Beide verklaringen zijn op de terechtzitting in hoger beroep voorgedragen.
HR, 07-02-2012, nr. S 10/03407
ECLI:NL:HR:2012:BU2878
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-02-2012
- Zaaknummer
S 10/03407
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BU2878
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU2878, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU2878
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL5635, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2012:BU2878, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑10‑2011
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL5635
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU2878
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑10‑2010
- Vindplaatsen
VR 2013/86
AA20120840 met annotatie van N. Rozemond
Uitspraak 07‑02‑2012
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Art. 307 Sr en grondslagverlating. ’s Hofs overwegingen moeten aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat wegens het ontbreken van voldoende verwijtbaarheid geen sprake is geweest van min of meer grove of aanmerkelijke schuld als in de tenlastelegging omschreven. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 307 Sr. Nu het hof niet heeft vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd, is van grondslagverlating geen sprake. Dit met feitelijke waarderingen verweven oordeel is niet onbegrijpelijk gemotiveerd; dat geldt eveneens voor de overweging “dat niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken” waarin het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat geen sprake was van nonchalance of nalatigheid in de voor min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereiste zin.
7 februari 2012
Strafkamer
nr. S 10/03407
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2010, nummer 23/001312-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt primair dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de daarin voorkomende term "schuld" en subsidiair dat het Hof zijn oordeel op onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd.
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Amsterdam - op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum '[A]' aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 12 meter, in elk geval op aanzienlijk hoogte, van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van [slachtoffer] - roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:
- geen zicht te houden op [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, klimmer en/of
- zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en/of
- het touw dat vast zat aan zijn, verdachtes, klimgordel los te maken voordat hij, verdachte, zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer] al beneden was, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en/of na het moment waarop [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, dan wel ging hangen in het touw, dat aan haar klimgordel was verbonden, waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten meerdere breuken van het borstbeen en/of de ribben en/of een verscheuring van de rechter longaderen en/of (dientengevolge) een grote inwendige bloeding, heeft bekomen dat, deze aan de gevolgen daarvan is overleden."
2.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Vaststaande feiten
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg, bezien in verband met de inhoud van het dossier, is het navolgende komen vast te staan.
Op 13 mei 2008 was de verdachte in klimhal [A] te Amsterdam de zekeraar van klimmer - en slachtoffer - [slachtoffer]. [Betrokkene 1] - de vriendin van de verdachte - was de route naast de verdachte en [slachtoffer] aan het beklimmen. De zekeraar van [betrokkene 1] was [betrokkene 2].
De klimapparatuur van de verdachte en [slachtoffer] is technisch in orde gebleken en werd op juiste wijze gebruikt. Er werd gezekerd met een Gri-gri, hetgeen een veilige aanvulling op de zekeringsmiddelen is.
De verdachte had op 13 mei 2008 reeds ongeveer zes jaren meerdere avonden per week zonder ongelukken de klimsport beoefend. Iedere dinsdagavond klom de verdachte met [slachtoffer]. In de loop van de avond, voorafgaande aan het ongeval, hadden de verdachte en [slachtoffer] allebei ongeveer tien routes geklommen. Tijdens de laatste klimtocht van [slachtoffer] is [slachtoffer] driemaal gevallen en telkens goed opgevangen. In de loop van haar klimtocht hebben de verdachte en [betrokkene 2], die op dat moment ook zekerde, af en toe met elkaar gesproken.
Enkele ogenblikken nadat [betrokkene 1] door [betrokkene 2] naar beneden was gevierd en [betrokkene 1] zich in de richting van de bar wil begeven is [slachtoffer] van twaalf meter hoogte naar beneden gestort. Ondanks pogingen om haar leven te redden overleed ze kort daarna tengevolge van massaal bloedverlies, veroorzaakt door een verscheuring van de rechter longader.
Het hof stelt vast dat er geen getuigen zijn die de handeling van de verdachte, die tot het fatale gevolg heeft geleid, hebben gezien.
De verdachte had de karabiner welke aan de lijn behoort te zitten waarmee [slachtoffer] werd gezekerd nog in zijn hand toen hij merkte dat er hard aan de lijn en de karabiner werd getrokken. De verdachte schrok, draaide zich om en zag de laatste meters van de val van [slachtoffer] vanaf een hoogte van twaalf meter.
Nadere overwegingen betreffende de feiten
De verdachte heeft verklaard niet te weten hoe hij ertoe is gekomen om de zekering van het touw waarmee hij [slachtoffer] zekerde los te maken. Hij heeft voorts verklaard te hebben gezocht naar gedachten en beweegredenen die een verklaring zouden kunnen bieden voor deze gebeurtenis waarvan hij zich niets herinnert. Zo heeft hij achteraf gedacht dat hij in zijn gedachten mogelijk bezig is geweest om zijn vriendin [betrokkene 1] naar beneden te vieren, nadat zij boven was geweest. Op het moment dat zijn vriendin op de grond stond is de verdachte met haar en [betrokkene 2] gaan praten.
De verdachte vermoedt dat hij onbewust zijn zekering heeft losgemaakt, kennelijk omdat hij dacht dat vastgekoppeld blijven niet meer nodig was nu zijn vriendin veilig op de grond stond.
Tenslotte heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat steeds omhoog kijken naar de klimmer zoals het protocol voorschrijft fysiek ondoenlijk is en ook niet nodig is omdat de ervaren klimmer/zekeraar aan de spanning op het touw voelt welke reactie van hem wordt geëist.
