A-G: dit betekent in het Papiaments thuisblijven.
HR, 14-11-2023, nr. 22/00245
ECLI:NL:HR:2023:1544
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-11-2023
- Zaaknummer
22/00245
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1544, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑11‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:803
ECLI:NL:PHR:2023:803, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑09‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1544
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Ambtelijke verduistering, meermalen gepleegd (art. 375 SrBES) en witwassen, meermalen gepleegd (art. 435a SrBES) op Bonaire. Ontvankelijkheid hoger beroep na instellen h.b. op griffie Curaçao i.p.v. op griffie Bonaire i.v.m. noodtoestand n.a.v. COVID-19 (corona), art. 445.1 en 446 SvBES. Hof heeft verdachte n-o verklaard in hoger beroep omdat het is ingesteld bij verkeerd gerecht en hof geen f&o aanwezig acht op grond waarvan verzuim dient te worden verontschuldigd. 1. Hoger beroep niet op juiste wijze (want bij verkeerd gerecht) ingesteld? 2. Verontschuldigbaarheid van verzuim. Heeft hof onderzocht of door griffiemedewerker van gerecht in e.a. van Curaçao aan raadsvrouw is toegezegd dat op die griffie opgemaakte akte naar griffie van gerecht in e.a. van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zou worden gezonden? Ad 1. Volgens art. 445.1 SvBES wordt h.b. ingesteld door verklaring af te leggen door degene die rechtsmiddel aanwendt op griffie van gerecht in e.a. Uit art. 446.a SvBES volgt dat ook advocaat h.b. kan instellen als deze verklaart door degene die rechtsmiddel aanwendt bepaaldelijk te zijn gemachtigd. Van de in art. 445.1 SvBES bedoelde verklaring wordt o.g.v. art. 447.1 SvBES door griffie akte opgemaakt. Hof heeft vastgesteld dat raadsvrouw van verdachte h.b. heeft ingesteld op griffie van gerecht in e.a. van Curaçao en zo “welbewust ervoor heeft gekozen voorbij te gaan aan strafvorderlijk voorgeschreven route”. Met die “strafvorderlijk voorgeschreven route” had hof kennelijk voor ogen dat h.b. o.g.v. art. 445.1 SvBES had moeten worden ingesteld op griffie van gerecht in e.a. van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. ‘s Hofs daarop gebaseerde oordeel dat h.b. op onjuiste wijze (namelijk op griffie van gerecht in e.a. van Curaçao i.p.v. op griffie van gerecht in e.a. van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is ingesteld, geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Ad 2. Pleitnota van raadsvrouw houdt in dat zij “toezegging [ontving] van medewerker van griffie, dat akte door griffie van Curaçao zou worden doorgezonden naar griffie van Bonaire”. In het licht van art. 446.b SvBES (waaruit voortvloeit dat aanwenden van rechtsmiddelen kan gebeuren door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde) had hof juistheid van bewering van raadsvrouw moeten onderzoeken, nu in dit geval aannemelijk kan zijn dat aan verlening van deze (onvolkomen) volmacht, in samenhang met verschijnen van verdachte en zijn raadsvrouw ttz. in h.b., wens van verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) h.b. te doen instellen. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders t.a.v. verontschuldigbaarheid van verzuim. Samenhang met 22/00246 C.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00245 C
Datum 14 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 14 januari 2022, nummer H 176/2020, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het hoger beroep niet op de juiste wijze (want bij het verkeerde gerecht) is ingesteld.
2.2.1
Het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, heeft de verdachte bij vonnis van 9 december 2020 veroordeeld voor – kort gezegd – 1. ambtelijke verduistering, meermalen gepleegd, en 2. witwassen, meermalen gepleegd. De raadsvrouw van de verdachte heeft tegen dit vonnis op 18 december 2020 hoger beroep ingesteld op de griffie van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Inleiding
1. Op 10 december 2020 werd op Curaçao door premier Ruggenaath de noodtoestand uitgeroepen. Het was het eerste jaar waarin de wereld gebukt ging onder het Covid-19 virus. Op 17 december 2020 werden alle vluchten vanuit Nederland naar Curaçao plotsklaps geschrapt.
2. Ik was in december 2020 nog niet gevaccineerd terwijl wij ons allen in de piek van de eerste golf bevonden. Onzekerheid heerste, net als een gevoel van angst voor het virus. Ik wilde mezelf niet blootstellen aan de (onnodige) risico’s die het reizen naar Bonaire met zich meebracht. Het uitgangspunt voor een ieder was ‘keda kas’ (de Hoge Raad begrijpt: thuisblijven).
3. De heersende onrust die veroorzaakt werd door het betrekkelijk nieuwe virus en de daarmee gepaard gaande angsten en onzekerheden hebben er aan bijgedragen dat ik mij op 18 december 2020 naar de griffie van het Hof van Justitie / het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao begaf teneinde navraag de doen naar de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen zonder (i) naar Bonaire te moeten afreizen terwijl de noodtoestand was afgeroepen en zodoende mezelf (ongevaccineerd destijds) aan onnodige risico's bloot te stellen en (ii) zonder gebruik te hoeven maken van de diensten van een op Bonaire gevestigde advocaat bij deze - voor verdachten gevoelige - strafzaak.
4. In de gegeven omstandigheden druisde het tegen mijn rechtsgevoel in om op het kleine eiland Bonaire, in deze voor cliënten gevoelige kwestie, een op Bonaire gevestigde advocaat te benaderen, zonder eerst zélf naar alternatieve mogelijkheden op zoek te gaan die het instellen van het rechtsmiddel hoger beroep, tegen de vonnissen die op 9 december 2020 gewezen waren door het Gerecht te Bonaire, mogelijk maakte(n).
5. Hierna zal ik bepleiten waarom verdachten ontvankelijk verklaard dienen te worden in het hoger beroep in de strafzaken. Niet alleen in verband met de inhoud van de Rijkswet die indiening van het rechtsmiddel bij de griffie van een ander gerecht, dan het gerecht dat het vonnis in eerste aanleg wees, mogelijk maakt bij gebreke van bepaalde formulering in het Wetboek van Strafvordering BES.
6. Ook zal ik hierna ingaan op het feit dat de griffiemedewerker een template heeft verstrekt dat ter griffie is vervaardigd. Hierop is duidelijk aangegeven dat het een akte van het Gerecht van Bonaire betreft, zitting houdend te Curaçao. Een dergelijke template kan niet anders worden beschouwd dan te zijn een officieel gerechtelijk stuk. Ik mocht er derhalve als raadsvrouw derhalve gerechtvaardigd op vertrouwen dat ik op de juiste wijze (tijdig en de juiste plaats) hoger beroep had ingediend namens mijn cliënten.
(...)
De Rijkswet
8. Ingevolge de Rijkswet (artikel 22) - hogere wetgeving dan het Wetboek van Strafvordering - kunnen stukken bestemd voor alle gerechten in eerste aanleg bij iedere griffie worden ingediend. Het artikel regelt de inrichting van het Hof en de Gerechten.
9. Dit artikel regelt de inrichting van een griffie voor het Hof en de Gerechten. De griffie ondersteunt zowel de Gerechten in eerste aanleg als het Hof. Stukken en zaken voor Hof en Gerechten kunnen op grond van het tweede lid worden ingediend bij elke vestiging van de griffie. Bij wet of landsverordening kan deze ruime mogelijkheid worden beperkt, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van kostenbesparing voor het Hof.
10. Als ik dan na ga of de wet anders bepaalt dan is het antwoord 'nee'. Er wordt immers gesproken over het 'gerecht in eerste aanleg' hetgeen niet eens gedefinieerd is in het Wetboek van Strafvordering BES (hierna 'WvSv BES').
