Einde inhoudsopgave
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Artikel 6a
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2020
- Bronpublicatie:
22-06-2020, Stcrt. 2020, 34007 (uitgifte: 25-06-2020, regelingnummer: WBN 2020/3)
- Inwerkingtreding
01-10-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2020, Stcrt. 2020, 34007 (uitgifte: 25-06-2020, regelingnummer: WBN 2020/3)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
Artikel 6a
1
De in artikel 6, derde lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op
- a.
de vreemdeling die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);
- b.
de vreemdeling die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geboren en daar ten tijde van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap zijn hoofdverblijf heeft;
- c.
de vreemdeling die gehuwd is met een Nederlander;
- d.
de vreemdeling die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten erkend is als vluchteling.
3
De autoriteit bedoeld in artikel 6, derde lid, beoordeelt of de vreemdeling heeft voldaan aan het vereiste, genoemd in het eerste lid, of dat de vreemdeling een beroep toekomt op een van de uitzonderingen, genoemd in het tweede lid. Indien dit het geval is en ook aan de overige vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
4
De autoriteit vraagt advies aan Onze Minister indien de vreemdeling stelt dat afstand van zijn andere nationaliteit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De autoriteit deelt de vreemdeling mee dat Onze Minister om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal worden besloten.
5
De autoriteit besluit na ontvangst van het advies van Onze Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap.
6
De beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt met vier weken verlengd, indien de autoriteit Onze Minister verzoekt om advies, bedoeld in het vierde lid.
Verwijzingen
RRWN: artikelen IB; II.2 en V.1
BVVN: artikelen 3 t/m 12, 24, 30a t/m 30d, 32, 57 t/m 69 en 73
Awb: artikelen 4:5; 4:7; 4:15 en hoofdstukken 6 t/m 8
BW: artikelen 1:5; 1:253aa; 1:253sa en 1:253t
Boek 10 BW: artikelen 22 lid 2 en 25 lid 1 onder b
WRvS: artikelen 37 en 39
Wet BRP: artikel 2.15 en 3.6
Verdragen: artikel 1 Overeenkomst van Rome inzake de wettiging door huwelijk;
artikelen 1 en 12 Verdrag van New York ter beperking der staatloosheid;
artikelen 6.1a en 6.2b Europees Verdrag inzake nationaliteit.
Overgangsrecht
De afstandsverplichting geldt alleen voor optanten die op of na 1 oktober 2010 een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN hebben afgelegd.
Officiële toelichting