Het openbaar ministerie verwijt de verdachte dat hij geen zicht heeft gehouden op [slachtoffer] toen zij op een hoogte van ongeveer twaalf meter aan het klimmen was en dat hij zich niet heeft beperkt tot zijn taak als zekeraar maar ook heeft gepraat met de zekeraar naast hem en heeft gekeken naar de klimmer naast hem. Vervolgens heeft de verdachte in de optiek van het openbaar ministerie aanmerkelijk nalatig gehandeld door onbewust de zekering los te maken zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] al beneden was, waardoor zij niet gezekerd was en van de klimwand viel, als gevolg waarvan zij is overleden.
Het hof stelt in dit verband voorop dat de klimsport, zoals die door de verdachte en [slachtoffer] werd beoefend, zeer gevaarlijk is. Met het oog op de veiligheid van de klimmer moet daarom van de klimmer én de zekeraar worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan wanneer het zou gaan om het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten.
Door de verdediging is voor een beschrijving van de processen die zich bij het handelen afspelen gewezen op een artikel van Prof. dr. W.A. Wagenaar dat in een vergelijkbare zaak bij de rechtbank Maastricht door de verdediging in die zaak is overgelegd en dat ook in deze zaak door de verdediging is ingebracht.
Het hof acht, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen de verdachte bij verschillende gelegenheden heeft verklaard, aannemelijk dat de verdachte zich steeds scherp bewust is geweest van de verantwoordelijkheid die hij in de rol van zekeraar droeg voor het leven van de klimmer, in dit geval [slachtoffer], terwijl niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken. Ook acht het hof aannemelijk dat het voortdurend omhoog kijken, zoals door het protocol vereist, voldoende is gecompenseerd doordat de zekeraar aan spanning op het touw voelt hoe hij moet reageren. Voorts, dat de verdachte zich de handelingen die het klimmen mogelijk maken en de klimmer voor vallen behoeden - zoals in het protocol opgesomd en zoals door hem, in afwijking van het protocol, gecompenseerd - zozeer heeft eigen gemaakt dat van geautomatiseerd handelen kan worden gesproken. Het hof ontleent aan de in de psychologie gangbare beschrijving van geautomatiseerde handelingen dat die, juist doordat ze op onbewust niveau worden gestuurd, de mogelijkheid in zich bergen dat ze door andere handelingen in een verkeerde richting worden gestuurd. In dat geval gaat de ene geautomatiseerde reeks van handelingen, onopgemerkt door de betrokkene, over in een andere reeks van geautomatiseerde handelingen. In het onderhavige geval is aannemelijk geworden dat de reeks van geautomatiseerde handelingen die betrekking hadden op het zekeren van [slachtoffer] onopgemerkt zijn overgegaan in de geautomatiseerde reeks van handelingen rondom het afdalen van [betrokkene 1]. Toen die veilig op de grond stond kon die reeks worden afgerond met het losmaken van de zekering, die echter het losraken verhinderde van het andere touw dat [slachtoffer] zekerde. Het gevolg van een en ander was de onbelemmerde, dodelijke val van [slachtoffer].
Overweging over de verwijtbaarheid
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat aan de verdachte ondanks het fatale gevolg van zijn handelen geen verwijt kan worden gemaakt. Dat zou in het licht van bijkomende omstandigheden anders kunnen zijn, maar van die omstandigheden is niet gebleken. In het niet voldoen aan het protocol voor zover het gaat om het voortdurend naar boven kijken ziet het hof niet een dergelijke omstandigheid.
Van schuld in enige strafrechtelijke betekenis is dus niet gebleken, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt het hof dat, nu dit ongeluk er één is in een reeks van ongelukken rond klimmuren, waarbij de gebeurtenissen steeds hetzelfde patroon lijken te volgen, een aanpassing van de veiligheidsmaatregelen aangewezen is. Daarbij kan in ieder geval gedacht worden aan voorkoming van automatisch losmaken van de zekering door de eis dat de zekering slechts door de klimmer kan worden afgekoppeld."
2.3. De overwegingen van het Hof moeten aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat wegens het ontbreken van voldoende verwijtbaarheid geen sprake is geweest van min of meer grove of aanmerkelijke schuld als in de tenlastelegging omschreven. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 307 Sr. Het Hof heeft derhalve niet vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd. Van grondslagverlating is daarom geen sprake. De primaire klacht faalt dus.
2.4. Ook de subsidiaire klacht faalt. Voormeld, met feitelijke waarderingen verweven oordeel is door het Hof niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Dat geldt ook voor de overweging "dat niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken", waarin het Hof - mede gelet op de overige vaststellingen en overwegingen - kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat geen sprake was van nonchalance of nalatigheid in de voor min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereiste zin.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 februari 2012.
Conclusie 25‑10‑2011
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 19 februari 2010 verdachte vrijgesproken van ‘aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn’.
2.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft beroep in cassatie ingesteld en een plaatsvervangend Advocaat-Generaal bij dat Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof door te oordelen dat bij de verdachte sprake is geweest van een geautomatiseerd handelen waarvan de verdachte ondanks het fatale gevolg van dit handelen geen verwijt kan worden gemaakt en dat van schuld in enige strafrechtelijke betekenis dus niet is gebleken, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door een onjuiste betekenis toe te kennen aan het in de tenlastelegging voorkomende en kennelijk aan art. 307, eerste lid, Sr ontleende begrip ‘schuld’ en/of dit oordeel op onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd.
4.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Amsterdam — op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum ‘[A]’ aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 12 meter, in elk geval op aanzienlijk hoogte, van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van [slachtoffer] — roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:
- —
geen zicht te houden op [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, klimmer en/of
- —
zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en/of
- —
het touw dat vast zat aan zijn, verdachtes, klimgordel los te maken voordat hij, verdachte, zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer] al beneden was,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en/of na het moment waarop [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, dan wel ging hangen in het touw, dat aan haar klimgordel was verbonden,
waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten meerdere breuken van het borstbeen en/of de ribben en/of een verscheuring van de rechter longaderen en/of (dientengevolge) een grote inwendige bloeding, heeft bekomen dat, deze aan de gevolgen daarvan is overleden.’
