Rb. Amsterdam, 22-03-2010, nr. 13-443040-08
ECLI:NL:RBAMS:2010:BL8301
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-03-2010
- Zaaknummer
13-443040-08
- LJN
BL8301
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BL8301, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑03‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑03‑2010
Inhoudsindicatie
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van een ongeval in klimcentrum ‘Tussen Hemel en Aarde’ schuldig bevonden zonder strafoplegging. De verdachte had als zekeraar het touw van de klimgordel voortijdig losgemaakt waardoor de klimmer vanuit en hoogte van 12 meter ten val is gekomen met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/443040-08 (Promis)
Datum uitspraak: 22 maart 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2009 en 8 maart 2010.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat aan de grove schuld van verdachte is te wijten dat het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Verdachte heeft zich of laten afleiden, of zij heeft [slachtoffer], zonder zich er van te vergewissen dat de klimmer veilig was, losgekoppeld. Dit gebrek aan aandacht en het zonder aanleiding loskoppelen van het touw en daarmee de klimmer, getuigt van een meer dan geringe nonchalance. Waarom er door verdachte is losgekoppeld is niet duidelijk geworden, maar dit is voor het tenlastegelegde feit ook niet relevant. Zelfs al zou sprake zijn van een "capture" als gevolg van skill based learning, zoals prof. dr. Wagenaar in zijn artikel "Obeying reflexes or death on the climbing wall" schrijft, dan nog neemt dat de schuld van de verdachte niet weg. In het onderhavige geval is, in tegenstelling tot de zaak [naam 1] (rechtbank Amsterdam van 24 februari 2009 LJN BH3828 en hof Amsterdam 19 februari 2010, LJN BL5635), geen sprake van een double capture slip; een fout in geautomatiseerd gedrag dat voorkomt als twee gelijkende handelingen tegelijk worden uitgevoerd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging meent, samengevat en zoals nader uiteengezet in de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota, dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde omdat er aan haar geen strafrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt. Op het moment dat zij de karabiner losmaakte was er sprake van een foutieve automatische handeling die zij niet zelf in de hand heeft gewerkt, waaraan geen wilsbesluit ten grondslag lag en waarbij simpelweg de tijd ontbrak om te corrigeren. Niet is gebleken dat zij niet alle zorg heeft betracht die zij als zekeraar zou moeten betrachten of dat zij zichzelf verwijtbaar in een situatie heeft gebracht waardoor de foutieve automatische handeling in de hand werd gewerkt. Er kan haar dan ook geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt. De verdediging wijst in dit verband naar hetgeen Prof. dr. W.A. Wagenaar schrijft in zijn artikel "Obeying reflexes or death on the climbing wall". Anders dan in de zaak tegen [naam 1] (rechtbank Amsterdam d.d. 24 februari 2009, LJN BH3828 en hof Amsterdam 19 februari 2010, LJN BL5635) waarin sprake was van zogenaamde double capture slip of interference error, is in het onderhavige geval sprake geweest van perceptual confusion. Dat wil zeggen dat de aanleiding ('trigger') voor het zetten van de volgende stap bij de uitvoering van een geautomatiseerd proces, bestaande in het eindigen van de vorige stap, fout gaat en dat het correctie mechanisme niet werkt. Nu verdachte zich het moment van het losmaken van de karabiner niet kan herinneren, kan het niet anders zijn dan dat er een trigger is geweest waardoor zij de geautomatiseerde handeling van het losmaken van de karabiner heeft uitgevoerd. Kort na deze handeling ging haar klimpartner in de touwen hangen. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de handeling van verdachte en het gaan hangen in de touwen van het slachtoffer, ontbrak het verdachte eenvoudig aan de tijd om die fout te corrigeren door de karabiner weer vast te maken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het tenlastegelegde gaat de rechtbank uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden
[slachtoffer] en verdachte zijn beiden in 2006 begonnen met klimmen en klommen op het moment van het ongeval zo'n twee keer in de week. Sinds de zomer van 2007 klimmen verdachte en [slachtoffer] één à twee keer per week samen.