11. In de bewoordingen van WvSv BES is geen beperking aangebracht en daarom is er geen aanleiding om af te wijken van de hogere regeling (de Rijkswet) die aangeeft dat stukken bij iedere griffie ingediend kunnen worden. Ik begrijp dat in het kader van de bevoegdheid ongetwijfeld telkens bedoeld is ‘Gerecht in Eerste Aanleg BES’ (in het WvSv BES), maar ik zie bijvoorbeeld ook niet dat daar onderscheid wordt gemaakt tussen bijvoorbeeld de zittingsplaatsen St. Eustatius en Saba en Bonaire.
12. Het kan zo zijn dat iemand in het licht van de bevoegdheidsregels telkens uitkomt bij het Gerecht te Bonaire (dat is nu eenmaal de bevoegde rechter) maar dat doet er niet aan af dat het Gerecht in eerste aanleg met de bepaling over de wijze waarop beroep moet worden ingesteld, niet verwezen wordt naar het(zelfde) gerecht dat het vonnis heeft gewezen en bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
13. Toegegeven dat we het hier niet hebben over de ideale situatie, maar ik hoop ten zeerste dat ik U voldoende handvaten heb aangereikt om het beroep namens [medeverdachte] en [verdachte] als ingesteld te beschouwen.
Griffie Curaçao
14. Geheel in lijn met het hiervoor genoemde argument was er een template voor het instellen van hoger beroep beschikbaar teneinde mogelijk te maken om het instellen van hoger beroep tegen een Bonairiaans vonnis via de griffie van het Gerecht in eerste aanleg / Hof van Justitie op Curaçao mogelijk te maken.
15. In het onderhavige geval ben ik ter griffie van het Hof van Justitie althans het Gerecht in eerste aanleg, persoonlijk uitgebreid in gesprek gegaan met een medewerker over mijn zorgen met betrekking tot de risico’s van het reizen naar Bonaire in die periode en mijn poging om een alternatieve oplossing, voor het instellen van het rechtsmiddel hoger beroep te vinden zodat ik in de heersende noodtoestand niet ongevaccineerd zou hoeven te reizen met blootstelling aan de daarmee gepaard gaande risico's.
16. Het instellen van de akte van appèl in beide strafzaken, naar aanleiding van de vonnissen van 9 december 2020, bij de griffie op Curaçao, is dus niet klakkeloos is geschied maar juist na uitgebreid overleg met een medewerker van de griffie. Ingevolge artikel 27 van de Landsverordening houdende regels betreffende de rechterlijke organisatie zijn griffiers verplicht naar vermogen (en kosteloos) aan de belanghebbende alle inlichtingen te verschaffen die zij voor het aanhangig maken en de behandeling van hun zaken behoeven. De medewerker van de griffie heeft een template verstrekt dat ter griffie is vervaardigd. Hierop is duidelijk aangegeven dat het een akte van het Gerecht van Bonaire betreft met als zittingsplaats Curaçao.
17. Een dergelijke template kan niet anders worden beschouwd dan te zijn een officieel gerechtelijk stuk. Ik mocht er als raadsvrouw derhalve gerechtvaardigd op vertrouwen dat ik op een juiste wijze (tijdig en de juiste plaats) hoger beroep had ingediend namens mijn twee cliënten.
18. In de onderhavige zaak ontving ik ook nog eens de toezegging van de medewerker van de griffie, dat de akte door griffie van Curaçao zou worden doorgezonden naar de griffie van Bonaire. Zoals eerder reeds aangegeven heb ik het moment van ondertekening van de aktes van appèl destijds opgevat als een situatie waarbij de griffie van Bonaire zitting hield te Curaçao.
19. De bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak zijn als volgt:
- De akte van appèl was in beide strafzaken aan de juiste instantie gericht en tijdig in de organisatie ingebracht (de termijn voor instellen hoger beroep was nog niet verlopen);
- De van overheidswege uitgeroepen noodtoestand en de daarmee gepaard gaande onrust in de samenleving die tot uiting kwam in noodmaatregelen, plotsklaps stakend vliegverkeer, sterk oplopende cijfers, het ontbreken van een vaccinatie tegen het virus;
- Het transparante overleg met de medewerker van de griffie over de locatie van instellen akte hoger beroep in verband met de hiervoor genoemde omstandigheden en de griffiemedewerker die een passende oplossing aanreikte;
- De template die ik van de griffie ontving kan niet anders worden beschouwd dan te zijn een officieel gerechtelijk stuk;
- De toezegging / opmerking van de medewerker dat de aktes zouden worden doorgestuurd naar de griffie van Bonaire;
- De griffie van het Hof van Justitie is gecombineerd met de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg terwijl er hoger beroep werd ingesteld. De kleinschaligheid van de organisatie, het overkoepelende karakter van de griffie (fungeert zowel voor het Hof als het Gerecht in eerste aanleg) wakkerden het vertrouwen aan dat het binnen de organisatie van de gerechten onderling duidelijk zou zijn dat er hoger beroep was ingesteld tegen de vonnissen van 9 december 2020;
- Ingevolge de hogere wetgeving, de Rijkswet, kon de akte bij de griffie in eerste aanleg van Curaçao o.a. worden ingediend;
(...)
29. In het licht van het vorenstaande dienen verdachten naar onze mening ontvankelijk verklaard te worden in het beroep van de vonnissen van 9 december 2020.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het vonnis waarvan beroep is op tegenspraak gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht van Bonaire) op 9 december 2020. Namens de verdachte heeft de raadsvrouw tijdig, te weten op 18 december 2020 hoger beroep ingesteld.
De raadsvrouw heeft onderkend dat het beroep niet is ingesteld op de in het Wetboek van Strafvordering BES (Sv) voorgeschreven wijze, immers niet ter griffie van het Gerecht van Bonaire maar wel ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht van Curaçao). De raadsvrouw heeft betoogd dat die keuze voor het instellen van hoger beroep bij een ander gerecht dan het in Sv voorgeschreven gerecht welbewust en op goede gronden is gemaakt, immers:
- vanwege de aan de COVID-pandemie te relateren risico's was het door de advocaat, kantoorhoudend in Curaçao, afreizen van Curaçao naar Bonaire voor het aldaar ter griffie van het Gerecht instellen van hoger beroep voor haar zeer onwenselijk;
- de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie bepaalt in artikel 22, tweede lid, dat stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de gerechten in eerste aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie. De regeling in Sv derogeert aan deze Rijkswet, immers een hogere regeling dan Sv.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat uit de akte die door de griffier van het Gerecht van Curaçao van de door de raadsvrouw afgelegde verklaring is opgemaakt blijkt dat het hoger beroep is ingesteld tegen het door het Gerecht van Bonaire uitgesproken vonnis. De griffier heeft aan de raadsvrouw te kennen gegeven dat de akte door hem zou worden doorgezonden naar de griffie van het Gerecht van Bonaire. Daarop kon en mocht door de raadsvrouw worden vertrouwd. Verder geldt dat de verdachte belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep, te meer in het licht van zijn in artikel 6 EVRM gegarandeerde rechten en de ouderdom van de zaak, aldus nog steeds de raadsvrouw.
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld, met het gevolg dat de verdachte in dat beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door het Hof
In het Wetboek van Strafvordering BES is in de vierde titel van het zesde boek ondubbelzinnig geregeld op welke wijze rechtsmiddelen aangewend dienen te worden. Zo schrijft artikel 445, eerste lid, Sv voor dat het hoger beroep wordt ingesteld door het afleggen van een verklaring, ter griffie van het gerecht in eerste aanleg. Van het afleggen van die verklaring wordt door de griffier op de voet van art. 447, eerste lid, Sv een akte opgemaakt, welke akte door de griffier en degene die het rechtsmiddel aanwendt wordt ondertekend. In het onderhavige geval is het hoger beroep door een advocaat ingesteld door middel van het afleggen van een verklaring ter griffie, met dien verstande dat die advocaat welbewust ervoor heeft gekozen voorbij te gaan aan de strafvorderlijk voorgeschreven route, immers niet verklaren bij de griffie van het Gerecht van Bonaire. Reeds daarom behoeft de verwijzing door de verdediging naar art. 22 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie geen bespreking, nu het hier niet gaat om het indienen van stukken en zaken, maar om het afleggen van een verklaring ter griffie.