5.
Zoals blijkt uit de overwegingen in het arrest heeft het Hof het volgende vastgesteld. Op 13 mei 2008 heeft de verdachte samen met [slachtoffer] de klimsport beoefend op een klimwand in de klimhal ‘[A]’ in Amsterdam. Zowel de verdachte als [slachtoffer] waren ervaren klimmers, aangezien de verdachte al ongeveer zes jaren meerdere avonden per week (zonder ongelukken) de klimsport had beoefend en hij iedere dinsdagavond met [slachtoffer] klom. De verdachte heeft die avond als de zekeraar (beveiliger) van de klimmer [slachtoffer] gefungeerd, terwijl de door hen gebruikte klimapparatuur technisch in orde was en op de juiste wijze werd gebruikt. De vriendin van de verdachte ([betrokkene 1]) heeft op dat moment de route naast die van de verdachte en [slachtoffer] beklommen, terwijl [betrokkene 2] als haar zekeraar is opgetreden. [Slachtoffer] is tijdens haar klimtocht drie keer gevallen en is telkens goed opgevangen door de verdachte. In de loop van de klimtocht van [slachtoffer] heeft de verdachte af en toe met [betrokkene 2] gesproken. Hoewel het protocol voorschrijft dat de zekeraar voortdurend omhoog kijkt naar de klimmer, heeft de verdachte dat niet gedaan, naar eigen zeggen omdat dit fysiek ondoenlijk is en niet nodig is nu een ervaren klimmer/zekeraar aan de spanning op het touw voelt welke reactie van hem wordt geëist. Op het moment dat [betrokkene 1] — nadat zij naar beneden was gevierd — op de grond stond is de verdachte met haar en [betrokkene 2] gaan praten. Vervolgens heeft de verdachte de zekering van het touw waarmee hij [slachtoffer] zekerde losgemaakt, naar eigen zeggen aangezien hij onbewust dacht dat vastgekoppeld blijven niet meer nodig was omdat zijn vriendin veilig op de grond was. Tenslotte is [slachtoffer] van twaalf meter hoogte naar beneden gestort. Door deze val is [slachtoffer] als gevolg van massaal bloedverlies veroorzaakt door een verscheuring van haar rechter longader overleden.
6.
Bijna onvermijdelijk komt de vraag op of in een geval als het onderhavige überhaupt tot strafrechtelijke vervolging van de verdachte dient te worden overgegaan, nu er sprake is van een noodlottig ongeval en de verdachte zelf — net als de nabestaanden van het slachtoffer — de gevolgen daarvan de rest van zijn leven met zich mee zal moeten dragen aangezien door zijn toedoen zijn vaste klimpartner is komen te overlijden. Deze gedachte wordt onder meer gevoed door het feit dat zich bij de stukken van het geding een schrijven van de vader van het slachtoffer ([betrokkene 3]) bevindt, inhoudende dat de verdachte op allerlei manieren heeft laten weten dat hij zijn verantwoordelijkheid voor dit noodlottige handelen heeft genomen, dat hij oprecht spijt heeft betuigd en dat hij bereid is zich in te zetten voor het bevorderen van een veiligere klimsport. Bij die stukken bevindt zich voorts een schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer ([betrokkene 4]), inhoudende dat de verdachte hun in de ogen heeft gekeken en schuld heeft bekend en dat hij heel zijn leven daarmee zal moeten leven.1. In het verlengde daarvan heeft de Rechtbank de verdachte in eerste aanleg weliswaar veroordeeld, doch daarbij bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Het Hof heeft de doodsoorzaak in een bredere context geplaatst door in een overweging ten overvloede te overwegen dat — vanwege het feit dat er sprake is van een reeks van ongelukken rond klimmuren — een aanpassing van de veiligheidsmaatregelen bij klimmuren aangewezen is, waarbij kan worden gedacht aan het voorkomen van het automatisch losmaken van de zekering door de eis dat de zekering slechts door de klimmer kan worden afgekoppeld. In deze conclusie ten behoeve van de cassatieprocedure heeft het weinig zin de opgeworpen vraag of vervolging in een geval als het onderhavige aangewezen is te beantwoorden. Dat de vraag bij alle betrokkenen — waaronder rechtbank en Hof — een rol heeft gespeeld, spreekt voor zich.
7.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde dood door schuld. Voorts heeft het Hof onder het hoofd ‘overweging over de verwijtbaarheid’ geoordeeld dat van schuld in enige strafrechtelijke betekenis niet is gebleken, nu aan de verdachte ondanks het fatale gevolg van zijn handelen geen verwijt kan worden gemaakt en niet is gebleken van bijkomende omstandigheden in het licht waarvan dat anders zou zijn. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen. Er dient te worden vooropgesteld dat de klimsport zeer gevaarlijk is, zodat met het oog op de veiligheid van de klimmer van de klimmer en de zekeraar moet worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan wanneer het zou gaan om het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten. De verdachte is zich steeds scherp bewust geweest van de verantwoordelijkheid die hij in de rol van zekeraar droeg voor het leven van de klimmer ([slachtoffer]), terwijl niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken. Daarnaast is het feit dat de verdachte niet voortdurend omhoog heeft gekeken — zoals het protocol vereist — voldoende gecompenseerd doordat de verdachte in zijn hoedanigheid van zekeraar aan de spanning op het touw kon voelen hoe hij moest reageren. Bovendien heeft de verdachte zich de handelingen die het klimmen mogelijk maken en de klimmer voor vallen behoeden zozeer eigen gemaakt, dat van geautomatiseerd handelen van de verdachte kan worden gesproken. Tenslotte is de reeks van geautomatiseerde handelingen die betrekking hadden op het zekeren van [slachtoffer] onopgemerkt overgegaan in de geautomatiseerde reeks van handelingen rondom het afdalen van [betrokkene 1]. Op het moment dat [betrokkene 1] veilig op de grond stond kon die reeks worden afgerond met het losmaken van de zekering, terwijl die zekering in werkelijkheid het losraken verhinderde van het (andere) touw dat [slachtoffer] zekerde.