Op 26 maart 2008 gaan [slachtoffer] en verdachte voor de tweede keer in die week klimmen in klimhal Tussen Hemel en Aarde (THEA) te Amsterdam. Voordat zij gaan klimmen controleren ze of zij goed vastzitten. Na een aantal routes geklommen te hebben komen ze bij de bewuste klimroute. Verdachte klimt eerst naar boven en daarna [slachtoffer]. Verdachte treed daarbij op als haar zekeraar. [slachtoffer] vindt de door haar geklommen route lastig en valt in het begin ongeveer vier keer uit de route. Hierbij valt ze telkens in haar gordel en blijft ze hangen. Ze vraagt één of twee keer aan verdachte om te worden vastgetrokken door "block" te roepen. Verdachte haalt daarop het touw extra in waardoor [slachtoffer] op nagenoeg dezelfde hoogte kan blijven hangen om uit te rusten. Bij een van die momenten kijkt [slachtoffer] naar beneden en het valt haar op dat verdachte aanwijzingen geeft aan een klimduo naast hen. [slachtoffer] geeft aan verdachte aan dat ze daarmee op moet houden. Nadat [slachtoffer] enige tijd in de touwen heeft gehangen om uit te rusten klimt ze verder. Omdat ze de route alsnog goed wil uit klimmen gebaart en roept ze naar verdachte dat ze de laatste twee meter nogmaals wil doen. Verdachte geeft haar hierop extra touwlengte zodat ze langs de wand twee meter naar beneden kan zakken om de laatste passen te herhalen. Weer bovenin gekomen roept [slachtoffer] "block". Omdat ze het touw strak heeft zien hangen, gaat ze ervan uit dat verdachte het touw strak houdt en ze gaat achterover hangen, zodat verdachte haar kan laten zakken. [slachtoffer] komt echter in een vrije val en komt beneden op de grond terecht.i
Het blijkt dat verdachte de karabiner waarmee het zekeringsmateriaal (de grigri en het touw) aan haar gordel zijn vastgemaakt heeft losgekoppeld op het moment dat [slachtoffer] zich nog op zo'n 12 meter hoog, bovenin de klimwand bevond. Verdachte verklaart daarover dat ze zich niet kan herinneren dat ze dat heeft gedaan en ze heeft ook geen idee waarom ze dat heeft gedaan. Dat doe je normaal pas als iemand op de grond staat.ii De handeling van het losmaken kost minder dan een seconde aan tijd. Het is een handeling die je met één hand doet, aldus verdachte.iii
Als gevolg van de val heeft [slachtoffer] een veelvoud aan fracturen, waaronder een breuk van het heiligbeen, een breuk van het schaambeen, een meervoudige breuk van het linderdijbeen met veel botfragmenten, een meervoudige breuk van het rechteronderbeen met veel botfragmenten en een meervoudige fractuur van het linkerhielbeen met veel botfragmenten opgelopen.iv
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de klimsport zoals die door verdachte en het slachtoffer werd beoefend in potentie gevaarlijk is. Met het oog op de veiligheid van de deelnemers - die daarbij als klimmer en zekeraar steeds van elkaar afhankelijk zijn - moet daarom van hen worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij de naleving van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij ook voor het overige voorzichtiger en oplettender zijn dan wanneer het zou gaan om de beoefening van een minder gevaarlijke sport.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de wijze waarop, en de precieze omstandigheden waaronder verdachte de karabiner kort voor het fatale moment heeft losgekoppeld, niet zijn komen vast te staan. Verdachte kan zich dat moment niet herinneren, terwijl geen van de getuigen of het slachtoffer dat loskoppelen heeft waargenomen.
Wel kan worden aangenomen dat verdachte en [slachtoffer] volgens de voorschriften waren ingebonden en dat het gebruikte materiaal deugdelijk is geweest, nu [slachtoffer] al vier keer uit de wand was gevallen en daarbij telkens goed was opgevangen. Ook blijkt dat verdachte, terwijl [slachtoffer] in het touw hing, kort heeft gesproken met een klimduo naast hen, doch dat zij dat gesprek heeft beëindigd voordat [slachtoffer] verder klom. Verder blijkt dat [slachtoffer] die toen immers in het touw hing tijdens dat gesprek nog goed was gezekerd en dat de karabiner derhalve pas nadien kan zijn losgemaakt, toen zij verder klom.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat een oorzakelijk verband zou bestaan tussen de omstandigheid dat verdachte, op het moment dat het slachtoffer in de touwen hing om uit te rusten, contact heeft gehad met het klimduo naast hen en het vervolgens nadien loskoppelen van de karabiner. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat deze omstandigheid heeft bijgedragen aan de uiteindelijke val van het slachtoffer, zoals is tenlastegelegd.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank verder van oordeel dat in het onderhavige geval, anders dan in de zaak tegen [naam 1], geen sprake is geweest van een zogenaamde double capture slip. Uit het dossier blijkt immers niet dat verdachte op het moment van los koppelen bezig zou zijn geweest met het uitvoeren twee op elkaar gelijkende geautomatiseerde handelingen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd kan evenmin worden aangenomen dat sprake is geweest van perceptual confusion. Ook daarvoor geldt dat uit het dossier eenvoudigweg niet blijkt dat verdachte door het eindigen van de voorafgaande stap in een geautomatiseerd proces zou zijn 'getriggerd' tot het zetten van de volgende, te weten het losmaken van de karabiner. In dat verband is nog van belang dat verdachte ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat [slachtoffer] nog niet aan het einde van haar klim was gekomen toen zij naar beneden viel, terwijl ook anderszins niet is gebleken dat een (en, zo ja, welke) voorafgaande stap zou zijn geëindigd, noch waaruit de door de raadsman bedoelde 'trigger' anders zou hebben kunnen bestaan.
