Rb. Amsterdam, 24-02-2009, nr. parketnummer 13-443041-08
ECLI:NL:RBAMS:2009:BH3828, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
24-02-2009
- Zaaknummer
parketnummer 13-443041-08
- LJN
BH3828
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BH3828, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL5635, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 24‑02‑2009
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft verdachte schuldig bevonden aan het overlijden van de aan hem verbonden klimmer nu verdachte aanmerkelijk onachtzaam en nalatig heeft gehandeld tijdens het zekeren van zijn klimpartner. De rechtbank is echter van oordeel dat met het bestraffen van verdachte geen enkel strafdoel is gediend. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het overlijden van de klimmer niet alleen bij haar nabestaanden, maar ook bij verdachte zelf groot leed heeft veroorzaakt. Verdachte zal de rest van zijn leven met het besef moeten leven dat door zijn toedoen zijn vaste klimpartner (en goede vriendin) van het leven is beroofd. Bovendien getuigt de houding van verdachte – die erkent schuldig te zijn aan het overlijden van zijn klimpartner – ten opzichte van het strafbare feit en de nabestaanden van inzicht in zijn daad.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/443041-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 24 februari 2009
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] en aldaar feitelijk verblijvende.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. Hoogerheide en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B.C. Swier en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Amsterdam - op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum 'Tussen Hemel en Aarde' aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 12 meter, in elk geval op aanzienlijk hoogte, van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van die [slachtoffer] - roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:
- -
geen zicht te houden op die [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, klimmer en/of
- -
zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en/of
- -
het touw dat vast zat aan zijn, verdachtes, klimgordel los te maken voordat hij, verdachte, zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], al beneden was,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en/of na het moment waarop die [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, danwel ging hangen in het touw, dat aan haar klimgordel was verbonden,
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten meerdere breuken van het borstbeen en/of de ribben en/of een verscheuring van de rechter longader en/of (dientengevolge) een grote inwendige bloeding, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 mei 2008 te Amsterdam - op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum 'Tussen Hemel en Aarde' aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 12 meter van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van die [slachtoffer], aanmerkelijk onachtzaam en nalatig heeft gehandeld door:
- -
geen zicht te houden op die [slachtoffer], zijnde zijn, verdachte’s, klimmer en
- -
zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en
- -
het touw dat vast zat aan zijn, verdachte’s, klimgordel los te maken voordat hij zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], al beneden was,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en na het moment waarop die [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, dan wel ging hangen in het touw, dat aan haar klimgordel was verbonden,
waardoor het aan zijn, verdachte’s, schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten meerdere breuken van het borstbeen en de ribben en een verscheuring van de rechter longader en dientengevolge een grote inwendige bloeding, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit, te weten dood door schuld, wettig en overtuigend is bewezen. De officier van justitie acht voor de mate van de schuld van belang dat verdachte zonder reden geen aandacht had voor de klimmer aan wie hij zich verbonden had. Dit levert volgens de officier van justitie een grove mate van schuld op. Het geen aandacht hebben voor de klimmer en het zonder aanleiding loskoppelen van het touw (en daarmee de klimmer) getuigt van een meer dan geringe ‘nonchalance’. Het is daarbij niet relevant dat de reden dat verdachte het