8.
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.2.
9.
Voor het aannemen van schuld moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (vermijdbaarheid) en kon ook anders handelen (verwijtbaarheid). De standaard waartegen gedrag wordt afgemeten wordt bovendien mede bepaald door de zogenaamde Garantenstellung, waarbij van personen in een bepaalde hoedanigheid een bijzondere zorgplicht mag worden verwacht. Als iemand functioneel handelt met een bepaalde verantwoordelijkheid, worden de maatstaven van (on)voorzichtig gedrag mede daardoor bepaald.3.
10.
Degene die bij het uitoefenen van de klimsport optreedt als zekeraar heeft een bepaalde verantwoordelijkheid ten opzichte van degene met wie hij klimt. De zekeraar dient erop toe te zien dat zijn klimmer uiteindelijk weer veilig beneden komt, onder meer door de klimmer goed in de gaten te houden en de zekering van het touw waarmee hij de klimmer zekert pas los te maken als deze op grond is.4.
11.
In de lagere jurisprudentie zijn ernstige ongelukken met klimwanden vaker aan de orde geweest.
- (i)
In Rechtbank Amsterdam 22 maart 2010, LJN BL8301 treedt de verdachte in de klimhal ‘[A]’ in Amsterdam op als zekeraar van het (latere) slachtoffer. Op het moment dat het slachtoffer zich nog op twaalf meter hoogte bevindt koppelt de verdachte — om onbekende redenen — de karabiner waarmee het zekeringsmateriaal aan haar gordel is vastgemaakt los, waarna het slachtoffer naar beneden valt en een veelvoud aan fracturen oploopt. De Rechtbank veroordeelt de verdachte ter zake van ‘aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zodanig lichamelijk letsel bekomt dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar ambts- of beroepsbezigheden ontstaat’ zonder oplegging van straf of maatregel. De Rechtbank overweegt daartoe het volgende. De verdachte heeft in een moment van onoplettendheid de karabiner losgemaakt zonder zich te vergewissen dat het slachtoffer op dat moment al weer op de grond stond. Aldus heeft zij niet de bijzondere oplettendheid betracht die van haar in haar rol als zekeraar wel mocht worden verwacht. Bij de uitoefening van de op haar als zekeraar rustende cruciale taak heeft zij niet de daarvoor noodzakelijke waakzaamheid in acht heeft genomen, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat zij heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat de door haar gezekerde klimmer weer veilig op de grond was gekomen voordat zij haar losmaakte.
- (ii)
In Rechtbank Haarlem 11 juli 2008, LJN BD7925 fungeert de verdachte als kliminstructeur bij een kliminstructie op een klimwand bij de Stichting Welzijn Edam. Nadat de verdachte de klimgordel ondeugdelijk heeft omgedaan bij het (latere) slachtoffer en dit onvoldoende heeft gecontroleerd, valt het slachtoffer tijdens de afdaling van de klimwand van een hoogte van ongeveer tien meter naar beneden als gevolg waarvan zij een oogkasfractuur, een schaafwond op de rechterwang, meerdere gebroken middenvoetsbeentjes, een scheurtje aan het rechteroor en kneuzingen van meerdere ribben oploopt. De verdachte wordt door de Rechtbank ter zake van ‘aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daartoe overweegt de Rechtbank het volgende. Met het oog op de veiligheid van de klimmer moet niet alleen van de klimmer zelf maar in het bijzonder ook van de kliminstructeur (de verdachte) worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke instructies en regels. Op het moment dat de (onervaren) klimmer daadwerkelijk gaat klimmen dient de instructeur te waken over de veiligheid en te letten op het juiste gebruik van de materialen, zoals de klimgordel. De verdachte had als kliminstructeur een bijzondere zorgplicht, nu hij verantwoordelijk was voor een juist gebruik van de klimgordel en hij erop diende toe te zien dat alleen met een juist bevestigde klimgordel zou worden geklommen. De verdachte is in deze zorgplicht ernstig tekort geschoten.
- (iii)
In Rechtbank Maastricht 31 maart 2003, LJN AF6905 neemt de verdachte in klimhal ‘Rocca’ in Gulpen de taak op zich om het (latere) slachtoffer te zekeren. Op enig moment biedt de verdachte hulp aan een ander klimduo, waardoor hij terecht komt in een positie die niet recht onder het slachtoffer is gelegen, hij niet langer zicht houdt op het slachtoffer en hij niet langer bewust bezig is met het zekeren van het slachtoffer. Wanneer de persoon aan wie hij hulp biedt beneden is, maakt de verdachte het touw dat het slachtoffer zekert los van zijn eigen klimgordel, waarna het slachtoffer ongezekerd uit de klimmuur valt en komt te overlijden. De Rechtbank veroordeelt de verdachte wegens ‘aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn’ tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De Rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het is niet acceptabel dat de zekeraar zijn primaire taak als gevolg van andere activiteiten geheel uit het oog verliest, terwijl van hem moet worden verwacht dat hij onder alle omstandigheden in staat is om zijn taak naar behoren te vervullen. De verdachte is als ervaren klimmer en zekeraar met deze eisen bekend en kon zich daarnaar gedragen. Bovendien verdraagt gedrag op basis van ‘skill based learning’ zich niet met de taak van de verdachte als zekeraar, nu het zekeren van een klimmer een activiteit is die te allen tijde bewust moet worden verricht.
