking tot de doodsoorzaak beide mogelijkheden open laten. Evenmin is uit het onderzoek gebleken hoe en wanneer zij van de derde verdieping op de tussenverdieping is terechtgekomen en hoe lang ze daar heeft gelegen voordat ze werd gevonden door de getuige [getuige 1] .” Ook speelde mee dat uit het technisch bewijs niet viel af te leiden dat de verdachte in het trappenhuis waar het slachtoffer dood was aangetroffen op de pleegdatum aanwezig was geweest; getuigenverklaringen waaruit dit zou kunnen blijken bevatte het dossier evenmin.
HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, rov. 3.3 en (recenter) HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250, NJ 2023/100, m.nt. Vellinga, rov. 3.2.
Zie hiervoor mijn opmerkingen onder 3.6.2.
A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 270.