touw heeft losgekoppeld nog altijd onduidelijk is. Een eventuele psychologische verklaring voor het handelen van verdachte neemt de juridische schuld niet weg. Het feit dat in het onderhavige geval vaststaat dat verdachte gedurende langere tijd heeft gekeken naar de klimmer die op een naastgelegen route bezig was, onderstreept de onvoorzichtigheid van verdachte alleen maar meer. Naar de mening van de officier van justitie is dan ook vast komen te staan dat de dood van [slachtoffer] te wijten is aan de grove schuld van verdachte. Er zijn ook geen omstandigheden bekend geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich voor wat betreft de bewezenverklaring op het standpunt dat het losmaken van de zekering nog niet automatisch met zich brengt dat sprake is van grove schuld, in het bijzonder nu deze handeling geheel onbewust is geschied. Het gaat om hetgeen aan het losmaken van de zekering vooraf is gegaan. Verdachte wordt verweten dat hij geen zicht heeft gehouden op [slachtoffer] en zich met andere zaken heeft beziggehouden terwijl hij [slachtoffer] aan het zekeren was. Beide handelingen zijn normaal gesproken verantwoord en zeker het niet houden van continu zicht op [slachtoffer] heeft niet geleid tot de noodlottige handeling. Prof. Dr. W.A. Wagenaar spreekt in gevallen als deze over “skill based behaviour”, reflexmatig gedrag. Uitgangspunt van dit gedrag is dat je daarover geen bewuste controle hebt. Het voordeel van dit gedrag is dat je veel dingen tegelijk kunt doen. Het nadeel van dit gedrag is dat je fouten gaat maken als je twee handelingen tegelijk pleegt die erg op elkaar lijken. Dit noemt Wagenaar een “double capture slip”, een fout in geautomatiseerd gedrag dat voorkomt als twee gelijkende handelingen tegelijk worden uitgevoerd. In de onderhavige zaak heeft verdachte verklaard dat hij zijn aandacht gevestigd had op zijn vriendin die naast hem aan het klimmen was en kennelijk heeft hij zichzelf daarin verloren. Wellicht dat zijn aandacht meer op haar gericht was dan op [slachtoffer], omdat de vriendin van verdachte door een aantal slechte klimsituaties angstig was geworden. Op het moment dat zijn vriendin weer beneden was, heeft verdachte onbewust zijn zekering losgemaakt omdat hij kennelijk dacht dat hij zijn vriendin naar beneden had laten vieren en zij weer veilig op de grond stond. Het ging bij verdachte op de automatische piloot. Deze automatische piloot is een perfect voorbeeld van “skill based behaviour”. Verdachte is een ervaren klimmer. Het loskoppelen van de zekering is voor hem een automatische handeling van nog geen twee seconden die wordt “getriggerd” als een klimmer na een klim weer op de grond staat. De vraag is of verdachte verweten kan worden dat hij onbewust de zekering heeft losgemaakt. Niemand kan een handeling worden verweten waaraan geen enkele bewuste gedachte ten grondslag ligt. Wel kan verdachte worden verweten dat hij zijn aandacht heeft gevestigd op de klimmer naast hem. Van een zwaar verwijt ter zake is echter geen sprake. Voor hem was het fatale gevolg van dit gedrag immers niet voorzienbaar. Echter, volgens de Hoge Raad is een licht verwijt
– waarvan ook in dit geval sprake is – voldoende voor het aannemen van verwijtbaar handelen. Het handelen van verdachte kan gekwalificeerd worden als onbewuste schuld, de lichtste vorm van culpa, aldus steeds de raadsman.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte en de hierna opgegeven bewijsmiddelen.
- 1.
Een proces-verbaal met nummer 2008136127-1 van 13 mei 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1], [opsporingsambtenaar2]. en [opsporingsambtenaar3] (doorgenummerd pag. 1-3), inhoudende de bevindingen van verbalisanten.
- 2.
Een geschrift, inhoudende de voorlopige bevindingen van de sectie op het lichaam van [slachtoffer] van 15 mei 2008 bij het Nederlands Forensisch Instituut, met zaaknummer: 2008.05.14.0335, opgesteld door dr. R. Visser, arts-patholoog.
- 3.
Een proces-verbaal met nummer 2008136127-6 van 14 mei 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar4] (doorgenummerd pag. 34-36), inhoudende verklaring van [persoon1].
- 4.
Een proces-verbaal met nummer 2008136127-9 van 20 juni 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar5] (doorgenummerd pag. 37-38), inhoudende de verklaring van [persoon2].
4.4.
Bewijsoverweging
Onbewuste schuld
Schuld in strafrechtelijke zin is te onderscheiden in bewuste en onbewuste schuld.