12.
In de hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als diens oordeel besloten dat de verdachte weliswaar in strijd met het protocol niet steeds omhoog heeft gekeken naar zijn klimmer ([slachtoffer]) en haar dus niet (continu) in de gaten heeft gehouden, dat hij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft gepraat terwijl [slachtoffer] nog op twaalf meter hoogte aan het klimmen was en dat hij de zekering van het touw waarmee hij [slachtoffer] zekerde heeft losgemaakt zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] al beneden was, maar dat hij niet ‘roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig’ heeft gehandeld.
13.
Dit oordeel is zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers vooropgesteld dat de klimsport zeer gevaarlijk is, dat met het oog op de veiligheid van de klimmer van de klimmer en de zekeraar moet worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich voorzichtiger en oplettender gedragen dan bij het verrichten van minder gevaarlijke activiteiten. Voorts heeft het Hof het aannemelijk geacht dat de verdachte zich steeds scherp bewust is geweest van de verantwoordelijkheid die hij als zekeraar droeg voor het leven van de klimmer en dat niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van zijn taak als zekeraar is gebleken, hetgeen niet valt te rijmen met diens oordeel dat de verdachte zijn klimmer niet in de gaten heeft gehouden, met anderen heeft gepraat en de zekering (zonder controle) heeft losgemaakt. Hierbij is van belang dat de verdachte een ervaren klimmer was die derhalve goed op de hoogte behoorde te zijn van de mogelijke gevaren van de klimsport en het belang van het naleven van alle zorgvuldigheidsnormen en veiligheidsvoorschriften, terwijl hij zich desondanks niet heeft geconcentreerd op zijn eigen klimmer maar zijn aandacht heeft verlegd richting [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
14.
Aan de onbegrijpelijkheid van het oordeel van het Hof doet niet af dat het Hof heeft overwogen dat het (niet) voortdurend omhoog kijken voldoende is gecompenseerd doordat de zekeraar aan de spanning op het touw voelt hoe hij moet reageren en dat er sprake zou zijn geweest van een geautomatiseerd handelen van de verdachte. De verdachte is namelijk pas toegekomen aan de ‘geautomatiseerde handelingen’ die betrekking hebben op het afdalen van [betrokkene 1], nadat hij geen zicht meer had gehouden op zijn klimmer en hij zich met andere zaken had beziggehouden dan met het zekeren van zijn klimmer.
15.
Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof zijn oordeel op onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd, slaagt het.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑10‑2011
Vgl. HR 29 juni 2010, LJN BL5630, NJ 2010/674, m.nt. PMe, rov. 2.4 (ten aanzien van schuld in de zin van art. 308 Sr).
Vgl. De Hullu, Materieel strafrecht, 4e, p. 255–256 en A.A. van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen: over opzet, schuld, schulduitsluitingsgronden en straf (dissertatie Rijksuniversiteit Groningen 2008), Apeldoorn/Antwerpen: Maklu-Uitgevers 2008, p. 11 en 36.
Vgl. HR 14 november 2000, LJN AA8301, NJ 2001/37 (stagiaire in een apotheek wordt ter zake van dood en zwaar lichamelijk letsel door schuld met toepassing van art. 9a Sr veroordeeld, omdat zij bij de bereiding van geneesmiddelen door de verkeerde pot te pakken in plaats van cellulose methadon heeft toegevoegd) en HR 19 februari 1963, NJ 1963/512 (verpleegster wordt wegens dood door schuld veroordeeld tot een geldboete van f 100,-, aangezien zij aan de assistente van de chirurg een verkeerd flesje voor de verdoving van een patiënt heeft aangereikt waarna de chirurg een dodelijke hoeveelheid adrenaline aan die patiënt heeft toegediend).
Beroepschrift 04‑10‑2010
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2010, waarbij het gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 24 februari 2009 — in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres], [postcode] [woonplaats],
de verdachte heeft vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn geschonden, althans niet zijn nageleefd: artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 350, 358, tweede lid, en 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 415 van dat Wetboek en/of enige andere wettelijke bepaling,
aangezien het gerechtshof, oordelende — kort samengevat — dat bij de verdachte sprake is geweest van een geautomatiseerd handelen, waarvan de verdachte ondanks het fatale gevolg van dit handelen geen verwijt kan worden gemaakt, en dat van schuld in enige strafrechtelijke betekenis dus niet is gebleken, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door een onjuiste betekenis toe te kennen aan het in de tenlastelegging voorkomende en kennelijk aan artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ontleend begrip ‘schuld’, en/of dit oordeel op een onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd.
Toelichting op het cassatiemiddel
1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Amsterdam —op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum ‘[A]’ aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 12 meter, in elk geval op aanzienlijk hoogte, van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van die [slachtoffer]— roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:
- —
geen zicht te houden op die [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, klimmer en/of
- —
zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en/of
- —
het touw dat vast zat aan zijn, verdachtes, klimgordel los te maken voordat hij, verdachte, zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], al beneden was,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en/of na het moment waarop die [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, dan wel ging hangen in het touw, dat aan haar klimgordel was verbonden, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten meerdere breuken van het borstbeen en/of de ribben en/of een verscheuring van de rechter longader en/of (dientengevolge) een grote inwendige bloeding, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.’