Bij deze stand van zaken moet het er dan ook voor gehouden worden dat verdachte zonder dat daarvoor een concrete aanleiding bestond, in een moment van onoplettendheid de karabiner heeft losgemaakt, zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] op dat moment al weer op de grond stond. Door aldus te handelen heeft verdachte niet de bijzondere oplettendheid betracht die van haar in haar rol als zekeraar wèl mocht worden verwacht.
Het verwijt dat verdachte daarvan kan worden wordt gemaakt bestaat erin dat zij bij de uitoefening van de op haar als zekeraar rustende, voor de veiligheid van [slachtoffer] cruciale taak, niet de daarvoor noodzakelijke waakzaamheid in acht heeft genomen waardoor het heeft kunnen gebeuren dat zij heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat de door haar gezekerde klimmer veilig weer op de grond was gekomen, voordat zij haar loskoppelde.
Met betrekking tot de tenlastegelegde schuld overweegt de rechtbank dat schuld in strafrechtelijke zin is te onderscheiden in bewuste en onbewuste schuld.
Bewuste schuld is er als de dader het risico heeft beseft, maar erop heeft vertrouwd dat het risico zich niet zou realiseren. Er is sprake van onderschatting van het gerealiseerde gevaar of van overschatting van de mogelijkheden dat gevaar uit te schakelen. Daarvan is in het onderhavige geval, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake.
Van onbewuste schuld is sprake als de dader niet eens aan het risico heeft gedacht. Het verwerpelijke van onbewuste schuld schuilt in een gebrek aan waakzaamheid, waardoor het risicobesef geen kans krijgt. De dader heeft in dat geval niet beseft wat hij behoorde te beseffen en heeft daarmee een norm overtreden.v De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van onbewuste schuld, meer in het bijzonder van het onachtzaam en nalatig handelen door verdachte. In die zin is het aan de schuld van verdachte te wijten dat het tragische ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zij op of omstreeks 26 maart 2008 te Amsterdam
- -
op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum 'Tussen Hemel en Aarde' aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 12 meter, in elk geval op aanzienlijk hoogte van de grond bevond, waarbij zij, verdachte, optrad als zekeraar van die [slachtoffer] - roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:
- -
zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat zij, verdachte, haar klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en/of
- -
in onvoldoende mate zicht te houden op deze klimmer en/of
- -
het touw dat vast zat aan haar, verdachtes, klimgordel los te maken voordat zij, verdachte, zich ervan vergewist had dat haar klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], al beneden was,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en/of na het moment waarop die [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, danwel ging hangen in het touw, dat aan haar klimgordel was verbonden,
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een veelvoud aan fracturen, waaronder een breuk van het heiligbeen en/of een breuk van het schaambeen en/of een meervoudige breuk van het linkerdijbeen met veel botfragmenten en/of een meervoudige breuk van het rechteronderbeen met veel botfragmenten en/of een meervoudige breuk van het linkerhielbeen met veel botfragmenten, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte
en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van voornoemde [slachtoffer] is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte opgemaakte pro justitia rapport d.d. 27 april 2009, opgemaakt door M.R. Weeda, psychiater. Dit rapport houdt onder meer in zakelijk weergegeven:
Onderzochte is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van het tenlastegelegde was evenmin sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De rechtbank neemt deze conclusies van rapporteur over en maakt deze tot de hare. Verdachte kan, naar het oordeel van de rechtbank, als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De raadsman heeft een verweer gevoerd, strekkende tot de conclusie dat alle schuld bij verdachte afwezig was, een zogenaamd AVAS-verweer. In hetgeen de rechtbank hiervoor over de schuld van verdachte heeft opgemerkt ligt de verwerping van dit verweer besloten.