Het voorgaande leidt het Hof tot de tussenconclusie dat sprake is van een verzuim, in de zin dat het hoger beroep weliswaar tijdig doch op onjuiste wijze is ingesteld. Dit verzuim leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het namens hem ingestelde beroep. Vervolgens dient te worden beoordeeld of dit verzuim door het Hof dient te worden verontschuldigd.
Het beroep op door de raadsvrouw aan de COVID-pandemie gerelateerde belemmeringen - wat daarvan overigens zij - kan de verdachte niet baten. Gesteld noch is gebleken dat de griffie van het Gerecht van Bonaire gedurende de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld gesloten is geweest, zodat daarin geen belemmering was gelegen. Daarbij komt, dat de verdachte die ook toen op Bonaire woonachtig was, zijn hoger beroep zelf had kunnen instellen, dan wel dat de raadsvrouw vanuit Curaçao collegiale bijstand had kunnen vragen aan een advocaat op Bonaire, die tot het aldaar instellen van hoger beroep gemachtigd had kunnen worden. Ten overvloede markeert het Hof dat het in de marge aangeroepen belang van vertrouwelijkheid niet opgaat, omdat ook de advocaat die op basis van collegiale bijstandverlening het rechtsmiddel aanwendt tot het betrachten van geheimhouding is gehouden.
De betekenis die en het gewicht dat door de raadsvrouw aan de door de griffier opgemaakte akte hoger beroep is toegekend kan de verdachte evenmin baten. Op de voet van art. 447 Sv wordt van de ter griffie afgelegde verklaring een akte opgesteld, niet meer en niet minder. Een verdergaand aan die akte te ontlenen vertrouwen, in het bijzonder waar het gaat om de rechtsgeldigheid van het ingestelde beroep ontbeert enige rechtsgrond. Het is immers aan het Hof om hierover te oordelen.
Het onderstreepte belang dat aan de zijde van de verdachte bestaat bij een inhoudelijke behandeling van de zaak speelt, ook niet in het licht van wat daarover naar voren is gebracht, geen rol bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.
De slotsom is dat het Hof geen feiten en omstandigheden aanwezig acht op grond waarvan het even bedoelde verzuim dient te worden verontschuldigd. Daarom zal het Hof het beroep niet-ontvankelijk hebben te verklaren.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 445 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering BES (hierna: SvBES):
“Verzet wordt gedaan en hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht in eerste aanleg.”
- Artikel 446 SvBES:
“Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 445, kan ook geschieden door:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het middel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gemachtigd;
b. een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.”
- Artikel 447 lid 1 SvBES:
“Van iedere verklaring of indiening, als bedoeld in de artikelen 445 en 446, maakt de griffier een akte op, die hij met degene, die de verklaring aflegt of het bezwaarschrift inlevert, ondertekent. Indien deze niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.”
- Artikel 1, aanhef en onder f, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Rijkswet):
“In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
f. Gerechten in eerste aanleg: Gerecht in eerste aanleg van Aruba, Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten of Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.”
- Artikel 10 leden 1 en 2 Rijkswet:
“1. Er is een Gerecht in eerste aanleg van Aruba, een Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, een Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en een Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten is gevestigd in en houdt zitting op Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba houdt zitting op elk van deze eilanden.”
- Artikel 22 leden 1 en 2 Rijkswet:
“1. Het bestuur van het Hof en de Beheerraad dragen zorg voor de inrichting van een griffie ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg. De griffie heeft een vestiging in elk van de landen met aan het hoofd daarvan een vestigingsgriffier.
2. Stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie, tenzij bij landsverordening of wet anders is bepaald.”
2.4
Volgens artikel 445 lid 1 SvBES wordt hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht in eerste aanleg. Uit artikel 446, aanhef en onder a, SvBES volgt dat ook een advocaat hoger beroep kan instellen als deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gemachtigd. Van de in artikel 445 lid 1 SvBES bedoelde verklaring wordt op grond van artikel 447 lid 1 SvBES door de griffier een akte opgemaakt.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de raadsvrouw van de verdachte hoger beroep heeft ingesteld op de griffie van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao en zo “welbewust ervoor heeft gekozen voorbij te gaan aan de strafvorderlijk voorgeschreven route”. Met die “strafvorderlijk voorgeschreven route” had het hof kennelijk voor ogen dat het hoger beroep op grond van artikel 445 lid 1 SvBES had moeten worden ingesteld op de griffie van het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat het hoger beroep op onjuiste wijze – namelijk op de griffie van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao in plaats van op de griffie van het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba – is ingesteld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof niet heeft onderzocht of door de medewerker van de griffie van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao aan de raadsvrouw is toegezegd dat de op die griffie opgemaakte akte naar de griffie van het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zou worden gezonden.
3.2
De onder 2.2.1 weergegeven pleitnota van de raadsvrouw houdt onder meer in dat zij “de toezegging [ontving] van de medewerker van de griffie, dat de akte door de griffie van Curaçao zou worden doorgezonden naar de griffie van Bonaire”. In het licht van artikel 446, aanhef en onder b, SvBES – waaruit voortvloeit dat het aanwenden van rechtsmiddelen kan gebeuren door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde – had het hof de juistheid van de bewering van de raadsvrouw moeten onderzoeken, nu in dit geval aannemelijk kan zijn dat aan de verlening van deze (onvolkomen) volmacht, in samenhang met het verschijnen van de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep, de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.
3.3
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2023.
Conclusie 26‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Cassatieberoep richt zich tegen niet-ontvankelijkverklaring verdachte in hoger beroep door Gemeenschappelijk Hof. De advocaat van de verdachte stelt dat zij vanwege de toenmalige covid-pandemie tegen het vonnis van het Gerecht van Bonaire niet anders kon dan het hoger beroep tegen dat vonnis in te stellen bij het Gerecht van Curaçao. Middelen tegen oordeel van het Gemeenschappelijk Hof dat door of namens de verdachte op onjuiste wijze hoger beroep is ingesteld en dat verzuim niet verontschuldigbaar is. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00245 C
Zitting 26 september 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna verder: het Hof) heeft de verdachte bij vonnis van 14 januari 2022 niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
- 2.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/00246. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
- 3.
Namens de verdachte heeft Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, twee middelen van cassatie voorgesteld.
II. De middelen
4. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep is omdat het op onjuiste wijze (want bij het verkeerde Gerecht) is ingesteld op een onjuiste rechtsopvatting berust, althans ontoereikend is gemotiveerd. Het tweede middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat het verzuim om op juiste wijze hoger beroep in te stellen niet verontschuldigbaar is. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
III. Het vonnis van het Hof
5. Het vonnis van het Hof houdt in:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het vonnis waarvan beroep is op tegenspraak gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht van Bonaire) op 9 december 2020. Namens de verdachte heeft de raadsvrouw tijdig, te weten op 18 december 2020 hoger beroep ingesteld.
De raadsvrouw heeft onderkend dat het beroep niet is ingesteld op de in het Wetboek van Strafvordering BES (Sv) voorgeschreven wijze, immers niet ter griffie van het Gerecht van Bonaire maar wel ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht van Curaçao). De raadsvrouw heeft betoogd dat die keuze voor het instellen van hoger beroep bij een ander gerecht dan het in Sv voorgeschreven gerecht welbewust en op goede gronden is gemaakt, immers:
- vanwege de aan de COVID-pandemie te relateren risico's was het door de advocaat, kantoorhoudend in Curaçao, afreizen van Curaçao naar Bonaire voor het aldaar ter griffie van het Gerecht instellen van hoger beroep voor haar zeer onwenselijk;
- de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie bepaalt in artikel 22, tweede lid, dat stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de gerechten in eerste aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie. De regeling in Sv derogeert aan deze Rijkswet, immers een hogere regeling dan Sv.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat uit de akte die door de griffier van het Gerecht van Curaçao van de door de raadsvrouw afgelegde verklaring is opgemaakt blijkt dat het hoger beroep is ingesteld tegen het door het Gerecht van Bonaire uitgesproken vonnis. De griffier heeft aan de raadsvrouw te kennen gegeven dat de akte door hem zou worden doorgezonden naar de griffie van het Gerecht van Bonaire. Daarop kon en mocht door de raadsvrouw worden vertrouwd. Verder geldt dat de verdachte belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep, te meer in het licht van zijn in artikel 6 EVRM gegarandeerde rechten en de ouderdom van de zaak, aldus nog steeds de raadsvrouw.