2.
Het gerechtshof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:
‘Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte na bewezenverklaring van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd voor de duur van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen. De advocaat-generaal acht voor de mate van schuld van belang dat de verdachte zonder reden geen aandacht had voor de klimmer aan wie hij zich verbonden had. Dit levert een grove mate van schuld op. De verdachte heeft zich niet aan het protocol gehouden dat door de vereniging van klimmers is opgesteld om veilig klimmen te bevorderen. Door voortdurend oogcontact te houden en niet met andere buddy's of klimmers op de grond te praten, wordt een ongeluk als in casu is gebeurd vermeden. De verdachte had moeten beseffen dat hij met [slachtoffer] aan het klimmen was en dat zij nog boven in de wand hing. Zijn verklaring als zou hij gedacht hebben dat hij zijn vriendin [betrokkene 1] naar beneden had laten vieren, klopt niet met zijn eigen handelingen. Hij heeft vastgehouden, helemaal niet gevierd. De verdachte had dus behoren te voorzien en behoren te weten dat als hij op dat moment zijn zekering losmaakte, het fout zou gaan.
Vaststaande feiten
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg, bezien in verband met de inhoud van het dossier, is het navolgende komen vast te staan.
Op 13 mei 2008 was de verdachte in klimhal [A] ([A]) te Amsterdam de zekeraar van klimmer —en slachtoffer— [slachtoffer], [betrokkene 1] —de vriendin van de verdachte— was de route naast de verdachte en [slachtoffer] aan het beklimmen. De zekeraar van [betrokkene 1] was [betrokkene 2].
De klimapparatuur van de verdachte en [slachtoffer] is technisch in orde gebleken en werd op juiste wijze gebruikt. Er werd gezekerd met een Gri-gri, hetgeen een veilige aanvulling op de zekeringsmiddelen is.
De verdachte had op 13 mei 2008 reeds ongeveer zes jaren meerdere avonden per week zonder ongelukken de klimsport beoefend. Iedere dinsdagavond klom de verdachte met [slachtoffer]. In de loop van de avond, voorafgaande aan het ongeval, hadden de verdachte en [slachtoffer] allebei ongeveer tien routes geklommen. Tijdens de laatste klimtocht van [slachtoffer] is [slachtoffer] driemaal gevallen en telkens goed opgevangen. In de loop van haar klimtocht hebben de verdachte en [betrokkene 2], die op dat moment ook zekerde, af en toe met elkaar gesproken.
Enkele ogenblikken nadat [betrokkene 1] door [betrokkene 2] naar beneden was gevierd en [betrokkene 1] zich in de richting van de bar wil begeven is [slachtoffer] van twaalf meter hoogte naar beneden gestort. Ondanks pogingen om haar leven te redden overleed ze kort daarna tengevolge van massaal bloedverlies, veroorzaakt door een verscheuring van de rechter longader.
Het hof stelt vast dat er geen getuigen zijn die de handeling van de verdachte, die tot het fatale gevolg heeft geleid, hebben gezien.
De verdachte had de karabiner welke aan de lijn behoort te zitten waarmee [slachtoffer] werd gezekerd nog in zijn hand toen hij merkte dat er hard aan de lijn en de karabiner werd getrokken. De verdachte schrok, draaide zich om en zag de laatste meters van de val van [slachtoffer] vanaf een hoogte van twaalf meter.
Nadere overwegingen betreffende de feiten
De verdachte heeft verklaard niet te weten hoe hij ertoe is gekomen om de zekering van het touw waarmee hij [slachtoffer] zekerde los te maken. Hij heeft voorts verklaard te hebben gezocht naar gedachten en beweegredenen die een verklaring zouden kunnen bieden voor deze gebeurtenis waarvan hij zich niets herinnert. Zo heeft hij achteraf gedacht dat hij in zijn gedachten mogelijk bezig is geweest om zijn vriendin [betrokkene 1] naar beneden te vieren, nadat zij boven was geweest. Op het moment dat zijn vriendin op de grond stond is de verdachte met haar en [betrokkene 2] gaan praten. De verdachte vermoed dat hij onbewust zijn zekering heeft losgemaakt, kennelijk omdat hij dacht dat vastgekoppeld blijven niet meer nodig was nu zijn vriendin veilig op de grond stond.
Tenslotte heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat steeds omhoog kijken naar de klimmer zoals het protocol voorschrijft fysiek ondoenlijk is en ook niet nodig is omdat de ervaren klimmer/zekeraar aan de spanning op het touw voelt welke reactie van hem wordt geëist.
Het openbaar ministerie verwijt de verdachte dat hij geen zicht heeft gehouden op [slachtoffer] toen zij op een hoogte van ongeveer twaalf meter aan het klimmen was en dat hij zich niet heeft beperkt tot zijn taak als zekeraar maar ook heeft gepraat met de zekeraar naast hem en heeft gekeken naar de klimmer naast hem. Vervolgens heeft de verdachte in de optiek van het openbaar ministerie aanmerkelijk nalatig gehandeld door onbewust de zekering los te maken zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] al beneden was, waardoor zij niet gezekerd was en van de klimwand viel, als gevolg waarvan zij is overleden.
Het hof stelt in dit verband voorop dat de klimsport, zoals die door de verdachte en [slachtoffer] werd beoefend, zeer gevaarlijk is. Met het oog op de veiligheid van de klimmer moet daarom van de klimmer én de zekeraar worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan wanneer het zou gaan om het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten.
Door de verdediging is voor een beschrijving van de processen die zich bij het handelen afspelen gewezen op een artikel van Prof. dr. W.A. Wagenaar dat in een vergelijkbare zaak bij de rechtbank Maastricht door de verdediging in die zaak is overgelegd en dat ook in deze zaak door de verdediging is ingebracht.