Bewuste schuld is er als de dader het risico heeft beseft, maar erop heeft vertrouwd dat het risico zich niet zou realiseren. Er is sprake van onderschatting van het gerealiseerde gevaar of van overschatting van de mogelijkheden dat gevaar uit te schakelen. Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Van onbewuste schuld is sprake als de dader niet eens aan het risico heeft gedacht. Het verwerpelijke van onbewuste schuld schuilt in een gebrek aan waakzaamheid, waardoor het risicobesef geen kans krijgt. De dader heeft in dat geval niet beseft wat hij behoorde te beseffen en heeft daarmee een norm overtreden. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van onbewuste schuld, meer in het bijzonder van aanmerkelijk onachtzaam en nalatig handelen door verdachte dat aan hem te wijten is.
De aanmerkelijke onachtzaamheid bestaat er volgens de rechtbank uit dat verdachte geen zicht heeft gehouden op [slachtoffer] toen zij op een hoogte van ongeveer 12 meter aan het klimmen was en zich niet heeft beperkt tot zijn taak als zekeraar maar ook heeft gepraat met de zekeraar naast hem en heeft gekeken naar de klimmer naast hem. Dat hij wellicht meer dan gebruikelijk zijn aandacht had gevestigd op de klimmer naast hem, omdat die klimmer zijn vriendin was die angstig was geworden na een aantal slechte klimervaringen, is weliswaar verklaarbaar, maar neemt niet weg dat het aanmerkelijk onachtzaam was van verdachte dat hij geen zicht heeft gehouden op [slachtoffer]. Verdachte had immers moeten beseffen dat zijn onachtzaamheid in de gegeven omstandigheden zeer ernstige gevolgen zou kunnen hebben. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte bezig was met het beoefenen van een risicovolle sport, waarbij hij letterlijk het leven van een ander in zijn handen had, dat verdachte een ervaren klimmer is en bekend was met de geldende voorschriften en aan de klimsport verbonden risico’s.
Vervolgens heeft verdachte aanmerkelijk nalatig gehandeld door onbewust de zekering los te maken zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] al beneden was, waardoor zij niet gezekerd was en van de klimwand viel, als gevolg waarvan zij is overleden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het onbewust losmaken van de zekering door verdachte verklaard kan worden door de “double capture slip” theorie van Wagenaar. Het loslaten van het touw zou dan veroorzaakt zijn door een fout in het geautomatiseerde gedrag van verdachte dat voorkomt als twee gelijkende handelingen tegelijk worden uitgevoerd. Verdachte, een ervaren klimmer, zou in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij zijn vriendin aan het zekeren was en op de automatische piloot hebben gehandeld toen zijn vriendin weer beneden was.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte de zekering bij wijze van automatische handeling heeft losgemaakt. Dit staat echter niet aan een schuldigverklaring in de weg, nu het door verdachte onbewust losmaken van de zekering heeft plaatsgevonden als gevolg van de omstandigheden waarin verdachte zich tevoren had begeven, te weten dat hij, nadat door eerdere klimactiviteiten die avond al enige vermoeidheid bij hem was ontstaan, zich met zijn klimpartner naast de route van zijn vriendin heeft opgesteld, (met tussenpozen) heeft gepraat met degene die naast hem stond te zekeren en intussen – al dan niet met tussenpozen – keek naar de klimactiviteiten van zijn vriendin. Deze voorafgaande handelingen, in onderlinge samenhang bezien, zijn aanmerkelijk onachtzaam en zijn aan verdachte te wijten. Hiermee is ook het onbewust losmaken van de zekering aan verdachte te wijten.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Geen straf of maatregel
7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. Bij de bepaling van de straf heeft de officier van justitie naast de aard en omvang van het verwijt dat hem gemaakt wordt ter zake het overlijden van het slachtoffer en de ingrijpende gevolgen die dit voor haar nabestaanden heeft, ook rekening gehouden met de ingrijpende gevolgen voor verdachte en zijn houding ten opzichte van het delict en de nabestaanden in de zin dat hij zich vanaf het moment van het ongeval schuldbewust heeft getoond en met de naasten van [slachtoffer] in contact is getreden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft – onder verwijzing naar zijn pleitnotities – betoogd dat met het bestraffen van verdachte in deze zaak geen enkel strafdoel is gediend. Voorts zijn de gevolgen voor de dader en zijn houding ten opzichte van het delict en de gevolgen daarvan volgens de raadsman relevant voor de strafmaat. De raadsman concludeert dat toepassing gegeven moet worden aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en dat geen straf dient te worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan stelt de rechtbank voorop dat het gevolg van het handelen van verdachte bijzonder tragisch is. De dood van [slachtoffer] heeft haar ouders en overige familieleden en vrienden onherstelbaar leed berokkend, waarmee zij iedere dag geconfronteerd worden. Bovendien heeft deze gebeurtenis, in samenhang met het klimongeval anderhalve maand eerder, in de maatschappij, en met name in de klimwereld, veel onrust doen ontstaan.
Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat sprake is van de lichtste vorm van schuld van verdachte in strafrechtelijke zin. Vast staat immers dat verdachte weliswaar aanmerkelijk onachtzaam en nalatig heeft gehandeld, maar dat hij zich niet bewust was van de gevolgen die zijn handelen zouden kunnen hebben.
Ten aanzien van de persoon van verdachte laat de rechtbank meewegen dat niet is gebleken dat verdachte eerder onachtzaam of nalatig heeft gehandeld tijdens het klimmen; het tegendeel lijkt eerder het geval. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het overlijden van [slachtoffer] niet alleen bij de nabestaanden, maar ook bij verdachte zelf groot leed heeft veroorzaakt. Verdachte zal de rest van zijn leven met het besef moeten leven dat door zijn toedoen zijn vaste klimpartner (en goede vriendin) van het leven is beroofd. Bovendien getuigt de houding van verdachte – die erkent schuldig te zijn aan het overlijden van [slachtoffer] –ten opzichte van het strafbare feit en de nabestaanden van inzicht in zijn daad.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is met de raadsman van verdachte van oordeel dat een op te leggen straf geen van de door de wetgever beoogde doelen dient.
Ten aanzien van de speciale preventie, de afschrikkende werking van strafoplegging bij de dader zelf, en de generale preventie, de afschrikkende werking bij potentiële daders en de samenleving als geheel, overweegt de rechtbank dat deze strafdoelen niet aan de orde zijn. Het is niet aannemelijk dat het klimgedrag van verdachte of andere klimmers zal worden beïnvloed door een dreigende (al dan niet voorwaardelijke) gevangenis- of werkstraf. Voornoemde straffen zouden immers in het niet vallen bij het schuldgevoel dat de zekeraar zal ervaren als door zijn toedoen ernstig letsel of zelfs het overlijden van zijn klimpartner wordt veroorzaakt.
Ten aanzien van de vergeldingsfunctie van straf overweegt de rechtbank dat maatschappelijke beroering voortkomend uit een dramatische gebeurtenis met noodlottige afloop zich vaak vertaalt in de behoefte een schuldige aan te wijzen, ook in strafrechtelijke zin. In de onderhavige zaak is de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek dat in rechte is vastgesteld wie schuld heeft gehad aan de zeer te betreuren dood van deze klimster. De rechtbank is van oordeel dat de maatschappij niet is gediend met het daarenboven opleggen van straf aan verdachte.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het de voorkeur geniet de noodlottige gebeurtenis te bezien in een breder verband, met name dat van het gebruik van klimhallen. Ook de nabestaanden van [slachtoffer] hebben aangegeven zulks van belang te achten. In dit verband hebben de nabestaanden aangegeven dat bijvoorbeeld een richtlijn inhoudende dat slechts de klimmer de zekering van de zekeraar mag losmaken, ertoe zou kunnen bijdragen dat wordt voorkomen dat soortgelijke ongelukken zich in de toekomst voordoen. Met een analyse van klimongelukken en maatregelen om herhaling zo veel mogelijk te voorkomen, zal naar het oordeel van de rechtbank meer bereikt kunnen worden dan met het straffen van de betrokken individuele verdachte.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat een strafrechtelijke sanctie niet geïndiceerd is en zij zal daarom geen straf of maatregel aan verdachte opleggen.
8. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. E.M.L.J. Dosker en A.C. Schaafsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Woerdman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2009.
De oudste rechter
is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.