Er is, ook overigens, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Geen straf of maatregel
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft - onder verwijzing naar zijn pleitnota - betoogd dat met het bestraffen van verdachte in deze zaak geen enkel strafdoel is gediend. Voorts zijn de gevolgen voor de dader en haar houding ten opzichte van het delict en de gevolgen daarvan volgens de raadsman relevant voor de strafmaat. De raadsman concludeert dat toepassing gegeven moet worden aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en dat geen straf dient te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan stelt de rechtbank voorop dat de gevolgen van het handelen van verdachte bijzonder ernstig en tragisch zijn. [slachtoffer] zal niet volledig van haar zware verwondingen herstellen en daar haar verdere leven steeds door gehinderd blijven. Ook heeft dit ongeval, in de maatschappij, en met name in de klimwereld, veel onrust doen ontstaan.
Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat sprake is van de lichtste vorm van schuld van verdachte in strafrechtelijke zin. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat het ongeval ook voor verdachte groot leed heeft veroorzaakt. Verdachte zal de rest van haar leven met het besef moeten leven dat door haar toedoen haar voormalig vaste klimpartner en vriendin onherstelbaar letsel heeft opgelopen. Daarbij getuigt de houding van verdachte - die erkent zich schuldig te voelen aan het letsel van [slachtoffer] - ten opzichte van het strafbare feit en het slachtoffer van inzicht in haar daad en de gevolgen daarvan. Ten aanzien van de persoon van verdachte laat de rechtbank verder meewegen dat niet is gebleken dat verdachte eerder onachtzaam of nalatig heeft gehandeld tijdens het klimmen; het tegendeel lijkt veeleer het geval.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is daarbij met de raadsman van verdachte van oordeel dat een op te leggen straf geen van de door de wetgever beoogde doelen dient.
Ten aanzien van de speciale preventie, de afschrikkende werking van strafoplegging bij de dader zelf, en de generale preventie, de afschrikkende werking bij potentiële daders en de samenleving als geheel, overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is dat het klim- en zekergedrag van verdachte of andere klimmers zal worden beïnvloed door een dreigende (al dan niet voorwaardelijke) gevangenis- of werkstraf. Voornoemde straffen zouden ook in het niet vallen bij het schuldgevoel dat de zekeraar zal ervaren als door zijn toedoen ernstig letsel of zelfs het overlijden van zijn klimpartner wordt veroorzaakt.
Ten aanzien van de vergeldingsfunctie van straf overweegt de rechtbank dat maatschappelijke beroering voortkomend uit een dramatische gebeurtenis met ernstige of noodlottige afloop zich vaak vertaalt in de behoefte een schuldige aan te wijzen, ook in strafrechtelijke zin. In de onderhavige zaak is de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek dat in rechte is vastgesteld wie schuld heeft gehad aan het zeer te betreuren letsel van deze klimster. De rechtbank is van oordeel dat de maatschappij niet is gediend met het daarenboven opleggen van straf aan verdachte.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het de voorkeur geniet de noodlottige gebeurtenis te bezien in een breder verband, met name dat van de veiligheid van het beoefenen van de klimsport in klimhallen. Daartoe herhaalt de rechtbank de door het hof te Amsterdam in het hoger beroep in de zaak tegen [naam 1] op 19 februari 2010, LJN BL5635 gedane aanbeveling dat nu dit ongeluk er één is in een reeks van ongelukken rond klimmuren, waarbij de gebeurtenissen steeds hetzelfde patroon lijken te volgen, een aanpassing in de veiligheidsmaatregelen aangewezen is. Daarbij kan in ieder geval gedacht worden aan voorkoming van automatisch losmaken van de zekering door de eis dat de zekering slechts door de klimmer kan worden afgekoppeld.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat een strafrechtelijke sanctie niet geïndiceerd is en zij zal daarom geen straf of maatregel aan verdachte opleggen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
- 8.
Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Het bewezenverklaarde levert op:
Aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zodanig lichamelijk letsel bekomt dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar ambts- of beroepsbezigheden ontstaat.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A.W.H. Vink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
- i.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2008141761 van 16 juni 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2], bladzijde 03-08, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
ii Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2008141761 van 11 september 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] bladzijde 14-18, inhoudende de verklaring van verdachte.
iii De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 maart 2010.
iv Een geschrift, te weten medische informatie van het revalidatiecentrum Amsterdam d.d. 18 juli 2008 van de arts [naam 5], betreffende [slachtoffer], bladzijde 36-37.
[naam 4]. in: Handboek strafzaken, paragraaf 36.2.
??
??
??
??
parketnummer: 13/443040-08
in zake [verdachte]
- 1.
8