Het hof acht, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen de verdachte bij verschillende gelegenheden heeft verklaard, aannemelijk dat de verdachte zich steeds scherp bewust is geweest van de verantwoordelijkheid die hij in de rol van zekeraar droeg voor het leven van de klimmer, in dit geval [slachtoffer], terwijl niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken. Ook acht het hof aannemelijk dat het voortdurend omhoog kijken, zoals door het protocol vereist, voldoende is gecompenseerd doordat de zekeraar aan spanning op het touw voelt hoe hij moet reageren. Voorts, dat de verdachte zich de handelingen die het klimmen mogelijk maken en de klimmer voor vallen behoeden — zoals in het protocol opgesomd en zoals door hem, in afwijking van het protocol, gecompenseerd — zozeer heeft eigen gemaakt dat van geautomatiseerd handelen kan worden gesproken. Het hof ontleent aan de in de psychologie gangbare beschrijving van geautomatiseerde handelingen dat die, juist doordat ze op onbewust niveau worden gestuurd, de mogelijkheid in zich bergen dat ze door andere handelingen in een verkeerde richting worden gestuurd. In dat geval gaat de ene geautomatiseerde reeks van handelingen, onopgemerkt door de betrokkene, over in een andere reeks van geautomatiseerde handelingen. In het onderhavige geval is aannemelijk geworden dat de reeks van geautomatiseerde handelingen die betrekking hadden op het zekeren van [slachtoffer] onopgemerkt zijn overgegaan in de geautomatiseerde reeks van handelingen rondom het afdalen van [betrokkene 1]. Toen die veilig op de grond stond kon die reeks worden afgerond met het losmaken van de zekering, die echter het losraken verhinderde van het andere touw dat [slachtoffer] zekerde. Het gevolg van een en ander was de onbelemmerde, dodelijke val van [slachtoffer].
Overweging over de verwijtbaarheid
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat aan de verdachte ondanks het fatale gevolg van zijn handelen geen verwijt kan worden gemaakt. Dat zou in het licht van bijkomende omstandigheden anders kunnen zijn, maar van die omstandigheden is niet gebleken. In het niet voldoen aan het protocol voor zover het gaat om het voortdurend naar boven kijken ziet het hof niet een dergelijke omstandigheid.
Van schuld in enige strafrechtelijke betekenis is dus niet gebleken, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt het hof dat, nu dit ongeluk er één is in een reeks van ongelukken rond klimmuren, waarbij de gebeurtenissen steeds hetzelfde patroon lijken te volgen, een aanpassing van de veiligheidsmaatregelen aangewezen is. Daarbij kan in ieder geval gedacht worden aan voorkoming van automatisch losmaken van de zekering door de eis dat de zekering slechts door de klimmer kan worden afgekoppeld.’
3.1.
Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ in de zin van artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Zie o.m. HR 14 april 2009, NJ 2009,197.
Rekwirant onderschrijft het uitgangspunt van het gerechtshof dat de klimsport, zoals die door de verdachte en het slachtoffer werd beoefend, zeer gevaarlijk is en dat met het oog op de veiligheid van de klimmer van de klimmer én de zekeraar moet worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan wanneer het zou gaan om het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten.
3.2.
Het geheel van gedragingen van de verdachte, dat in de zienswijze van de steller van de tenlastelegging ‘schuld’ in de zin van artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht oplevert, is in de tenlastelegging als volgt omschreven:
- a.
het slachtoffer was op een klimwand in een klimcentrum aan het klimmen en bevond zich op een hoogte van ongeveer 12 meter;
- b.
de verdachte trad op dat moment op als zekeraar van het slachtoffer;
- c.
de verdachte heeft geen zicht gehouden op het slachtoffer, zijnde zijn, verdachtes, klimmer;
- d.
de verdachte heeft zich met andere zaken beziggehouden op het moment dat hij het slachtoffer, zijn klimmer, aan het zekeren was;
- e.
de verdachte heeft het touw, dat vast zat aan zijn klimgordel, losgemaakt voordat hij zich ervan vergewist had dat het slachtoffer, zijn klimmer, al beneden was.
3.3.1.
In de zienswijze van rekwirant heeft het gerechtshof, oordelende — kort samengevat — dat bij de verdachte sprake is geweest van een geautomatiseerd handelen, waarvan de verdachte ondanks het fatale gevolg van dit handelen geen verwijt kan worden gemaakt, en dat van schuld in enige strafrechtelijke betekenis dus niet is gebleken, de grondslag van de tenlastelegging verlaten door een onjuiste betekenis toe te kennen aan het in de tenlastelegging voorkomende en kennelijk aan artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ontleend begrip ‘schuld’ en/of zijn oordeel op een onbegrijpelijke wijze gemotiveerd.
3.3.2.
Het gerechtshof heeft naar de mening van rekwirant ten onrechte verzuimd in zijn arrest:
- a.
uitdrukkelijk en beargumenteerd vast te stellen of de hiervoor onder 3.2. sub d in de tenlastelegging gestelde gedraging van de verdachte, hierin bestaande dat de verdachte zich op het moment dat hij het slachtoffer, zijn klimmer, aan het zekeren was, met andere zaken heeft beziggehouden, bewezen is en, in geval van een bevestigend antwoord,
- b.
beargumenteerd aan te geven in hoeverre aan die vaststelling bij de beslissing over de vraag of sprake is van ‘schuld’ in de zin van artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in bewijsrechtelijke zin betekenis toekomt.