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld, met het gevolg dat de verdachte in dat beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door het Hof
In het Wetboek van Strafvordering BES is in de vierde titel van het zesde boek ondubbelzinnig geregeld op welke wijze rechtsmiddelen aangewend dienen te worden. Zo schrijft artikel 445, eerste lid, Sv voor dat het hoger beroep wordt ingesteld door het afleggen van een verklaring, ter griffie van het gerecht in eerste aanleg. Van het afleggen van die verklaring wordt door de griffier op de voet van art. 447, eerste lid, Sv een akte opgemaakt, welke akte door de griffier en degene die het rechtsmiddel aanwendt wordt ondertekend. In het onderhavige geval is het hoger beroep door een advocaat ingesteld door middel van het afleggen van een verklaring ter griffie, met dien verstande dat die advocaat welbewust ervoor heeft gekozen voorbij te gaan aan de strafvorderlijk voorgeschreven route, immers niet verklaren bij de griffie van het Gerecht van Bonaire. Reeds daarom behoeft de verwijzing door de verdediging naar art. 22 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie geen bespreking, nu het hier niet gaat om het indienen van stukken en zaken, maar om het afleggen van een verklaring ter griffie.
Het voorgaande leidt het Hof tot de tussenconclusie dat sprake is van een verzuim, in de zin dat het hoger beroep weliswaar tijdig doch op onjuiste wijze is ingesteld. Dit verzuim leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het namens hem ingestelde beroep. Vervolgens dient te worden beoordeeld of dit verzuim door het Hof dient te worden verontschuldigd.
Het beroep op door de raadsvrouw aan de COVID-pandemie gerelateerde belemmeringen - wat daarvan overigens zij - kan de verdachte niet baten. Gesteld noch is gebleken dat de griffie van het Gerecht van Bonaire gedurende de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld gesloten is geweest, zodat daarin geen belemmering was gelegen. Daarbij komt, dat de verdachte die ook toen op Bonaire woonachtig was, zijn hoger beroep zelf had kunnen instellen, dan wel dat de raadsvrouw vanuit Curaçao collegiale bijstand had kunnen vragen aan een advocaat op Bonaire, die tot het aldaar instellen van hoger beroep gemachtigd had kunnen worden. Ten overvloede markeert het Hof dat het in de marge aangeroepen belang van vertrouwelijkheid niet opgaat, omdat ook de advocaat die op basis van collegiale bijstandverlening het rechtsmiddel aanwendt tot het betrachten van geheimhouding is gehouden.
De betekenis die en het gewicht dat door de raadsvrouw aan de door de griffier opgemaakte akte hoger beroep is toegekend kan de verdachte evenmin baten. Op de voet van art. 447 Sv wordt van de ter griffie afgelegde verklaring een akte opgesteld, niet meer en niet minder. Een verdergaand aan die akte te ontlenen vertrouwen, in het bijzonder waar het gaat om de rechtsgeldigheid van het ingestelde beroep ontbeert enige rechtsgrond. Het is immers aan het Hof om hierover te oordelen.
Het onderstreepte belang dat aan de zijde van de verdachte bestaat bij een inhoudelijke behandeling van de zaak speelt, ook niet in het licht van wat daarover naar voren is gebracht, geen rol bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.
De slotsom is dat het Hof geen feiten en omstandigheden aanwezig acht op grond waarvan het even bedoelde verzuim dient te worden verontschuldigd. Daarom zal het Hof het beroep niet-ontvankelijk hebben te verklaren.”
Het verweer van de verdediging
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 januari 2022 heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar aan het Hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota het volgende aangevoerd (de voetnoten zijn hier weggelaten):
2. “Ik was in december 2020 nog niet gevaccineerd terwijl wij ons allen in de piek van de eerste golf bevonden. Onzekerheid heerste, net als een gevoel van angst voor het virus. Ik wilde mezelf niet blootstellen aan de (onnodige) risico’s die het reizen naar Bonaire met zich meebracht. Het uitgangspunt voor een ieder was 'keda kas'.1.
3. De heersende onrust die veroorzaakt werd door het betrekkelijk nieuwe virus en de daarmee gepaard gaande angsten en onzekerheden hebben er aan bijgedragen dat ik mij op 18 december 2020 naar de griffie van het Hof van Justitie / het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao begaf teneinde navraag de doen naar de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen zonder (i) naar Bonaire te moeten afreizen terwijl de noodtoestand was afgeroepen en zodoende mezelf (ongevaccineerd destijds) aan onnodige risico's bloot te stellen en (ii) zonder gebruik te hoeven maken van de diensten van een op Bonaire gevestigde advocaat bij deze - voor verdachten gevoelige - strafzaak.
4. In de gegeven omstandigheden druisde het tegen mijn rechtsgevoel in om op het kleine eiland Bonaire, in deze voor cliënten gevoelige kwestie, een op Bonaire gevestigde advocaat te benaderen, zonder eerst zélf naar alternatieve mogelijkheden op zoek te gaan die het instellen van het rechtsmiddel hoger beroep, tegen de vonnissen die op 9 december 2020 gewezen waren door het Gerecht te Bonaire, mogelijk maakte(n).
5. Hierna zal ik bepleiten waarom verdachten ontvankelijk verklaard dienen te worden in het hoger beroep in de strafzaken. Niet alleen in verband met de inhoud van de Rijkswet die indiening van het rechtsmiddel bij de griffie van een ander gerecht, dan het gerecht dat het vonnis in eerste aanleg wees, mogelijk maakt bij gebreke van bepaalde formulering in het Wetboek van Strafvordering BES.
6. Ook zal ik hierna ingaan op het feit dat de griffiemedewerker een template heeft verstrekt dat ter griffie is vervaardigd. Hierop is duidelijk aangegeven dat het een akte van het Gerecht van Bonaire betreft, zitting houdend te Curaçao. Een dergelijke template kan niet anders worden beschouwd dan te zijn een officieel gerechtelijk stuk. Ik mocht er derhalve als raadsvrouw derhalve gerechtvaardigd op vertrouwen dat ik op de juiste wijze (tijdig en de juiste plaats) hoger beroep had ingediend namens mijn cliënten.
7. Tot slot stel ik mij op het standpunt dat er gelet op de omstandigheid dat er niet alleen sprake is van aanzienlijk tijdsverloop tussen het vonnis in eerste aanleg en de appointering in hoger beroep, maar dat ook de ontvankelijkheidsvraag zelve hetzelfde aanzienlijke tijdsverloop kent. Het zou verdachten onevenredig benadelen om hen na dusdanig onredelijk tijdsverloop niet te ontvangen in hoger beroep en hun een inhoudelijk oordeel in tweede instantie te ontzeggen.
De Rijkswet
8. Ingevolge de Rijkswet (artikel 22) - hogere wetgeving dan het Wetboek van Strafvordering - kunnen stukken bestemd voor alle gerechten in eerste aanleg bij iedere griffie worden ingediend. Het artikel regelt de inrichting van het Hof en de Gerechten.
9. Dit artikel regelt de inrichting van een griffie voor het Hof en de Gerechten. De griffie ondersteunt zowel de Gerechten in eerste aanleg als het Hof. Stukken en zaken voor Hof en Gerechten kunnen op grond van het tweede lid worden ingediend bij elke vestiging van de griffie. Bij wet of landsverordening kan deze ruime mogelijkheid worden beperkt, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van kostenbesparing voor het Hof.
10. Als ik dan na ga of de wet anders bepaalt dan is het antwoord 'nee'. Er wordt immers gesproken over het 'gerecht in eerste aanleg' hetgeen niet eens gedefinieerd is in het Wetboek van Strafvordering BES (hierna 'WvSv BES').
11. In de bewoordingen van WvSv BES is geen beperking aangebracht en daarom is er geen aanleiding om af te wijken van de hogere regeling (de Rijkswet) die aangeeft dat stukken bij iedere griffie ingediend kunnen worden. Ik begrijp dat in het kader van de bevoegdheid ongetwijfeld telkens bedoeld is ‘Gerecht in Eerste Aanleg BES’ (in het WvSv BES), maar ik zie bijvoorbeeld ook niet dat daar onderscheid wordt gemaakt tussen bijvoorbeeld de zittingsplaatsen St. Eustatius en Saba en Bonaire.
12. Het kan zo zijn dat iemand in het licht van de bevoegdheidsregels telkens uitkomt bij het Gerecht te Bonaire (dat is nu eenmaal de bevoegde rechter) maar dat doet er niet aan af dat het Gerecht in eerste aanleg met de bepaling over de wijze waarop beroep moet worden ingesteld, niet verwezen wordt naar het(zelfde) gerecht dat het vonnis heeft gewezen en bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
13. Toegegeven dat we het hier niet hebben over de ideale situatie, maar ik hoop ten zeerste dat ik U voldoende handvaten heb aangereikt om het beroep namens [medeverdachte ] en [verdachte] als ingesteld te beschouwen.
Griffie Curaçao
14. Geheel in lijn met het hiervoor genoemde argument was er een template voor het instellen van hoger beroep beschikbaar teneinde mogelijk te maken om het instellen van hoger beroep tegen een Bonairiaans vonnis via de griffie van het Gerecht in eerste aanleg / Hof van Justitie op Curaçao mogelijk te maken.
15. In het onderhavige geval ben ik ter griffie van het Hof van Justitie althans het Gerecht in eerste aanleg, persoonlijk uitgebreid in gesprek gegaan met een medewerker over mijn zorgen met betrekking tot de risico’s van het reizen naar Bonaire in die periode en mijn poging om een alternatieve oplossing, voor het instellen van het rechtsmiddel hoger beroep te vinden zodat ik in de heersende noodtoestand niet ongevaccineerd zou hoeven te reizen met blootstelling aan de daarmee gepaard gaande risico's.
16. Het instellen van de akte van appèl in beide strafzaken, naar aanleiding van de vonnissen van 9 december 2020, bij de griffie op Curaçao, is dus niet klakkeloos is geschied maar juist na uitgebreid overleg met een medewerker van de griffie. Ingevolge artikel 27 van de Landsverordening houdende regels betreffende de rechterlijke organisatie zijn griffiers verplicht naar vermogen (en kosteloos) aan de belanghebbende alle inlichtingen te verschaffen die zij voor het aanhangig maken en de behandeling van hun zaken behoeven. De medewerker van de griffie heeft een template verstrekt dat ter griffie is vervaardigd. Hierop is duidelijk aangegeven dat het een akte van het Gerecht van Bonaire betreft met als zittingsplaats Curaçao.
17. Een dergelijke template kan niet anders worden beschouwd dan te zijn een officieel gerechtelijk stuk. Ik mocht er als raadsvrouw derhalve gerechtvaardigd op vertrouwen dat ik op een juiste wijze (tijdig en de juiste plaats) hoger beroep had ingediend namens mijn twee cliënten.
18. In de onderhavige zaak ontving ik ook nog eens de toezegging van de medewerker van de griffie, dat de akte door griffie van Curaçao zou worden doorgezonden naar de griffie van Bonaire. Zoals eerder reeds aangegeven heb ik het moment van ondertekening van de aktes van appèl destijds opgevat als een situatie waarbij de griffie van Bonaire zitting hield te Curaçao.
19. De bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak zijn als volgt:
- De akte van appèl was in beide strafzaken aan de juiste instantie gericht en tijdig in de organisatie ingebracht (de termijn voor instellen hoger beroep was nog niet verlopen);
- De van overheidswege uitgeroepen noodtoestand en de daarmee gepaard gaande onrust in de samenleving die tot uiting kwam in noodmaatregelen, plotsklaps stakend vliegverkeer, sterk oplopende cijfers, het ontbreken van een vaccinatie tegen het virus;
- Het transparante overleg met de medewerker van de griffie over de locatie van instellen akte hoger beroep in verband met de hiervoor genoemde omstandigheden en de griffiemedewerker die een passende oplossing aanreikte;
- De template die ik van de griffie ontving kan niet anders worden beschouwd dan te zijn een officieel gerechtelijk stuk;
- De toezegging / opmerking van de medewerker dat de aktes zouden worden doorgestuurd naar de griffie van Bonaire;
- De griffie van het Hof van Justitie is gecombineerd met de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg terwijl er hoger beroep werd ingesteld. De kleinschaligheid van de organisatie, het overkoepelende karakter van de griffie (fungeert zowel voor het Hof als het Gerecht in eerste aanleg) wakkerden het vertrouwen aan dat het binnen de organisatie van de gerechten onderling duidelijk zou zijn dat er hoger beroep was ingesteld tegen de vonnissen van 9 december 2020;
- Ingevolge de hogere wetgeving, de Rijkswet, kon de akte bij de griffie in eerste aanleg van Curaçao o.a. worden ingediend.
Invloed corona crisis
[…]
26. Het komt er dus op neer dat beide verdachten belang hebben bij een gevolgtrekking van de overschrijding van de redelijke termijn (in de vorm van standaard toegepaste straftoemeting) - mede gelet op de bijzondere pandemie omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het formeelrechtelijk voorschrift t.a.v. de indieningsplaats van het hoger beroep. Juist, mede gelet op de omstandigheid dat er niet alleen sprake is van aanzienlijke tijdsverloop tussen het vonnis in eerste aanleg en de appointering van de behandeling van het hoger beroep. De ontvankelijkheidsvraag zelfve kent hetzelfde aanzienlijke tijdsverloop.
27. Het zou verdachten, [verdachte] en [medeverdachte ] , onevenredig benadelen om hen na dusdanig onredelijk tijdsverloop niet te ontvangen in het hoger beroep en daarmee hun een inhoudelijk oordeel in tweede instantie ontzeggen.
28. De verdachten hebben dan ook belang bij het rechtsmiddel hoger beroep en aan Uw Hof de taak om in dit geval te beoordelen of het belang van de ontvankelijkheid van het appèl zwaarer dient te wegen dan het belang bij de sanctionering van het verzuim om de akte van appèl in de gegeven omstandigheden bij de griffie te Bonaire in te dienen.
29. In het licht van het vorenstaande dienen verdachten naar onze mening ontvankelijk verklaard te worden in het beroep van de vonnissen van 9 december 2020.”
7. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting hebben de raadsvrouw en de verdachte daaraan nog het volgende toegevoegd:
“Ik weet dat ik als rechtsgeleerd raadsvrouw niet blind mag vertrouwen op toezeggingen die worden gedaan door een griffiemedewerker, maar ik had een transparant overleg met de desbetreffende griffiemedewerker en ging ervan uit dat ik mocht vertrouwen op de aktes die hij mij uitreikte.
Op vragen van het Hof deelt de raadsvrouw mede:
Ik ga ervan uit dat de griffie van het Gerecht in eerste aanleg op Bonaire op 18 december 2020 geopend was.
Ik wilde niet aan een collega vragen om hoger beroep namens cliënten in te stellen, omdat ik dat zelf wilde doen. Mijn cliënt [verdachte] is op leeftijd en was na de vonnissen van het Gerecht onthutst. Ik ben voor alles in deze zaken naar Bonaire gevlogen en heb steeds zoveel mogelijk zelf gedaan. Ik wilde het hoger beroep daarom ook in beide zaken zelf instellen.
Ik heb met de griffiemedewerker van het Gerecht in Curaçao uitgebreid gesproken omdat ik een creatieve oplossing zocht om vanuit Curaçao hoger beroep in te stellen tijdens de pandemie.
Ik was mij ervan bewust dat het hoger beroep in beide zaken bij de griffie van het Gerecht in eerste aanleg op Bonaire had moeten worden ingesteld, maar ik heb de situatie voorgelegd aan de griffiemedewerker van het Gerecht in Curaçao. Hij heeft mij na enige tijd de aktes gegeven en die heb ik ondertekend. Die stukken zijn mijns inziens gerechtelijke stukken waarop ik mocht vertrouwen.
De verdachte [verdachte] verklaart op een vraag van de voorzitter:
Ik was op 18 december 2020 op Bonaire. Ik heb het instellen van het hoger beroep in beide zaken aan mijn raadsvrouw overgelaten. Daarom heb ik niet zelf hoger beroep ingesteld.”
Het wettelijk kader
8. De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
Wetboek van Strafvordering Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (verder: Sv BES)
- Art. 445, eerste lid:
“Verzet wordt gedaan en hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht in eerste aanleg.”
- Art. 446, aanhef en onder a:
“Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 445, kan ook geschieden door:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het middel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gemachtigd.”
- Art. 447, eerste lid:
“Van iedere verklaring of indiening, als bedoeld in de artikelen 445 en 446, maakt de griffier een akte op, die hij met degene, die de verklaring aflegt of het bezwaarschrift inlevert, ondertekent. Indien deze niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.”
Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (verder: de Rijkswet)
- Art. 1, aanhef en onder e en f:
“In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. Hof: Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als bedoeld in artikel 15, eerste lid;
f. Gerechten in eerste aanleg: Gerecht in eerste aanleg van Aruba, Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten of Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.”
- Art. 10, eerste tot en met derde lid:
“1. Er is een Gerecht in eerste aanleg van Aruba, een Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, een Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en een Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten is gevestigd in en houdt zitting op Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba houdt zitting op elk van deze eilanden.
3. Het bestuur van het Hof kan in bijzondere gevallen bepalen dat in afwijking van het tweede lid de onderscheiden Gerechten in eerste aanleg zitting houden in één van de andere landen.”
- Art. 15, eerste lid:
“Er is een Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.”
- Art. 22, eerste en tweede lid:
“1. Het bestuur van het Hof en de Beheerraad dragen zorg voor de inrichting van een griffie ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg. De griffie heeft een vestiging in elk van de landen met aan het hoofd daarvan een vestigingsgriffier.
2. Stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie, tenzij bij landsverordening of wet anders is bepaald.”
9. De memorie van toelichting bij de Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdt onder meer in:2.
“Grondslag van het voorstel
[…]
Naar het oordeel van de Koninkrijksregering is een gemeenschappelijke rechterlijke organisatie met een personele unie tussen de leden van het Hof en de rechters in eerste aanleg, gelet op de kleine schaal van de eilanden, een voorwaarde voor een goede rechtspraak in eerste aanleg. De in het voorstel neergelegde organisatie waarbij de griffie wordt ondergebracht bij de onafhankelijke rechtspersoon Hof, biedt betere garanties voor een goed functionerende griffie dan de instelling van een griffie per land.
[…]
3. De inrichting van de rechterlijke organisatie voor het Caribisch deel van het Koninkrijk Het Hof en de Gerechten in eerste aanleg
Het Hof en de Gerechten in eerste aanleg
[…]
De vier Gerechten in eerste aanleg en het Hof zijn onderscheiden gerechtelijke instanties met eigen rechtsprekende taken die worden toebedeeld in de artikelen 4, 11 en 17. In ieder land vindt in beginsel rechtspraak in eerste aanleg en hoger beroep plaats, ondersteund door het griffiekantoor ter plaatse. Het Hof is gevestigd in Curaçao, maar het houdt ook kantoor in Aruba en Sint Maarten en is daar dus zichtbaar tegenwoordig. Gelet op de geringe bevolkingsomvang van de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba is niet voorgeschreven dat het Hof ook daar kantoor houdt. Het Hof houdt op grond van artikel 15, derde lid, echter wel zitting in alle landen. Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is er één Gerecht in eerste aanleg, dat zitting houdt op alle eilanden (artikel 10, eerste en tweede lid). Ook thans is voorzien in zittingsplaatsen voor elk van die eilanden (artikel 7, derde lid, ELRO).
Uitgangspunt is dat ieder Gerecht in eerste aanleg zitting houdt in het eigen land. Het derde lid van artikel 10, derde lid, biedt echter de mogelijkheid dat de Gerechten in eerste aanleg zitting houden in een ander dan het eigen land. Ook thans komt het onder omstandigheden voor dat het Gerecht in eerste aanleg van één van de eilanden van de Nederlandse Antillen zitting houdt op één van de andere eilanden. Redenen hiervoor kunnen zijn dat een gedetineerde verdachte in het belang van zijn veiligheid is overgebracht naar een ander land. Om te voorkomen dat termijnen verlopen kan het noodzakelijk zijn dat zo’n gedetineerde wordt gehoord in het land waar hij gevangen zit. Ook kan het voorkomen dat de gemachtigden van partijen wonen of verblijven in een ander land dan partijen. Het kan dan omwille van kosten- en tijdbesparing wenselijk zijn zitting te houden in het land van gemachtigden en partijen door middel van video-conferencing aan de zitting laten deelnemen. Het bestuur zal steeds moeten afwegen of de belangen van het houden van een zitting in een ander land opwegen tegen de belangen van het houden van een zitting in het eigen land van het Gerecht in eerste aanleg.
De organisatorische verwevenheid van Gerechten in eerste aanleg en het Hof
De Gerechten in eerste aanleg en het Hof vormen ondanks hun onderscheiden taken één organisatie, behorend tot dezelfde rechtspersoon. Dat het Hof en de Gerechten één organisatie vormen, komt ook tot uitdrukking in de personele unie neergelegd in artikel 10, vierde lid (nu artikel 58 SWR). De leden en plaatsvervangend leden van het Hof treden op grond van deze bepaling tevens op als rechter in eerste aanleg. Ook de griffie ondersteunt zowel de rechtspraak in eerste aanleg als die in hoger beroep. Deze organisatie wijkt dus af van de Nederlandse organisatie waarin rechtbanken en gerechtshoven organisatorisch gescheiden zijn. Dit verschil houdt verband met de schaalverschillen tussen Nederland enerzijds en de andere landen in het Koninkrijk anderzijds. Een keuze voor rechtspraak in eerste instantie en hoger beroep in het Caribische deel van het Koninkrijk zelf, van goede kwaliteit en tegen beheersbare kosten, heeft geleid tot de keuze de organisatorische eenheid van rechtspraak in eerste aanleg en in hoger beroep te handhaven.
[…]
De griffie
Het bestuur van het Hof en de Beheerraad zorgen voor de inrichting van een griffie ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg (artikel 22). Deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van bestuur en Beheerraad vloeit voort uit de bevoegdheden van het bestuur voor het dagelijks beheer en de bedrijfsvoering enerzijds en de bevoegdheid van de Beheerraad voor de aanstelling van ondersteunend personeel anderzijds. De griffie is werkzaam ten behoeve van zowel de rechtspraak in hoger beroep als de rechtspraak in eerste aanleg.
De organisatie van de griffie wijkt af van de huidige situatie. Thans is er formeel een griffie voor het Hof en zijn er griffies voor elk van beide Gerechten in eerste aanleg. In de nieuwe situatie is er formeel één griffie ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg gezamenlijk. In elk van de vier betrokken landen is echter een vestiging van de griffie ter ondersteuning van de rechtspraak ter plaatse. Het bestuur wijst de gerechtsambtenaren aan die werkzaamheden verrichten die bij landsverordening of wet aan de griffier zijn opgedragen. Praktisch is de organisatie goed vergelijkbaar met de huidige. Ieder Gerecht in eerste aanleg en het Hof worden ondersteund door een ter plaatse aanwezig griffiekantoor.
[…]
Stukken en zaken ten behoeve van de Gerechten in eerste aanleg en het Hof kunnen worden ingediend bij iedere vestiging van de griffie. De griffieorganisatie is immers één organisatie. Met moderne communicatiemiddelen kunnen de vestigingen elkaar snel en eenvoudig op de hoogte stellen van stukken en zaken die van belang zijn voor een andere vestiging. Bij landsverordening of wet kan worden voorgeschreven dat stukken en zaken bij een bepaalde griffie moeten worden ingediend.”
Bespreking van de middelen
10. Op 9 december 2020 heeft het Gerecht van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire,3.vonnis gewezen in deze strafzaak en de verdachte ter zake van twee feiten veroordeeld. De uitspraak houdt onder meer in dat het vonnis is “uitgesproken via videoverbinding vanuit Curaçao ter openbare terechtzitting van dit gerecht in Bonaire”.4.Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van dit Gerecht van 18 november 2020 is door de (enkelvoudige) rechter meegedeeld dat de uitspraak op deze wijze en op die plaats zou worden gedaan en dat de raadsvrouw toen daarbij te kennen heeft gegeven bij de uitspraak in Curaçao aanwezig te zullen zijn.
11. De raadsvrouw van de verdachte heeft op 18 december 2020 tijdig hoger beroep ingesteld bij het Hof. Blijkens de akte hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte dit beroep ingesteld “ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, St. Eustatius en Saba, zittingsplaats Curaçao”. De terechtzitting van het Hof vond plaats op 14 januari 2022 en verliep met een directe beeld- en geluidsverbinding tussen het gerechtsgebouw te Bonaire, het kantoor van de raadsvrouw van de verdachten te Curaçao en het kantoor van de advocaat van de benadeelde partij te Curaçao. Het Hof heeft op diezelfde dag uitspraak gedaan en, als gezegd, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep omdat (samengevat) de raadsvrouw welbewust ervoor heeft gekozen voorbij te gaan aan de strafvorderlijk voorgeschreven route door niet bij het juiste Gerecht hoger beroep in te stellen en er voorts geen feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het verzuim dient te worden verontschuldigd. Wat betreft die voorgeschreven route heeft het Hof overwogen dat, naar het heeft vastgesteld, het beroepen vonnis is gewezen door het Gerecht van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, en het hoger beroep door de raadsvrouw in strijd met de in het Wetboek van Strafvordering BES voorgeschreven wijze niet is ingesteld ter griffie van het Gerecht van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, maar ter griffie van het Gerecht van Curaçao .
12. Ingevolge art. 22, tweede lid, Rijkswet geldt dat stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie, tenzij bij landsverordening of wet anders is bepaald. Wat in dit verband precies onder “stukken en zaken” dient te worden verstaan, is mij niet duidelijk geworden.5.Het Hof overweegt, zo begrijp ik, dat art. 22 van de Rijkswet in het onderhavige geval niet van toepassing is omdat het hier niet gaat om het indienen van stukken en zaken, maar om het afleggen van een verklaring ter griffie en dat daarvan door de griffier een akte wordt opgemaakt.6.Ik neem aan dat daarmee gezegd wil zijn dat zo’n verklaring anders van karakter is dan stukken en zaken (waaronder bijvoorbeeld bewijsstukken) en daarom niet onder de reikwijdte van art. 22 Rijkswet valt. Hoe dan ook, vaststaat dat in art. 445 Sv BES is bepaald dat hoger beroep wordt ingesteld door het afleggen van een verklaring op de griffie van het Gerecht in eerste aanleg en dat daarvan door de griffier een akte wordt opgemaakt. Indien in afwijking van hetgeen het Hof heeft overwogen zou moeten worden aangenomen dat art. 22 Rijkswet te dezen wel van toepassing is, dan nog zou dit de steller van het middel niet baten. In dat geval is art. 445 Sv BES aan te merken als een uitzondering op de hoofdregel zoals in art. 22, tweede lid, Rijkswet wordt bedoeld: stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie, tenzij bij landsverordening of wet anders is bepaald.
13. Uit de tekst van art. 445 Sv BES in samenhang bezien met art. 1, aanhef en onder f, Rijkswet kan worden afgeleid dat onder Gerecht in eerste aanleg is te verstaan het Gerecht waar de zaak aanhangig is. Dat brengt mee dat tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba enkel op één van deze eilanden hoger beroep kan worden ingesteld en aldus zo’n uitzondering is als bedoeld in art. 22, tweede lid, Rijkswet. Steun voor deze opvatting kan worden gevonden in art. 10, tweede lid, Rijkswet: “Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten is gevestigd in en houdt zitting op Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba houdt zitting op elk van deze eilanden.” Deze formulering betekent dat er voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba één (gemeenschappelijk) Gerecht is dat nadrukkelijk onderscheiden wordt van de Gerechten van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Daaruit vloeit mijns inziens voort dat de griffies (althans de vestigingen aldaar van de gemeenschappelijke griffie) van de laatstgenoemde Gerechten niet zijn opengesteld voor – kort gezegd – het instellen van hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht van Bonaire, Sint Maarten en Saba, zittingsplaats Bonaire.
14. Het betoog van de raadsvrouw behelst daarnaast het standpunt dat indien sprake is van een verzuim, dit verzuim verontschuldigbaar is omdat zij een transparant overleg zou hebben gehad met een griffiemedewerker van het Gerecht in eerste aanleg te Curaçao over de wijze waarop zij hoger beroep tegen het beroepen vonnis zou moeten instellen zonder daarvoor naar Bonaire te hoeven afreizen. Volgens de raadsvrouw heeft de griffiemedewerker toen een ter griffie vervaardigde template verstrekt waarop duidelijk is aangegeven dat de akte hoger beroep een akte betreft van het Gerecht van Bonaire, zitting houdende te Curaçao. Een dergelijke template kan haars inziens niet anders worden beschouwd dan als te zijn een officieel gerechtelijk stuk.
15. Het Hof heeft de raadsvrouw in dat standpunt niet gevolgd. De argumenten daarvoor zijn dat op de voet van art. 447 Sv van de ter griffie afgelegde verklaring een akte wordt opgesteld, niet meer en niet minder, en dat een verdergaand aan die akte te ontlenen vertrouwen, in het bijzonder waar het gaat om de rechtsgeldigheid van het ingestelde beroep, enige rechtsgrond ontbeert aangezien het aan het Hof is om daarover te oordelen.
16. Op grond van het voorgaande getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit niet ontoereikend gemotiveerd, zodat het eerste middel faalt.
17. Voorts wordt in de schriftuur onder verwijzing naar HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3253, NJ 2015/473 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn hand van 15 september 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2238 gesteld dat de raadsvrouw in de onderhavige zaak mocht vertrouwen op de juistheid van de door de griffier aan haar verstrekte ambtelijke informatie. In de zaak die tot dat arrest en mijn conclusie heeft geleid, betrof het de situatie waarin een senior administratief medewerker van de griffie aan de raadsman had meegedeeld dat de volmacht voor het instellen van cassatie per e-mail kon worden toegestuurd, terwijl dat destijds nog niet mogelijk was. In mijn conclusie schreef ik dienaangaande onder meer het volgende (de voetnoten heb ik hier weggelaten):
“Procespartijen moeten op de juistheid van mededelingen van administratief ambtenaren die het aanwenden van rechtsmiddelen in hun portefeuille hebben, kunnen vertrouwen. Van de laatstgenoemden mag bovendien in het algemeen worden verwacht dat zij degene die op onjuiste wijze een rechtsmiddel instelt, daarop wijzen. Een door een ambtelijke fout of door een ambtelijk verzuim gewekte verwachting, kan een strikte (toepassing van) de rechtsmiddelenregeling doen nuanceren. Ook de Hoge Raad zelf heeft daarvoor ruimte vrijgemaakt. Zo is het vaste rechtspraak dat ambtelijke mededelingen die aan een verdachte of diens raadsman verstrekt zijn, onder omstandigheden tot de conclusie kunnen leiden dat een als gevolg daarvan niet in acht genomen voorschrift niet aan het instellen van hoger beroep of beroep in cassatie in de weg mag komen te staan.”
18. Het uitgangspunt dat doorgaans op mededelingen van de griffiemedewerker moet kunnen worden vertrouwd, huldig ik nog altijd. De Hoge Raad was lange tijd van oordeel dat de in het derde lid van art. 450 Sv7.genoemde eisen strikt moeten worden nageleefd, maar die lijn heeft hij jaren geleden enigszins genuanceerd ten gunste van de verdachte.8.
19. Deze verzachting in de rechtspraak brengt naar mijn inzicht echter niet mee dat in de onderhavige zaak het door het tweede middel aangevallen oordeel van het Hof van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en/of niet begrijpelijk is.9.De kennelijke ad hoc ‘oplossing’ van de griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is hierin gelegen, dat een template beschikbaar is gesteld waarop niet dit Gerecht wordt vermeld, terwijl deze template daar feitelijk wel is opgemaakt, maar het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, zittingsplaats Curaçao. Ik weet niet of de betrokken griffiemedewerker al dan niet op eigen houtje heeft gehandeld, maar nu gezien de gedingstukken er geen reden is om aan te nemen dat daarvoor een rechtstitel aanwezig was, meen ik dat de raadsvrouw niet op de rechtsgeldigheid van deze template had mogen vertrouwen. Ik neem daarbij in aanmerking dat de raadsvrouw ter ’s Hofs terechtzitting heeft meegedeeld dat zij weet dat zij als rechtsgeleerd raadsvrouw niet blind mag vertrouwen op toezeggingen die worden gedaan door een griffiemedewerker. Dat zij naar haar zeggen een transparant overleg met de desbetreffende griffiemedewerker had, maakt dat niet anders. Een andersluidende opvatting zou immers impliceren dat op die manier de mogelijkheid wordt geopend dat hoger beroep wordt ingesteld in een ander Koninkrijkland, zonder dat daaraan de in art. 10, derde lid, Rijkswet bedoelde beslissing van het bestuur van het Gemeenschappelijk Hof vooraf gaat.10.
20. De organisatorische eenheid die van toepassing is op de Gerechten in eerste aanleg en het Gemeenschappelijk Hof (de ‘verwevenheid’ van deze Gerechten en het Hof in dat opzicht) kan naar mijn inzicht evenmin leiden tot het standpunt dat de raadsvrouw van de verdachte op de mededelingen van de griffiemedewerker mocht vertrouwen. In de hierboven aangehaalde memorie van toelichting bij de Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt (weliswaar) benadrukt dat het Hof en de Gerechten in eerste aanleg één organisatie vormen en dat een griffie zowel de rechtspraak in eerste aanleg als die in hoger beroep ondersteunt.11.Omdat stukken en zaken kunnen worden ingediend bij iedere vestiging van de griffie – tenzij daarop een wettelijke uitzondering is gemaakt –, wordt er op vertrouwd dat de vestigingen elkaar met behulp van moderne communicatiemiddelen snel en eenvoudig op de hoogte houden van stukken en zaken die voor een bepaalde vestiging van belang zijn. Maar dit een en ander laat onverlet dat de onderscheiden vestigingen in voorkomende gevallen hun eigen taken en bevoegdheden hebben en deze zelfstandig dienen aan te wenden. Zoals hierboven al tot uitdrukking is gekomen, is daarvan sprake in geval van het instellen van het hoger beroep. Ook aan deze organisatiestructuur kon de raadsvrouw dus niet haar opvatting ontlenen in punt 19 van de pleitnota, dat de kleinschaligheid van de organisatie en het overkoepelende karakter van de griffie het vertrouwen aanwakkerden dat het binnen de organisatie van de gerechten onderling duidelijk zou zijn dat er hoger beroep was ingesteld tegen de vonnissen van 9 december 2020.
21. Verder merk ik op dat uit de stukken van het geding niet blijkt, en ter ’s Hofs terechtzitting ook niet onderbouwd is aangevoerd door de raadsvrouw, dat door de (Rijks)wetgever was voorzien in (tijdelijke) uitzonderingen voor het instellen van hoger beroep in verband met de COVID-pandemie in kort aangeduid het Caribisch deel van het Koninkrijk.
22. Wat wel uit het vonnis van het Hof naar voren komt, is dat er voldoende alternatieven voor de raadsvrouw beschikbaar waren. Zij had ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoger beroep kunnen instellen door aldaar een verklaring af te leggen, nu noch gesteld noch gebleken is dat die griffie (vanwege de COVID-pandemie) gedurende de beroepstermijn gesloten is geweest. Ook had zij vanuit Curaçao collegiale bijstand kunnen vragen aan een advocaat op Bonaire, die tot het aldaar instellen van hoger beroep gemachtigd had kunnen worden. Voorts had de verdachte die toen op Bonaire woonachtig was het hoger beroep zelf kunnen instellen. Kortom, blijkens deze vaststellingen van het Hof stonden er voor de raadsvrouw voldoende wegen open om het hoger beroep op de juiste wijze in te stellen of te doen instellen.
23. Derhalve meen ik dat het bestreden oordeel van het Hof niet op een onjuiste rechtsopvatting berust en niet ontoereikend is gemotiveerd.
VII. Slotsom
24. Beide middelen falen.
25. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑09‑2023
Kamerstukken II 2008/09, 32 017 (R 1884), nr. 3, p. 4-5 en p. 6-8.
Het onderhavige vonnis van dit Gerecht rept in de aanhef van “Gerecht in eerste aanleg van Bonaire”.
Vonnis, blad 13.
Ik ga ervan uit dat voor de betekenis daarvan aangeknoopt kan worden bij art. 10 RO -dit - was art. 41, zevende lid, (oud) RO - en de uitleg die daaraan wordt gegeven. Art. 10 RO luidt: “Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie waar de zaak wordt behandeld, tenzij in het bestuursreglement anders is bepaald.” Het zevende lid van art. 41 (oud) RO luidde: “Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, met dien verstande dat in nevenzittingsplaatsen geen zaken kunnen worden gedeponeerd. Het bestuur kan in het bestuursreglement bepalen dat in een nevenzittingsplaats geen stukken kunnen worden ingediend.” In de uitspraak van HR 29 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4803, NJ 2006/161 ligt mijns inziens besloten dat deze bepaling tevens betrekking heeft op het instellen van hoger beroep. Ik wijs nog op rechtsoverweging 3.2 in dat arrest: “Tot de stukken van het geding behoren: […]; ii een door de griffier van de rechtbank te Rotterdam opgemaakte akte, inhoudende dat op 18 oktober 2002 de Officier van Justitie in het arrondissement Rotterdam ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam heeft verklaard: 'Beroep in te stellen tegen eindvonnis d.d. 7 oktober 2002 in de zaak met (…) parketnummer [15/000291–02] gewezen (…) door de Meervoudige Kamer in deze rechtbank tegen [de verdachte]'.”
De overweging zou zich aldus kunnen laten lezen, dat daarmee een mondelinge verklaring wordt bedoeld. Vgl. wat betreft het instellen van het cassatieberoep ingevolge art. 449, eerste lid, Sv A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 45: “Het gaat hier om een mondelinge verklaring, zodat degene die het rechtsmiddel wil aanwenden, ter griffie dient te verschijnen”. Zie ook HR 30 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9705, NJ 2001/293, m.nt. De Hullu.
Dit artikel regelt de aanwending van de rechtsmiddelen in Nederland.
Zie bijv.: HR 1 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9116; HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:BR2337 en HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:910 alsmede de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Bleichrodt (thans P-G) van 16 april 2019, ECLI:NL:PHR:2019:391.
Vgl. HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:308 en mijn daaraan voorafgaande conclusie van 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:38.
Deze beslissing is vereist wanneer in afwijking van het bepaalde in art. 10, tweede lid, Rijkswet een Gerecht in eerste aanleg zitting houdt in een van de andere landen.
Sinds 10 oktober 2010 is er, anders dan voordien, formeel één griffie ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg. Wel kent elk van de landen een aparte vestiging van deze griffie.