In dit verband merkt rekwirant op dat de verdachte blijkens de ‘Nadere overwegingen betreffende de feiten’ van het gerechtshof heeft verklaard dat hij op het moment dat zijn vriendin op de grond stond met haar en [betrokkene 2], die op dat moment ook zekerde, is gaan praten.
In aanmerking nemende het ook door rekwirant onderschreven uitgangspunt van het gerechtshof, dat de klimsport, zoals die door de verdachte en het slachtoffer werd beoefend, zeer gevaarlijk is en dat met het oog op de veiligheid van de klimmer van de klimmer én de zekeraar moet worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan wanneer het zou gaan om het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten, levert deze gedraging volgens rekwirant op zichzelf al een grovelijk althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam handelen ten opzichte van het slachtoffer op.
3.3.3.
Rekwirant leidt uit de overweging van het gerechtshof, dat
‘aannemelijk [is] geworden dat de reeks van geautomatiseerde handelingen die betrekking hadden op het zekeren van [slachtoffer] onopgemerkt zijn overgegaan in de geautomatiseerde reeks van handelingen rondom het afdalen van [betrokkene 1] [en dat toen] die veilig op de grond stond die reeks [kon] worden afgerond met het losmaken van de zekering, die echter het losraken verhinderde van het andere touw dat [slachtoffer] zekerde’,
af dat de verdachte zich heeft gedragen zoals hiervoor onder 3.2. sub e in de tenlastelegging is gesteld, te weten dat de verdachte het touw, dat vast zat aan zijn klimgordel, heeft losgemaakt voordat hij zich ervan vergewist had dat het slachtoffer, zijn klimmer, al beneden was.
In aanmerking nemende het ook door rekwirant onderschreven uitgangspunt van het gerechtshof, dat de klimsport, zoals die door de verdachte en het slachtoffer werd beoefend, zeer gevaarlijk is en dat met het oog op de veiligheid van de klimmer van de klimmer én de zekeraar moet worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan wanneer het zou gaan om het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten, heeft het gerechtshof door desondanks te oordelen dat van schuld in enige strafrechtelijke betekenis — en in het bijzonder, zo voegt rekwirant hieraan toe, in de betekenis die in artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht aan dit begrip wordt toegekend — niet is gebleken, een onjuiste maatstaf aangelegd. De enkele vaststelling van het gerechtshof dat hier sprake is van een geautomatiseerd handelen kan de verdachte naar de mening van rekwirant niet, en zeker niet als daarbij de hiervoor onder 3.2. onder d omschreven gedraging van de verdachte zou worden betrokken, disculperen.
De verantwoordelijkheid van de verdachte als zekeraar en de uiterst gevaarlijke toestand waarin het slachtoffer zich bevond hadden ertoe moeten leiden dat de verdachte het touw, dat vast zat aan zijn klimgordel, pas had mogen losmaken nadat hij zich ervan had vergewist dat het slachtoffer, zijn klimmer, al beneden was. Het achterwege blijven van deze gedraging levert naar de mening van rekwirant een grovelijk althans aanmerkelijk nalatig handelen ten opzichte van het slachtoffer op.
3.3.4.
Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ in de zin van artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient volgens vaste rechtspraak het geheel van de gedragingen van de verdachte te worden bezien.
Het gerechtshof heeft ten aanzien van de hiervoor onder 3.2. sub c genoemde gedraging overwogen dat het voortdurend omhoog kijken, zoals door het protocol vereist, voldoende is gecompenseerd doordat de zekeraar aan spanning op het touw voelt hoe hij moet reageren. De hiervoor onder 3.2. sub c genoemde gedraging van de verdachte kan dus naar het oordeel van het gerechtshof niet bijdragen aan de beslissing over de vraag of sprake is van ‘schuld’ in de zin van artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ook deze overweging acht rekwirant niet zonder meer begrijpelijk. De ratio van genoemd vereiste is toch vooral hierin gelegen dat gewaarborgd moet zijn dat tot het moment waarop de klimmer weer beneden is de aandacht van de zekeraar volledig op de klimmer gericht blijft, hetzij door voortdurend omhoog te kijken, hetzij door zich voortdurend te concentreren op de spanning op het touw. Nu uit het bestreden arrest niet blijkt welke betekenis in bewijsrechtelijke zin moet worden gehecht aan de hiervoor onder 3.2. sub d in de tenlastelegging gestelde gedraging van de verdachte, hierin bestaande dat de verdachte zich op het moment dat hij het slachtoffer, zijn klimmer, aan het zekeren was, met andere zaken heeft beziggehouden, heeft het gerechtshof ook niet tot het oordeel kunnen komen dat het voortdurend omhoog kijken, zoals door het protocol vereist, voldoende is gecompenseerd doordat de verdachte aan spanning op het touw voelde hoe hij moest reageren. Het voortdurend omhoog kijken naar de klimmer, zoals door het protocol vereist, bemoeilijkt in aanzienlijke mate het gelijktijdig voeren van een gesprek met een derde, hetgeen niet kan worden gezegd van het voelen van spanning aan het touw. Wil derhalve van een voldoende compensatie kunnen worden gesproken, zal tevens moeten vaststaan dat de volledige aandacht van de zekeraar op de spanning aan het touw gericht is geweest.
3.5.
Gelet op het vorenstaande heeft het gerechtshof ook het oordeel dat
‘de verdachte zich steeds scherp bewust is geweest van de verantwoordelijkheid die hij in de rol van zekeraar droeg voor het leven van de klimmer, in dit geval [slachtoffer], terwijl niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken’,
niet op een begrijpelijke wijze gemotiveerd.
4.
Indien het cassatiemiddel doel treft, zal het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2010 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 4 oktober 2010
[L.Plas]
plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam