Voetnoot D.A. ‘FAO 27’ staat voor de Food and Agricultural Organisation (FAO). Die heeft de wereldzeeën ingedeeld in verschillende zones en deze genummerd. FAO 27 is het vangstgebied van het noordoostelijke deel van de Atlantische oceaan. Zie: http://wgdenheijer.nl/vangst-gebieden/.
HR, 18-09-2018, nr. 16/03325
ECLI:NL:HR:2018:1677
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-09-2018
- Zaaknummer
16/03325
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1677, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑09‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:629
ECLI:NL:PHR:2018:629, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1677
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Visfraude. Feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Verkoop door A. B.V. van filets van Japanse schar (‘yellowfin sole’) die op verzoek van de Italiaanse afnemers zijn gefactureerd o.v.v. van filets van ‘plaice’. Verdachte is de bestuurder van B. B.V., en enig aandeelhouder en bestuurder van A. B.V. 1. Verschillende bewijsklachten valsheid in geschrift m.b.t. oordeel hof dat de facturen valselijk zijn opgemaakt door daarop te vermelden dat ‘plaicefillets’ zijn geleverd, terwijl in werkelijkheid uitsluitend filets van de ‘yellowfin sole’ werden geleverd, dat die facturen geschriften zijn die bestemd zijn om tot het bewijs van enig feit (het soort vis die werd verhandeld) te dienen en dat A. B.V. het oogmerk had om die facturen als echt en onvervalst te (doen) gebruiken, 2. Bewijsklacht feitelijk leiding geven. HR: art. 81.1. RO. Samenhang met 16/03328, 16/03330, 16/03393, 16/03395, 16/03400 en 16/03403.
Partij(en)
18 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/03325
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 6 juni 2016, nummer 21/004735-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 9.000,-, subsidiair 80 dagen hechtenis.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze € 8.550,-, subsidiair 77 dagen hechtenis, bedragen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2018.
Conclusie 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG in visfraudezaak. Feitelijk leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, art. 225 Sr. Het opmaken van facturen, terwijl daarin een onjuiste benaming van de vissoort werd vermeld. Middelen over 1) het bestanddeel ‘valselijk’ en de bewijsbestemming, 2) oogmerk op misleiding en 3) feitelijk leidinggeven.
Nr. 16/03325 Zitting: 19 juni 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 6 juni 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens primair “feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een geldboete van € 9.000,00 subsidiair tachtig dagen hechtenis met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 16/03328 ( [medeverdachte 1] ), 16/03330 ( [medeverdachte 2] ), 16/03393 ( [medeverdachte 3] ), 16/03395 ( [medeverdachte 4] ), 16/03400 ( [medeverdachte 5] ) en 16/03403 ( [medeverdachte 6] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Deze zaak gaat over groothandel in platvisfilets. [medeverdachte 1] verkocht filets van Japanse schar (‘yellowfin sole’) en factureerde dat onder vermelding van filets van ‘plaice’, en dit op verzoek van de Italiaanse afnemers. De verdachte in de onderhavige zaak is bestuurder van [A] B.V., zijnde enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] .
5. Ten behoeve van de leesbaarheid begin ik met een weergave van de bewijsconstructie. Ten laste van de verdachte is onder primair bewezen verklaard dat:
“ [medeverdachte 1] in 2006 en 2007 in Nederland, meermalen, valselijk heeft opgemaakt een aantal facturen:
a. nummer [001] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 17 november 2006 en
b. nummer [002] van [medeverdachte 1] aan [C] d.d. 6 juli 2007 en
c. nummer [003] van [medeverdachte 1] aan [D] d.d. 13 juli 2007 en
d. nummer [004] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 13 juli 2007 en
e. nummer [005] van [medeverdachte 1] aan [E] d.d. 23 november 2007 en
f. nummer [006] van [medeverdachte 1] aan [F] d.d. 30 november 2007 en
g. nummer [007] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 14 december 2007 en
h. nummer [007] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 19 januari 2007,
bestaande de valsheid hierin dat op voornoemde facturen stond vermeld 'plaicefillets' terwijl er in werkelijkheid (deels) Yellowfinsole, althans een andere benaming had moeten worden vermeld;
zijnde telkens enig geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die gedraging.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring afgelegd door [verdachte] ter zitting van het hof op 21 april 2016, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben bevoegd de vennootschap [medeverdachte 1] te vertegenwoordigen. Ik ben mededirecteur van [A] BV, zijnde de bestuurder van [medeverdachte 1] .
De in de tenlastelegging genoemde facturen met daarop de term ‘plaicefillets’ betreffen kopiefacturen die zijn aangetroffen in de administratie van [medeverdachte 1] . Ik neem aan dat de originele facturen identiek zijn aan deze facturen en dat deze naar de klant zijn verzonden. Yellowfinsole, de vis die ik ken onder de Latijnse naam Limanda Aspera, is niet dezelfde vissoort als de Noordzeeschol. De Noordzeeschol is de vis die ook wordt aangeduid onder de Latijnse naam Pleuronectes Platessa, FAO 27.1.
Schol is een dure vis, mede door de vangstbeperking die voor deze vis gold. Er kwamen in de loop der jaren steeds meer alternatieven voor schol op de markt die goedkoper waren, omdat de consument daarom vroeg. Dat waren Yellowfinsole en Rocksole.
[medeverdachte 2] deed de daadwerkelijke handel met Italië. Ik heb met hem de nieuwe wetgeving met betrekking tot de benaming van vis besproken.
Ik zou nooit hebben toegestaan dat vis gelabeld werd als Pleuronectes Platessa, terwijl het feitelijk Yellowfinsole betreft. Als dat wel op het label zou komen te staan zou ik hebben ingegrepen.
2. Een proces-verbaal van het eerste verhoor van [verdachte] , in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 19 maart 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [verdachte] (dossierpagina 2487 ev):
[medeverdachte 1] is eigenlijk een handelsmaatschappij in die zin dat het inkoopt, laat verwerken/produceren en vervolgens weer verkoopt.
Mijn dochter [betrokkene 1] werkt in [medeverdachte 1] sinds 1998 of 1999. Zij doet de verkoop Japan, verkoop Frankrijk sinds vorig jaar verkoop Spanje en inkoop Zuid-Afrika en Namibië.
[medeverdachte 2] is als bedrijfsleider/verkoper “de baas” binnen [medeverdachte 1] , hij heeft de beslissingsbevoegdheid. Als het om echt belangrijke zaken gaat dan moet hij bij ( [A] BV) komen en wordt dit daar besproken.
[betrokkene 1] maakt bijvoorbeeld de maandelijkse financiële rapportage die met [A] BV wordt besproken.
[medeverdachte 1] is een handelsbedrijf en dat redeneert heel simpel: [medeverdachte 1] vraagt aan de klant hoe hij zijn te kopen vis gelabeld wil hebben en daarmee bedoel ik te zeggen dat ieder land vanuit haar eigen wetgeving kan aangeven wat zij op de labeling moet hebben staan.
De directie van [A] BV komt tot uiting in de maandvergaderingen die er zijn waarbij de maandrapporten worden besproken en door mij worden geanalyseerd. Ik bespreek met [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] hun eigen rapportages en de door de accountant opgestelde rapportages.
Ik doe daar zo nodig ook een advies en/of commentaar bij. Daarnaast kan er overleg zijn over specifiek opdoemende problemen. Daarbij geef ik dan advies.
Er zijn beslissingen die genomen dienen te worden waarbij [A] BV ingeschakeld dient te worden.
Daarbij kan ik opmerken dat de lijnen erg kort zijn en ik dagelijks bereikbaar ben.
3. Een proces-verbaal van het tweede verhoor van [verdachte] , in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 19 maart 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [verdachte] (dossierpagina 2491 ev):
In 2004 of daarvoor kwam [medeverdachte 2] bij mij namens [medeverdachte 1] en legde het probleem voor dat [medeverdachte 1] Yellowfinsole exporteerde naar Zweden. Vanuit de Zweedse klant werd [medeverdachte 1] erop gewezen dat als Latijnse naam diende te worden gebruikt Pleuronectes Asper. De Nederlandse naam is Japanse schar. Ik heb toen onderzoek ingesteld.
Omdat [medeverdachte 1] ook Yellowfinsole naar Italië ging exporteren heb ik ook besloten dat voor deze export de Italiaanse klant mocht gaan kiezen uit twee Latijnse namen. De Italiaanse klant kon kiezen uit Limanda Aspera met daarbij gevoegd de Italiaanse naam Filletti di Limanda of Pleuronectes Aspera, met de Italiaanse naam Filletti di platessa.
4. Een proces-verbaal van het eerste verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 2609 ev) in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 20 feb 2008 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
Stickers zoals D/2 worden hier gemaakt. De Italiaan mag er op zetten wat hij wil, dit is verkoopstrategie. Op document 2 staat tevens vermeld de Pleuronectes Aspera. Dit is de Latijnse naam voor Yellowfinsole. De Latijnse naam voor schol is Pleuronectes Platessa.
Vraag: Welke benamingen van vissoorten (handels of Latijnse naam) worden er in het handelsverkeer gebruikt?
Antwoord:
Schol is in het Engels Plaice. Voor Yellowfinsole wordt de handelsbenaming Yellowfin gebruikt.
5. Een proces-verbaal van het derde verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 2620 ev) in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
De Italiaanse klant bepaalt wat er op de sticker komt te staan. Het lijkt mij logisch dat er een connectie is tussen de sticker en de factuur. De verkooporder geeft bijvoorbeeld aan 1000 kg Yellowfinsole (afgekort: YFS) voor een Italiaanse klant. De verkooporder gaat dan naar [betrokkene 2] of [betrokkene 3] . Zij maken dan de sticker in overleg met de klant. De sticker wordt zelfs nog naar de klant gefaxt voor akkoord. Deze al of niet gecorrigeerde sticker gaat dan op de partij. De dames, [betrokkene 3] en [betrokkene 2] maken een verkoopfactuur.
De omschrijving van de order zoals ik hem in het bakje van de dames heb gelegd die komt op de factuur te staan. Ik accordeer de order.
Yellowfin is Yellowfin. Het is mij duidelijk dat YFS staat voor de afkorting Yellowfinsole.
Vraag: Welke benaming wordt gebruikt voor YFS met bestemming buitenlandse markt?
Antwoord: Yellowfin.
Vraag: Welke benaming wordt gebruikt voor YFS met bestemming Italiaanse markt?
Antwoord: de klant bepaalt welke naam er gebruikt wordt.
Vraag: Yellowfinsole en plaice zijn de Engelse namen voor de vissoorten?
Antwoord: Yellowfin blijft Yellowfin en plaice is de Engelse benaming voor schol.
Daar waar op de lijst (het hof begrijpt de order van de klant) wordt gesproken over Plaicefillets AM dan is dat voor de klant en voor mij Yellowfin.
Vraag: Waarom is bij verkoop aan Italië van YFS de vermelding op de factuur meestal filetti de platessa, zijnde scholfilets?
Antwoord: Op de factuur komt wat de klant wil, dus neem ik aan dat die dat aangegeven heeft.
6. Een proces-verbaal van het achtste verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 2646) in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 17 maart 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
Vraag: Wat wordt er met ‘plaicefillets’ op factuur [004] bedoeld?
Antwoord: In dit geval wordt er yellowfin bedoeld.
[Vraag:] Waarom is dit Yellowfin?
[Antwoord:] Dit is omdat [medeverdachte 1] deze klant al vele jaren kent en wekelijks belevert. Omdat ik weet welke order de agent met [B] rond gemaakt heeft en dat betreft Yellowfin fillet. Dat is makkelijk te onthouden want deze klant betrekt van ons maar 1 product. Wat er op het label staat en op de factuur is conform de klant zijn instructie.
7. Een proces-verbaal van het tiende verhoor van [medeverdachte 2] (dossierpagina 2653) in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 18 maart 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
[I] vraagt hier om Plaicefillets 3L AM, wat voor [medeverdachte 1] Yellowfin betekent. Wat door [I] gevraagd wordt om te leveren, wordt door [medeverdachte 1] ook werkelijk geleverd, te weten Yellowfin. Op het label en de factuur [004] zijn deze beide niet voorzien van de code AM. De instructie om AM niet te vermelden staat op de blokorder D113698, maar dit kan alleen een instructie uit Italië zijn.
Op de afroeporder wordt gesproken over Plaice fillets 03L AM, dit staat er letterlijk. Als het vervolgens niet terugkomt op label en factuur moet [I] daar instructie voor gegeven hebben.
8. Een geschrift, zijnde een productlijst van [medeverdachte 1] (D 13685, dossierpagina 1356 ev), zakelijk weergegeven inhoudende:
Product: Latin name:
(breaded) plaice Pleuronectes platessa
(breaded) yellowfin (fillets) Limanda Aspera
9. Geschriften, zijnde als bijlage aangehechte facturen met de daarbij behorende orders, te weten:
a. nummer [001] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 17 november 2006 (dossierpagina 1582)
b. nummer [002] van [medeverdachte 1] aan [C] d.d. 6 juli 2007 (dossierpagina 1409)
c. nummer [003] van [medeverdachte 1] aan [D] d.d. 13 juli 2007 (dossierpagina 1410)
d. nummer [004] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 13 juli 2007 (dossierpagina 1411)
e. nummer [005] van [medeverdachte 1] aan [E] d.d. 23 november 2007 (dossierpagina 1440)
f. nummer [006] van [medeverdachte 1] aan [F] d.d. 30 november 2007 (dossierpagina 1441)
g. nummer [007] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 14 december 2007 (dossierpagina 1443)
h. nummer [007] van [medeverdachte 1] aan [B] srl d.d. 19 januari 2007,(dossierpagina 1805)
waarop telkens, zakelijk weergegeven, staat vermeld dat is geleverd: ‘plaicefillets’
10. Geschriften, te weten ‘take off orders’ van [I] namens de onder 8 genoemde klanten van [medeverdachte 1] , zakelijk weergegeven inhoudende:
a. (handgeschreven [001] 17-11) namens [B] Srl (dossierpagina 1581)
b. (handgeschreven [002] 06-07) namens [C] (dossierpagina 1416)
c. (handgeschreven [003] 13-07) [D] (dossierpagina 1422)
d. (handgeschreven [004] 13-07) namens [B] Srl (dossierpagina 1425)
e. (handgeschreven [005] 23-11) namens [E] (dossierpagina 1446)
f. (handgeschreven [006] 30-11) namens [F] (dossierpagina 1448)
g. (handgeschreven [007] 14-12) namens [B] Srl (dossierpagina 1454)
h. (handgeschreven [007] 19-01) namens [B] Srl (dossierpagina 1801),
waarin telkens aan [medeverdachte 1] wordt gevraagd om te leveren: plaicefillets AM.
Nadere Bewijsoverweging:
Uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat in alle gevallen waarin op de order staat vermeld ‘plaicefillets AM’ door [medeverdachte 1] de vissoort Yellowfinsole is geleverd. Aan de bewezenverklaarde facturen ligt telkens een order ten grondslag van de agent [I] namens de klant waarin wordt gevraagd om te leveren: plaicefillets AM. Hieruit leidt het hof af dat in alle ten laste gelegde gevallen Yellowfinsole is geleverd.”
7. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof voorts het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Facturen
In de administratie van [medeverdachte 1] zijn de in de tenlastelegging onder a tot en met h genoemde facturen aangetroffen. Deze facturen betreffen afschriften van de aan de klanten van [medeverdachte 1] verzonden facturen. Uit het dossier blijkt dat de facturen die zijn aantroffen in de administratie van [medeverdachte 1] voor wat betreft de inhoud identiek zijn aan de door [medeverdachte 1] opgemaakte en aan haar klanten verzonden facturen. Gelet op dat gegeven begrijpt het hof de tenlastelegging zo dat de aldaar genoemde facturen zien op zowel het afschrift dat in de administratie van [medeverdachte 1] is aangetroffen als op de originele factuur die aan de klant van [medeverdachte 1] is verstuurd.
Wetgeving
In deze zaak is niet tenlastegelegd overtreding van enige bepaling van de regelgeving inzake de visserij, maar valsheid in geschrift. Niettemin is die visserijregelgeving van belang voor de beoordeling van de zaak omdat deze bepalingen bevat inzake de benaming van vissoorten en het belang van het juiste gebruik van die benamingen.
In artikel 4 lid 1 Verordening (EG) Nr. 104/2000 [1] is vastgelegd dat vis slechts aan de eindgebruiker mag worden aangeboden door middel van adequate affichering of etikettering en onder verstrekking van de gegevens inzake de handelsbenaming van de betrokken soort, de productiemethode en het vangstgebied. In artikel 4 lid 2 van deze Verordening is vastgelegd dat de lidstaten een lijst van handelsbenamingen moeten opmaken, welke lijst moet bevatten voor iedere vissoort de wetenschappelijke benaming en de benaming in de officiële taal van de lidstaat. Waar dat aangewezen is, is er uitvoering gegeven aan deze verordening in de Nederlandse Warenwetregelgeving. [2]
In de Warenwetregeling handelsbenamingen vis was ten tijde van de ten laste gelegde feiten als bijlage opgenomen de zojuist bedoelde lijst. Deze bevat, onder andere, de volgende benamingen:
Wetenschappelijke naam Handelsbenaming
7. Pleuronectiformes (Platvissen)
7.7.1. Limanda limanda Schar
7.7.2. Limanda aspera Japanse schar
7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs
7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische Schol
In artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 2065/2001 [3] is vastgelegd dat de vereiste gegevens inzake de handelsbenaming en het vangstgebied in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar moeten zijn. Die gegevens moeten worden verstrekt door etikettering, verpakking of begeleidend handelsdocument, met inbegrip van de factuur.
Door verbalisanten is onderzocht welke handelsbenamingen in de diverse landen die in het onderzoek een rol speelden, ingevolge genoemd artikel 4 lid 2 van Verordening (EG) 104/2000 dienen te worden gehanteerd. Dat heeft geleid tot het volgende overzicht:
Wetenschappelijke naam | Nederland | Engeland | Italië | Zweden |
Limanda limanda (1) | Schar | Common dab | Limanda | Sanskädda |
Limanda aspera (2) | Japanse schar | Niet genoemd | Limanda | Stillahavsflundra |
Pleuronectes platessa | Schol / Pladijs | European plaice | Platessa | Rödspätta |
Lepidopsetta bilineata | Pacifische schol (3) | Niet genoemd | Passera del Pacifico | Niet genoemd |
(1) In de Zweedse lijst van handelsbenamingen wordt met Limanda limanda gelijkgesteld Pleuronectes limanda;
(2) In de Zweedse lijst van handelsbenamingen wordt met Limanda aspera gelijkgesteld Pleuronectes asper;
(3) Pacifische schol = Rocksole.
Uit deze regelgeving blijkt dat de leidende gedachte is dat geen verwarring mag ontstaan over de exacte soort vis die verhandeld wordt en, uiteindelijk, aan de consument wordt aangeboden.
Inhoud van de facturen en opzet op de valsheid
Op de in de tenlastelegging genoemde facturen staat telkens vermeld 'plaicefillets'.
Uit het dossier en ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat in alle op de tenlastelegging genoemde gevallen Yellowfinsole aan de klanten van [medeverdachte 1] is geleverd. De term Yellowfinsole komt in voornoemde regelgeving niet voor, maar niet in geschil is dat met die term bedoeld wordt de Limanda Aspera (wetenschappelijke naam), zijnde de Japanse schar (Nederlandse handelsbenaming).
Van de gehanteerde factuurterm "plaicefillets" is het onderdeel "fillets" voor de beoordeling van deze zaak niet van belang. Het gaat om het begrip "plaice". De vraag is of die, Engelstalige, handelsbenaming vals en misleidend was.
In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding "plaice" uitsluitend voor in verbinding met het begrip "European" en dan is sprake van de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes platessa, in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol. Alleen bij de aanduiding van die specifieke vissoort wordt het Engelse woord "plaice" dus gehanteerd.
Verdachte is de bestuurder van [A] B.V., zijnde enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] Verdachte heeft, ook in die hoedanigheid ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat Yellowfinsole niet dezelfde vissoort is als de Noordzeeschol, hem ook wel bekend als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en de Rocksole was deze Noordzeeschol de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld, aldus verdachte. Hij heeft voorts verklaard dat hij met Yellowfinsole de vis bedoelt met de Latijnse benaming Limanda Aspera. Uit deze verklaring blijkt dat verdachte en daarmee ook [medeverdachte 1] goed op de hoogte was van het feit dat, in het bijzonder, de Yellowfinsole en de Noordzeeschol ieder hun eigen Latijnse benaming kenden.
Op de productlijst van [medeverdachte 1] werd destijds het begrip "plaice" uitsluitend gebruikt in verband met de vissoort Pleuronectes platessa terwijl Yellowfinsole (Limanda Aspera) als Yellowfinsole werd aangeduid en dus niet (ook) als "plaice". In het orderverkeer met de Italiaanse agent van [medeverdachte 1] werd voorts voor Yellowfinsole weliswaar het woord "plaice" gebruikt maar dan toch uitsluitend in verbinding met de letters "AM", welke verbinding maakte dat het voor de agent en [medeverdachte 1] duidelijk was dat Yellowfinsole besteld werd en niet Noordzeeschol (Pleuronectes platessa).
Kortom: verdachte en daarmee ook [medeverdachte 1] kende de juiste benamingen, hanteerde op haar productlijst terminologie die duidelijk onderscheidde tussen Yellowfinsole en Pleuronectes Platessa en zorgde er in het interne orderverkeer met de Italiaanse agent voor dat geen misverstand kon ontstaan over de vraag welke vissoort precies besteld werd.
Regelgeving en handelwijze van [medeverdachte 1] , in onderling verband bezien, maken de conclusie onontkoombaar dat het gebruik van het begrip "plaice" zonder nadere toevoeging op de tenlastegelegde facturen moet worden aangemerkt als vals, namelijk onvoldoende onderscheidend. [medeverdachte 1] wist dat, maar handelde desondanks aldus en daardoor opzettelijk.
Verdachte heeft, ook in zijn genoemde hoedanigheid, nog betoogd dat het woord "plaice" gebruikelijk was als aanduiding voor scholachtigen in het algemeen. Met andere woorden: onder de term "plaice" zouden diverse vissoorten kunnen vallen. Die stelling is ongeloofwaardig in het licht van de geschetste regelgeving. Die was er nu juist op gericht te bewerkstelligen dat in de handel telkens duidelijk zou zijn welke vissoort verhandeld werd. Een vangnetbegrip als "plaice" voor allerlei scholachtige vissoorten (zonder nadere aanduiding die inzichtelijk zou kunnen maken op welke scholachtige dan precies gedoeld werd) staat haaks op de bedoeling van de geldende regelgeving. De stelling is ook ongeloofwaardig in het licht van de hiervoor benoemde kennis bij en handelwijze van [medeverdachte 1] zelf, die erop neerkwam dat door haar wel degelijk onderscheid naar exacte vissoort in het handelsverkeer werd gemaakt.
Oogmerk
Voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is voorts vereist dat de opmaker van de facturen het oogmerk heeft om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Dat wil zeggen dat de facturen jegens derden gebruikt zouden kunnen worden als ware de inhoud ervan juist.
In de jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde periode werd in feite slechts één "schol" verhandeld: de Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). In de Engelse handelsbenaming van die vissoort kwam het woord "plaice" voor. Andere vissoorten in de handelsbenaming waarvan dat woord "plaice" voorkwam waren er niet. Als gevolg van geldende quoteringsmaatregelen werd de Noordzeeschol steeds schaarser. Om die reden werd gezocht naar alternatieven. Deze werden gevonden in vissoorten als de Yellowfinsole en Rocksole, zijnde, net als de Noordzeeschol, platvissen.
In het licht van de geschetste geschiedenis ging van het gebruik van de term "plaice" zonder verdere toevoeging evident de suggestie uit dat gefactureerd werd de vissoort die bekend was als European plaice, derhalve Pleuronectes Platessa (Noordzeeschol) omdat uitsluitend voor die vissoort de term "plaice" (in verbinding met "European") in de gebruikelijke handelsbenamingen voorkwam. De term was dus bij levering van een andere vissoort dan Noordzeeschol misleidend. Dat moet ook [medeverdachte 1] , die wist dat de term onvoldoende onderscheidend was, duidelijk zijn geweest. Het hof wil van [medeverdachte 1] , zoals verdachte namens deze heeft verklaard, wel aannemen dat op de factuur de term "plaice" werd vermeld omdat haar Italiaanse agent deze daarop wilde hebben. Uit het feit dat [medeverdachte 1] , wetend dat de term onvoldoende onderscheidend (vals) was, haar agent klakkeloos heeft gevolgd in diens wens op de facturen de misleidende term "plaicefillets" te vermelden volgt echter dat het oogmerk van [medeverdachte 1] op die misleiding gericht was.
Het verweer van [medeverdachte 1] dat de afnemers van de vis op de hoogte waren van de valsheid van de facturen en dat derhalve geen sprake was van een oogmerk van misleiding, wordt verworpen. Ook indien de geadresseerden van de facturen op de hoogte waren van de valsheid daarvan, konden de facturen, nadat deze in de administratie van de afnemers waren beland, de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving over registratie van en controle op handel in vis verhinderen. Bovendien werd het risico in het leven geroepen dat de facturen jegens de klanten van de afnemers van [medeverdachte 1] ge(- of mis)bruikt werden op het punt van de soort vis die werd geleverd, met name omdat Noordzeeschol aanzienlijk duurder was dan de geleverde Yellowfinsole. Sterker nog, uit het feit dat de afnemers graag de term “plaice” op de factuur vermeld wilden hebben, terwijl de afnemers zelf wel wisten dat geen Noordzeeschol werd geleverd, blijkt dat de afnemers die facturen ook ten opzichte van derden wilden kunnen gebruiken.
Daderschap rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [4] kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De valse facturen zijn door [medeverdachte 1] opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties aan haar klanten. Deze gedragingen hebben derhalve alle plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, zijn de rechtspersoon dienstig geweest en de rechtspersoon vermocht er over te beschikken dat deze handelingen al dan niet plaatsvonden.
Op grond van de hierboven beschreven gang van zaken met betrekking tot de facturering en de bij personeel/bestuurders aanwezige kennis wordt vastgesteld dat bij de rechtspersoon het vereiste opzet en het oogmerk aanwezig was.
Feitelijk leiding geven
Van feitelijke leiding geven aan een verboden gedraging begaan door een rechtspersoon is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon is echter geen vereiste. Daarnaast geldt dat het opzet van verdachte gericht moet zijn geweest op de verboden gedraging. Als ondergrens voor dit opzetvereiste geldt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen [5].
Zoals gemeld is verdachte - en was hij dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten - de bestuurder van [A] B.V., zijnde enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] . [A] B.V. voerde de directie over [medeverdachte 1] . Feitelijk werd die directie dus door verdachte gevoerd. De feitelijke bemoeienis van verdachte met [medeverdachte 1] is in de loop der jaren wel gewijzigd. Na oprichting van [medeverdachte 1] rond 1990 [6] is verdachte de bedrijfsvoering zelf gaan doen. In de jaren daarna zijn bij [medeverdachte 1] , voor zover hier van belang, in dienst gekomen [medeverdachte 2] (medeverdachte) en [betrokkene 1] . Vanaf het jaar 2000 heeft verdachte zich uit de feitelijke bedrijfsvoering teruggetrokken. Hij heeft toen [medeverdachte 2] aangesteld als bedrijfsleider. [betrokkene 1] hield en houdt zich bezig met de verkoop en inkoop. Verdachte richtte zijn aandacht vanaf dat moment op de deelnemingen van [A] B.V. Zijn rol evolueerde aldus van directe bestuurder tot bestuurder op afstand.
Echt groot was die afstand overigens niet. Verdachte bleef dagelijks bereikbaar.
Maandelijks werden de financiële rapportages van [medeverdachte 1] door hem besproken met [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] . Verdachte voorziet en voorzag deze rapportages van advies en/of commentaar. Over opdoemende problemen gaf verdachte altijd advies. Van feitelijke betrokkenheid bij de bedrijfsuitoefening door [medeverdachte 1] was dus ook in de tenlastegelegde periode zeker nog wel sprake.
Het gaat in deze zaak om de aanduiding van verkochte vis, in het bijzonder bij verkoop aan Italiaanse afnemers. Het beleid op dat punt is door verdachte persoonlijk geïntroduceerd. In zijn eigen woorden [7] hield dat in: " [medeverdachte 1] is een handelsbedrijf en dat redeneert heel simpel: [medeverdachte 1] vraagt aan de klant hoe hij zijn te kopen vis gelabeld wil hebben".
In 2004 [8] is de kwestie van de labeling door [medeverdachte 2] uitdrukkelijk aan verdachte voorgelegd. Verdachte heeft zich toen in de kwestie van de naamgeving verdiept en besloten dat de Italiaanse klant mocht kiezen uit twee Latijnse namen voor de Yellowfinsole, te weten Limanda aspera met de Italiaanse naam Filetti di Limanda óf Pleuronectes aspera met de Italiaanse naam Filetti di Platessa.
Uit hetgeen tot nu toe werd opgemerkt vloeit voort dat het verdachte was die de feitelijke zeggenschap had over de naamgeving van vissoorten binnen [medeverdachte 1] en daaraan concreet invulling gaf door het beleid te bepalen op dat terrein en de te hanteren terminologie aan te reiken.
De hiervoor, beknopt, weergegeven regelgeving inzake de naamgeving van vissoorten, in welke regelgeving verdachte zich verdiept had, kent als leidende gedachte dat geen verwarring mag ontstaan over de exacte soort vis die verhandeld wordt en, uiteindelijk, aan de consument wordt aangeboden. Uit een door verdachte in 2007 geschreven artikel [9] blijkt voorts dat verdachte zelf de Yellowfinsole aanmerkt als een scharachtige en geen schol. In de Latijnse benaming van vissoorten komt het woord "Platessa" slechts voor in de handelsbenaming voor Noordzeeschol (Pleuronectes Platessa). Door niettemin, het belang van een exacte naamsaanduiding kennende, juist dat woord zonder verdere toevoeging (de woorden "Filetti di" zijn in dit verband niet relevant) in te brengen in de (Italiaanse) omschrijving van Yellowfinsole heeft verdachte [medeverdachte 1] tenminste op het verkeerde been gezet. Het risico bestond immers dat [medeverdachte 1] ofwel die foutieve Italiaanse benaming (Filetti di Platessa) zou gaan gebruiken ofwel een Engelse vertaling daarvan. Bij die Engelse vertaling lag dan wel voor de hand dat het woord 'plaice' zou worden gebruikt omdat dit woord, gelijk het woord "platessa", voorkomt in de handelsbenaming van Noordzeeschol. Het gebruik van de term "plaice" is hiervoor misleidend geoordeeld omdat deze onvoldoende onderscheidend vermogen heeft.
Door als beleid te introduceren dat [medeverdachte 1] haar Italiaanse afnemers volgde in hun wens zelf te bepalen wat er op de factuur kwam en daartoe misleidende terminologie aan te reiken heeft verdachte tenminste bewust het aanmerkelijke risico aanvaard dat [medeverdachte 1] zich schuldig maakte aan valsheid in geschrift.
Gelet op het voorgaande kan het primair ten laste gelegde bewezenverklaard worden.
[1] Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur.
[2] Hier relevant: Artikel 9a en artikel 9d van het Warenwetbesluit Visserijproducten, Slakken en Kikkerbillen.
Artikel 1 Warenwetregeling Handelsbenamingen Vis.
[3] Verordening (EG) Nr. 2065/2001 van de commissie van 22 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de informatieverstrekking aan de consument in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur.
[4] Laatstelijk HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
[5] HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
[6] Het hof volgt hier verdachte in diens eigen (elfde) verklaring, dossierpagina 2487 e.v..
[7] Dossierpagina 2488.
[8] Dossierpagina 2491.
[9] Dossierpagina 1365.”
8. In geding is het ten laste gelegde (en in hoger beroep bewezen verklaarde) delict valsheid in geschrift. De bewezen verklaarde (‘intellectuele’) valsheid kan alleen worden begrepen tegen de achtergrond van de (Europese) regelgeving die de consumentenmarkt voor vis reguleert. Door de toename van de diversiteit van het aanbod van visserijproducten werd een minimale informatieverstrekking aan de consument over de belangrijkste kenmerken van de verhandelde producten noodzakelijk geacht.2.Dat betrof in het bijzonder de handelsbenaming van de soort, zodat geen verwarring kan ontstaan over de exacte soort vis die is verhandeld en aan de consument wordt aangeboden. In de visserijregelgeving worden regels gesteld aan het gebruik van de juiste benaming van vissoorten ten behoeve van die informatieverstrekking aan de consument.3.Alvorens over te gaan tot de bespreking van de middelen zal ik hieronder eerst de relevante visserijregelgeving weergeven.
9. De volgende bepalingen,4.zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit, zijn van belang:
- art. 4, eerste (met weglating van een voetnoot) en tweede lid, Verordening (EG) Nr. 104/2000 (oud):5.
“1. Onverminderd de bepalingen die krachtens Richtlijn 79/112/EEG van toepassing zijn, mogen de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde producten, ongeacht de toegepaste verkoopmethode, slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden verstrekt:
a) de handelsbenaming van de betrokken soort,
b) de productiemethode (vangst op zee of in de binnenwateren of kweek),
c) het vangstgebied.
Deze voorschriften zijn evenwel niet van toepassing op kleine hoeveelheden producten die rechtstreeks aan de consument worden verkocht door vissers of aquacultuurproducenten.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), stellen de lidstaten, ten minste voor alle in de bijlagen I tot en met IV opgesomde soorten, de lijst vast van de handelsbenamingen die op hun grondgebied zijn toegestaan en maken zij deze lijst uiterlijk op 1 januari 2002 bekend. Deze lijst omvat voor iedere soort de wetenschappelijke benaming, de benaming in de officiële taal of de officiële talen van de lidstaat en, in voorkomend geval, de erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen.”
- art. 8 Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud):6.
“De vereiste gegevens inzake de handelsbenaming, de productiemethode en het vangstgebied moeten in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar zijn. Deze gegevens en de wetenschappelijke benaming van de betrokken soort worden verstrekt door middel van de etikettering of de verpakking van het product, dan wel door enig begeleidend handelsdocument, met inbegrip van de factuur.”
- art. 9, eerste lid, Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud):
“De lidstaten stellen een controleregeling vast inzake de toepassing van artikel 8.”
- art. 9a (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen:7.
“Onze Minister stelt de lijst van handelsbenamingen vast, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000.”
- art. 9d (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen:
“1. Een ieder die visserijproducten verhandelt, bedoeld in artikel 1, tweede streepje, onder a, b, of c, van verordening (EG) 104/2000, beschikt over documenten waaruit voor de desbetreffende visserijproducten blijkt:
a. welke productiemethode is gebruikt;
b. uit welk vangstgebied zij afkomstig zijn; en
c. met welke handelsbenaming zij worden aangeduid.
2. De in het eerste lid bedoelde documenten worden door de desbetreffende verhandelaar gedurende ten minste één jaar na het beëindigen van de verhandeling bewaard in de onderneming, en desgevraagd terstond ter beschikking gesteld van de met de handhaving van deze regeling belaste ambtenaren.”
- De Nota van Toelichting bij het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:8.
“In het nieuwe artikel 9d is de controleregeling opgenomen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EG) 2065/2001. De in artikel 9d bedoelde documenten dienen tijdens het verhandelen - bij artikel 1 van de Warenwet gedefinieerd als het te koop aanbieden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen, afleveren of voorhanden of in voorraad hebben van een waar - aanwezig te zijn in de onderneming. De verhandelingsfase van een visserijproduct kan overigens geruime tijd in beslag nemen, aangezien naast verse vis ook sprake kan zijn van lang(er) houdbare producten als bevroren vis of vis die gedroogd, gezouten of gepekeld is. Na afloop van de verhandelingsfase dienen de documenten nog gedurende ten minste één jaar te worden bewaard in de onderneming, zodat de traceerbaarheid van de desbetreffende visserijproducten met het oog op eventueel nadien optredende calamiteiten verzekerd is.”
- art. 1 (oud) Warenwetregeling handelsbenamingen vis:9.
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is opgenomen in de bijlage.”
- de bijlage bij art. 1 (oud) Warenwetregeling handelsbenamingen vis voor zover inhoudende:
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is de navolgende:
Wetenschappelijke naam Handelsbenaming
Vissen
(…) (…) (…)
7. Pleuronectiformes (Platvissen)
(…) (…) (…)
7.7.1. Limanda limanda Schar
7.7.2. Limanda aspera Japanse schar
7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs
7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische schol”
10. Het eerste middel valt uiteen in twee klachten.
11. Allereerst klaagt het middel over ’s hofs oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan het door [medeverdachte 1] begaan van valsheid in geschrift door op de facturen te vermelden dat er “plaicefillets” zijn geleverd. Dit oordeel geeft volgens de steller van het middel blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de uitleg en/of de reikwijdte van het bestanddeel “valselijk”, dan wel is ontoereikend gemotiveerd.
12. In de schriftuur wordt in het bijzonder aangevoerd dat een te algemene, of in de woorden van het hof: “onvoldoende onderscheidende” aanduiding van de verhandelde vissoort nog geen “valsheid” daarvan oplevert.
13. Het middel roept de vraag op hoe ’s hofs overwegingen (en oordeel) omtrent de door [medeverdachte 1] in haar facturen gebezigde productomschrijving ‘plaicefillets’ moeten worden verstaan. Ten faveure van de uitleg die het middel aan ’s hofs overwegingen geeft, wil ik wel toegeven dat het hof in dit verband viermaal de woorden “onvoldoende onderscheidend” in de mond neemt. Dat predicaat is echter bepaald verwarrend in het licht van de overige vaststellingen en overwegingen, waaruit naar mijn inzicht een andere uitleg volgt, namelijk dat het hof ‘plaice’ als aanduiding niet zozeer ‘onvoldoende onderscheidend’, te algemeen of te weinig specifiek aanmerkt, maar simpelweg als een onjuiste specificatie van het door [medeverdachte 1] geleverde visproduct. Nauwgezette lezing van de overwegingen wijst uit dat het hof heeft geoordeeld dat de productomschrijving ‘plaicefillets’ niet strookt met het product dat in werkelijkheid geleverd is. Ik licht mijn uitleg van ‘s hofs overwegingen nader toe.
14. Volgens ’s hofs vaststellingen betroffen de in de bewezenverklaring opgesomde leveranties hoeveelheden filets van de vissoort Japanse schar (Limanda aspera), een soort die in het Engels ‘yellowfin sole’ wordt genoemd.10.Eveneens volgt uit ’s hofs vaststellingen dat de desbetreffende facturen géén melding maakten van ‘yellowfin sole’, of iets dergelijks, doch van hoeveelheden ‘plaicefillets’. Tot zover worden ’s hofs oordelen in cassatie niet aangevochten.
15. Vervolgens overweegt het hof dat de vissoort schol c.q. Noordzeeschol (Pleuronectes platessa) in het Engels wordt aangeduid als ‘European plaice’ of simpelweg ‘plaice’.11.Ik citeer het hof (ik herhaal):
“In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding "plaice" uitsluitend voor in verbinding met het begrip "European" en dan is sprake van de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes platessa, in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol. Alleen bij de aanduiding van die specifieke vissoort wordt het Engelse woord "plaice" dus gehanteerd.”
Het hof voegt daaraan toe (ik herhaal, mede onder verwijzing naar bewijsmiddel 8, zijnde de productlijst van [medeverdachte 1] ):
“Op de productlijst van [medeverdachte 1] werd destijds het begrip "plaice" uitsluitend gebruikt in verband met de vissoort Pleuronectes platessa terwijl Yellowfinsole (Limanda aspera) als Yellowfinsole werd aangeduid en dus niet (ook) als "plaice".”
16. Ten slotte overweegt het hof in respons op een verweer van dezelfde strekking als hetgeen thans aan de eerste klacht ten grondslag wordt gelegd:
“Verdachte heeft, ook in zijn genoemde hoedanigheid, nog betoogd dat het woord "plaice" gebruikelijk was als aanduiding voor scholachtigen in het algemeen. Met andere woorden: onder de term "plaice" zouden diverse vissoorten kunnen vallen. Die stelling is ongeloofwaardig in het licht van de geschetste regelgeving. (…). De stelling is ook ongeloofwaardig in het licht van de hiervoor benoemde kennis bij en handelwijze van [medeverdachte 1] zelf, die erop neerkwam dat door haar wel degelijk onderscheid naar exacte vissoort in het handelsverkeer werd gemaakt.”
17. Kortom, het hof beschouwt – in mijn lezing van zijn overwegingen – het begrip ‘plaice’ niet als een (te) ruime, meeromvattende omschrijving van een verzameling (plat)vissoorten, maar – in dit verband – als een specifieke omschrijving van de vissoort schol c.q. Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). Verscheidene bewijsmiddelen schragen dit oordeel. “Yellowfin blijft Yellowfin en plaice is de Engelse benaming voor [de vissoort, D.A.] schol,” aldus [medeverdachte 2] (bewijsmiddel 5).
18. ’ ’s Hofs oordeel, dat door mij wordt geparafraseerd als: “‘plaice’ betreft in dit verband exclusief de vissoort (Noordzee)schol”, is van feitelijke aard.12.Tegen dit – aldus door mij verstane – oordeel wordt in cassatie niets anders ingebracht dan enkele citaten uit de pleitnota in hoger beroep, zonder kenbaar te maken dat en op welke gronden dit oordeel onbegrijpelijk zou zijn.
19. In het licht van de onbestreden vaststelling dat in werkelijkheid uitsluitend filets van de ‘yellowfin sole’ werden geleverd, getuigt ’s hofs oordeel dat de facturering van ‘plaicefillets’ de werkelijkheid geweld aandoet en als gevolg daarvan (intellectuele) valsheid meebrengt, geenszins van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
20. De eerste klacht faalt reeds omdat zij uitgaat van een onjuiste lezing van ‘s hofs overwegingen.
21. Ik laat het hier niet bij. Ook de juridische grondslag van de eerste klacht is zeer kwestieus. Indien omwille van de discussie zou worden aangenomen dat het hof (slechts) heeft geoordeeld dat ‘plaice’ een te generieke omschrijving van (plat)vissen betreft, en daarmee “onvoldoende onderscheidend”, is het pleit nog niet beslecht ten gunste van het middel. Volgens vaste jurisprudentie kan het niet vermelden van bepaalde gegevens onder omstandigheden (ook) valsheid in geschrift opleveren, zoals – voor zover in de onderhavige zaak van belang – door het achterhouden van voldoende specifieke gegevens.13.In HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6354, NJ 2008/74, was ten aanzien van de verdachte als feitelijk leidinggever van een bedrijf dat zich bezighield met de handel in dierengeneesmiddelen een aantal gevallen van valsheid in geschrift bewezen verklaard. Op een vijftal facturen was het geleverde product van een algemene omschrijving voorzien, in plaats van de werkelijke naam van de geleverde producten. Daarmee werd ten aanzien van de aan de genoemde afnemers geleverde producten verhuld wat in werkelijkheid werd geleverd, zulks met het opzet om de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving inzake de diergeneesmiddelenvoorziening te ontgaan. Volgens de Hoge Raad moet dit verhullen in een dergelijk geval, gelet op de in deze wetgeving neergelegde regels over registratie en controle van diergeneesmiddelen, worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr. Deze uitspraak acht ik rechtstreeks van toepassing op de voorliggende casus.
22. Hoe je het ook wendt of keert, de eerste klacht treft geen doel.
23. Als tweede klacht is door de steller van het middel aangevoerd dat de facturen niet kunnen worden aangemerkt als geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit – in het onderhavige geval: de soort vis die werd verhandeld – te dienen. Uit de letterlijke tekst van de Verordening (EG) Nr. 2065/2001 en de onderliggende Nederlandse regelgeving blijkt niet dat [medeverdachte 1] verplicht zou zijn geweest om op de facturen een volledige en precieze omschrijving van de vissoort te geven. Voldoende is dat de informatie op het bedrijf aanwezig is (en aan de opvolgende verhandelaar wordt doorgegeven). Het bewijs van de soort vis die werd verhandeld lag in andere documenten besloten. De facturen dienden slechts ter bevestiging van de financiële afspraken die waren gemaakt (hoeveelheden en bedragen), aldus begrijp ik de steller van het middel.
24. Aan de steller van het middel zij toegegeven dat de letterlijke tekst van de bedoelde visserijregelgeving niet in helderheid uitblinkt. Indien enkel de letterlijke tekst in ogenschouw wordt genomen, is er ruimte voor verschillende interpretaties van de regelgeving. Die ruimte is er evenwel niet wanneer de regelgeving wordt bezien in het licht van haar beoogde doel, zoals hiervoor reeds besproken: de informatieverstrekking aan de consument. Deze informatieverstrekking dient – vanzelfsprekend – juist, helder en ondubbelzinnig te zijn. De bedoelde visserijregelgeving dient tegen deze achtergrond te worden bezien en uitgelegd. De lezing van de steller van het middel van deze regelgeving ligt daarmee niet in de rede.
25. Uit art. 8 van de Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud) kan worden afgeleid dat gegevensverstrekking aan de consument op verschillende wijzen kan geschieden. Dit kan door middel van een factuur, maar het gebruik van een factuur is daarvoor geen vereiste. De gegevensverstrekking kan ook geschieden door middel van andere documentatie waaruit de juiste gegevens, zoals de handelsbenaming, blijken. Het beoogde doel van de bedoelde visserijregelgeving, waaronder de Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud), brengt evenwel met zich dat (toegepast op de onderhavige zaak) deze bepaling niet anders kan worden uitgelegd dan dat indien er bij het verhandelen van visproducten van een factuur gebruik wordt gemaakt14.met vermelding van een benaming, deze wel de juiste en specifieke handelsbenaming dient te bevatten. Dat op een andere wijze wel is voorzien in het verstrekken aan de consument van de juiste specifieke handelsbenaming (etikettering, verpakking dan wel enig begeleidend handelsdocument anders dan die factuur), doet aan de eis (ook) in de factuur de juiste en specifieke handelsbenaming te vermelden niet af. Dat zou immers, wanneer de etikettering, verpakking en handelsdocumenten in samenhang worden bezien, in strijd met het beoogde doel van de regelgeving, tot misverstanden en onduidelijkheden kunnen leiden.
26. Art. 9d (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen en de daarbij behorende Nota van Toelichting houden in dat de handelaar van visserijproducten ter controle van de toepassing van art. 8 van de Verordening (EG) Nr. 2065/200115.dient te beschikken over documenten waaruit onder meer blijkt met welke handelsbenaming de verhandelde vis wordt aangeduid en dat deze documenten tijdens en minimaal een jaar na het verhandelen in de onderneming bewaard dienen te blijven. In overeenstemming met het hiervoor onder 25 gestelde dient de handelaar (slechts) over documenten te beschikken waarin de juiste specifieke handelsbenaming is vermeld (waarbij het kan gaan om afschriften van facturen), zodat er voor misverstanden en onduidelijkheden geen plaats kan zijn.
27. Gelet op het voorgaande getuigt ’s hofs oordeel dat de facturen kunnen worden aangemerkt als “telkens enig geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen” dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
28. Het eerste middel faalt.
29. Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het hof ten aanzien van het vereiste “opzet” en “oogmerk” blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk is, nu het daarmee een verantwoordelijkheid bij [medeverdachte 1] heeft neergelegd welke bij de Italiaanse afnemer had behoren te liggen. In de toelichting op het middel wordt, kort gezegd, aangevoerd dat het opzet en het oogmerk van [medeverdachte 1] niet op misleiding waren gericht, maar op het volgen van instructies van gerenommeerde klanten.
30. Als ik het goed zie, klaagt het middel over het ontbreken van het oogmerk van misleiding bij het opmaken en verzenden van de (valse) facturen. In de bewezenverklaring waartegen het middel opkomt, is dit oogmerk toegeschreven aan [medeverdachte 1] . De verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan die verboden gedraging van [medeverdachte 1] . Indien het middel opkomt tegen het betwiste oogmerk van misleiding moet dus indachtig blijven dat dit oogmerk door het hof geacht werd aanwezig te zijn bij [medeverdachte 1] . De steller van het middel stelt dan ook terecht de begrijpelijkheid van ‘s hofs oordeel omtrent het oogmerk van [medeverdachte 1] aan de orde.
31. Rechtspersonen zijn fictionele entiteiten die door het recht in het maatschappelijk verkeer worden erkend als actoren en aan wie rechtens intenties, kennis, handelen en nalaten kunnen worden toegeschreven indien de gedragingen en de daarmee gepaard gaande kennis en intenties van een natuurlijke persoon daartoe aanleiding geven. In de voorliggende zaak volgt uit de bewijsvoering vrij duidelijk dat het hof het opzet c.q. oogmerk van de – namens [medeverdachte 1] handelende – verdachte en [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] heeft toegerekend, terwijl het opmaken en verzenden van de (valse) facturen door de administratieve medewerkers die in dienst waren bij [medeverdachte 1] naar ’s hofs oordeel als gedragingen van [medeverdachte 1] zelf hebben te gelden. Over die toerekening klaagt het middel op zichzelf niet. Thans enige beschouwingen over de verboden gedraging.
32. De oorsprong van het delict valsheid in geschrift ligt in de bescherming van de “publica fides” – het in het maatschappelijk verkeer heersend vertrouwen – in hetgeen is geschreven. Art. 225 Sr beschermt dat vertrouwen.16.Het (bijkomend) oogmerk in art. 225, eerste lid, Sr verlangt in lijn daarmee niet een oogmerk tot benadeling of bevoordeling, maar een oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst.17.Deze doelbewustheid behelst minst genomen zekerheids- of noodzakelijkheidbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is niet toereikend.18.Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Een daadwerkelijk gebruik is voor art. 225, eerste lid, Sr niet nodig19.en het gebruik behoeft niet te bestaan in de bewijslevering waarvoor het stuk (in de eerste plaats) bestemd is.20.
33. Voor bewezenverklaring van het vereiste oogmerk is aldus beslissend of de verdachte de bedoeling had het valse geschrift te gebruiken of – door anderen – te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Als het oogmerk niet uit de verklaring van de verdachte blijkt, zal het bewijs uit de omstandigheden van het geval moeten worden afgeleid. Als het geschrift door opzettelijk handelen van de verdachte (voorwaardelijk opzet daaronder wél begrepen) in het maatschappelijk verkeer is gekomen, mag bij de verdachte ook de bedoeling daartoe aanwezig worden geacht, tenzij door verklaringen van de verdachte of anderszins aannemelijk wordt dat de verdachte niet de bedoeling had dat het geschrift gebruikt zou worden. Zulks is in overeenstemming met de “publica fides”-ratio van art. 225 Sr.21.
34. In de voorliggende zaak volgt uit de bewijsvoering van het hof dat [medeverdachte 1] – in voormelde zin – ‘wist’ dat de omschrijving “plaice” niet strookte met de werkelijke aard van het door haar geleverde visproduct en dat [medeverdachte 1] de handelsagent op diens verzoek heeft gevolgd in zijn wens op de facturen de term “plaicefillets” te vermelden. [medeverdachte 1] heeft – zich bewust van de valsheid – de facturen naar de Italiaanse klanten verzonden. Door aldus te handelen heeft [medeverdachte 1] de facturen in het maatschappelijk verkeer gebracht en heeft zij het vermoeden op zich geladen dat het mogelijke gebruik door de Italiaanse afnemers jegens derden (consumenten) door [medeverdachte 1] was ingecalculeerd. Het hof heeft geoordeeld dat [medeverdachte 1] zodoende het oogmerk had om de geschriften (de facturen) als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Daaraan doet niet af dat [medeverdachte 1] in dit verband gehoor heeft gegeven aan een verzoek van de Italiaanse afnemers en dat hen (wellicht) ook een verwijt kan worden gemaakt. Gelet hierop getuigt ’s hofs oordeel dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
35. Het tweede middel faalt.
36. Het derde middel klaagt over ’s hofs oordeel dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen, valsheid in geschrift, begaan door de rechtspersoon [medeverdachte 1] . Dit oordeel geeft volgens de steller van het middel blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip “feitelijk leidinggeven”, dan wel is ontoereikend gemotiveerd.
37. De steller van het middel heeft aangevoerd dat de bijdrage van de verdachte te ver verwijderd is van de aan [medeverdachte 1] verweten verboden gedragingen om te kunnen spreken van feitelijk leidinggeven daaraan. [A] B.V., welke rechtspersoon is vrijgesproken van haar betrokkenheid bij de verboden gedragingen van [medeverdachte 1] , had als 100% aandeelhouder van [medeverdachte 1] de formele zeggenschap over [medeverdachte 1] . De verdachte, die zijn werkzaamheden enkel in dienstbetrekking van [A] B.V. verrichtte, had geen formele relatie met [medeverdachte 1] . Sinds het jaar 2000 was de rol van de verdachte veeleer het uitzetten van de grote lijnen, waarbij de formele verantwoordelijkheid daarvoor kwam te liggen bij [A] B.V.. [A] B.V. was dan ook verantwoordelijk voor het beleid dat door [medeverdachte 1] werd gevoerd - en door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] namens [medeverdachte 1] nader werd uitgewerkt en uitgevoerd ten aanzien van haar Italiaanse afnemers. Bovendien heeft de steller van het middel aangevoerd dat niet blijkt dat de verdachte opzet heeft gehad op de verboden gedragingen, nu hij slechts in algemene zin een advies heeft gegeven over de aanduiding van ‘yellowfin sole’ ten behoeve van de Italiaanse afnemers, zonder zich bewust te zijn van de mogelijkheid, laat staan van de aanmerkelijke kans, dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
38. Bij de beoordeling of iemand als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is voor een door een rechtspersoon begaan strafbaar feit is onder meer het volgende van belang.22.Uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven vloeit enerzijds voort dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit.23.Anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste24., terwijl ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon feitelijke leidinggever kan zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid.25.In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten.26.Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen.
39. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat de verdachte mededirecteur is van [A] B.V., zijnde de bestuurder van [medeverdachte 1] . Echt belangrijke zaken worden door [medeverdachte 2] , bedrijfsleider van [medeverdachte 1] , besproken met [A] B.V.. De verdachte heeft met [medeverdachte 2] , die de daadwerkelijke handel met Italië deed, de nieuwe wetgeving met betrekking tot de benaming van vis besproken (bewijsmiddelen 1 en 2). In 2004 is de kwestie van labeling door [medeverdachte 2] (met betrekking tot de export van ‘yellowfin sole’ naar Zweden) uitdrukkelijk aan de verdachte voorgelegd. De verdachte heeft toen onderzoek ingesteld. Omdat [medeverdachte 1] ook ‘yellowfin sole’ naar Italië ging exporteren heeft de verdachte besloten dat voor deze export de Italiaanse klant mocht gaan kiezen uit twee wetenschappelijke27.namen: ‘Limanda aspera’, met daarbij gevoegd de Italiaanse naam ‘Filetti di limanda’, of ‘Pleuronectes aspera’, met de Italiaanse naam ‘Filetti di platessa’ (bewijsmiddel 3). Het beleid van [medeverdachte 1] met betrekking tot de labeling is dat de Italiaanse klant bepaalt welke naam er op de factuur komt te staan (bewijsmiddelen 2 tot en met 7).
40. Het hof heeft geoordeeld dat de door [medeverdachte 1] begane verboden gedragingen, het begaan van valsheid in geschrift, het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte gevoerde beleid met betrekking tot de benaming/labeling van de te exporteren vis ten aanzien van de Italiaanse klant. Immers, aan de Italiaanse klant werd bij de export van de ‘yellowfin sole’ de keuze gelaten welke (wetenschappelijke) naam deze op de factuur vermeld wilde hebben: ‘Limanda aspera’, met daarbij gevoegd de Italiaanse naam ‘Filetti di limanda’, of ‘Pleuronectes aspera’, met de Italiaanse naam ‘Filetti di platessa’. Gelet daarop kon het niet anders dan dat [medeverdachte 1] in voorkomende gevallen een onjuiste28.benaming op de factuur zou moeten vermelden. Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte degene was die feitelijke zeggenschap had over de naamgeving van vissoorten binnen [medeverdachte 1] . Hij heeft daaraan ook concreet invulling gegeven, namelijk door het beleid te bepalen en de te hanteren terminologie aan te reiken. Door aldus te handelen, heeft de verdachte - minst genomen - bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] zich schuldig zou maken aan valsheid in geschrift. Gelet op het voorgaande getuigt het oordeel van het hof dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [medeverdachte 1] begane verboden gedragingen, valsheid in geschrift, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd.
41. Voor zover de steller van het middel heeft gewezen op de omstandigheden dat de verdachte geen formele relatie had met [medeverdachte 1] en dat [A] B.V. van haar betrokkenheid bij de feiten is vrijgesproken, merk ik het volgende op. In aanmerking genomen hetgeen ik onder 38 heb opgenomen, is bij de beoordeling of de verdachte als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is voor de door [medeverdachte 1] begane valsheid in geschrift het bestaan van een formele relatie van de verdachte met [medeverdachte 1] van ondergeschikt belang. Voorts staat aan de veroordeling van de verdachte als feitelijke leidinggever van [medeverdachte 1] niet in de weg dat de rechtspersoon [A] B.V. van haar veronderstelde betrokkenheid bij de feiten is vrijgesproken.29.
42. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
43. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte heeft op 16 juni 2016 beroep in cassatie doen instellen. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
44. Een andere grond die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven, heb ik niet aangetroffen.
45. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑06‑2018
Zie de preambules van Verordening (EG) Nr. 104/2000 onder 8 en van Verordening (EG) Nr. 2065/2001 onder 3.
Ik merk nog op dat uit een rapport van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA, sedert 1 januari 2012 opgevolgd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) van 9 november 2005, getiteld “Impasse in de vissector”, blijkt dat vanwege vangstbeperkende maatregelen en hoge exploitatiekosten vraag en aanbod van de reguliere vissoorten onder druk zijn komen te staan. Om deze problemen te ondervangen zou de vissector een goedkopere vissoort verkopen voor een duurdere vissoort. Filet van de uit Azië afkomstige ‘yellowfin sole’ (Japanse schar, Limanda aspera) zou verkocht worden als een filet van schol (Pleuronectes platessa). Zie het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak tegen de onderhavige verdachte van 6 december 2013 (p. 2 en 3).Voor de goede orde: kenners houden (onbewerkte) schol en Japanse schar moeiteloos uit elkaar. Voor de gemiddelde consument is enerzijds een filet van Japanse schar en anderzijds een filet van schol niet tot nauwelijks te onderscheiden, zeker als die filets ook nog eens ‘breaded’ (gepaneerd) zijn.
Met dien verstande dat ik voorts opneem een passage uit de Nota van Toelichting bij het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen.
Verordening (EG) Nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 17 van 21 januari 2000, p. 22). Artikel 4 valt onder het tweede hoofdstuk “Informatieverstrekking aan de consument” van de eerste titel “Handelsnormen en informatieverstrekking aan de consument”.
Verordening (EG) Nr. 2065/2001 van de Commissie van 22 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de informatieverstrekking aan de consument in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 278 van 23 oktober 2001, p. 6). Artikel 8 valt onder het derde hoofdstuk “Traceerbaarheid en controle”.
Besluit van 19 augustus 2002, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten, van het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen, en van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten (Stb. 2002, 443).
Besluit van 19 augustus 2002, Stb. 2002, 443.
Stcrt. 2005, 231 (p. 14).
Geheel terzijde, ook in de (in Europa leidinggevende) Engelstalige ‘FishBase’ (http://www.fishbase.org/), alsook in de Engelstalige Wikipedia wordt Japanse schar (Limanda aspera) consequent aangeduid als ‘yellowfin sole’ (d.w.z. met een spatie tussen ‘yellowfin’ en ‘sole’).Overigens betreft de (alternatieve) wetenschappelijke naam ‘Pleuronectes asper(a)’ een verouderde wetenschappelijke benaming voor (thans) Limanda aspera, oftewel Japanse schar.
Weliswaar (wederom) buiten de orde in cassatie, acht ik het een geruststellende gedachte dat ’s hofs overwegingen ook op dit punt steun vinden in de Engelstalige ‘FishBase’ (http://www.fishbase.org/), alsook in de Engelstalige Wikipedia. Op ‘Pleuronectes platessa’ tref ik in de FishBase uitsluitend ‘European plaice’ aan, terwijl ‘plaice’ buiten de VS uitsluitend wordt geassocieerd met ‘Pleuronectes platessa’, en in geen geval met ‘yellowfin sole’ (of Limanda aspera).
Weliswaar (wederom) buiten de orde in cassatie, doch steun voor ’s hofs oordeel kan andermaal worden gevonden in het door mij genoemde bronmateriaal. De taxonomische orde der platvissen (Pleuronectiformes) wordt in het Engels ‘flatfish’ genoemd. De daaronder ressorterende taxonomische familie der schollen (Pleuronectidae), zulks met inbegrip van de taxonomische geslachten Limanda en Pleuronectes, en tot welke familie ook de (Noordzee)schol, Pacifische schol, (Japanse) schar, en bijvoorbeeld de heilbot en de bot behoren, wordt in het Engels als ‘(righteye) flounders’ betiteld.
Zie bijv. E.J. Hofstee in NLR, aant. 4.1 bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 14 januari 2017) en de aldaar in voetnoot 2 genoemde jurisprudentie. Zie voorts de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge vóór HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6354, NJ 2008/74 (PHR:2008:BB6354) onder 21 en de aldaar vermelde jurisprudentie.
Dat behoeft niet altijd het geval te zijn. Immers wordt verstaan onder verhandelen: het te koop aanbieden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen, afleveren of voorhanden of in voorraad hebben van een waar (art. 1, eerste lid onder e, Warenwet).
Zo volgt uit art. 9, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 2065/2001.
J.G. Postma & H.J.B. Sackers, ‘Valsheid in geschrift’, in: H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten (Studiepockets strafrecht 21), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 33, en F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 18-19.
Het oogmerk ziet dus op het gebruik van het geschrift en niet op de valsheid daarvan. Vlg. HR 12 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1033, NJ 1998/694 en HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7960.
Vgl. HR 15 juni 1982, NJ 1983/89 en HR 26 oktober 1983, NJ 1984/300. Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 253.
Zie bijvoorbeeld HR 20 oktober 1987, NJ 1988/473, waaruit volgt dat aan het bewijs van dit oogmerk niet in de weg staat dat het gebruik van de bedoelde geschriften alleen “zo nodig jegens derden” plaatsvindt. In deze zaak had de verdachte niet de kans op de koop toe genomen dat het geschrift zou worden gebruikt: dat eventuele gebruik was zijn bedoeling.
Zie over het voor art. 225 Sr vereiste (bijkomend) oogmerk J.M. Verheul in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht (elektronische versie), Deventer: Wolters Kluwer, aant. 11a bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 1 september 2017); E.J. Hofstee in: NLR, aant. 5 bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 14 januari 2017); J.G. Postma & H.J.B. Sackers, ‘Valsheid in geschrift’, in: H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten (Studiepockets strafrecht 21), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 40, en F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 102-106.
F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 102-106.
Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, NJ 2016/375 m.nt. H.D. Wolswijk, rov. 3.2.
Vgl. HR 24 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1508.
Vgl. HR 21 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8948, NJ 1992/414 ten aanzien van iemand die juridisch ondergeschikt was aan het bestuur en HR 16 juni 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC7243, NJ 1981/586 ten aanzien van iemand buiten de rechtspersoon.
Vgl. HR 22 maart 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC7905, NJ 1983/502.
Vgl. bijv. HR 23 juni 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9905, NJ 1988/44.
Daar waar in de bewijsmiddelen wordt gesproken over ‘Latijnse namen’ (van diersoorten) worden telkens bedoeld: hun wetenschappelijke benamingen, die een vaste, door Carl Linnaeus ontwikkelde systematiek volgen, namelijk een geslachtsnaam en een soortnaam, uitgedrukt in Latijn of Grieks.
Zie daarover middel 1. Het woord ‘platessa’ komt in de wetenschappelijke benaming van vissoorten slechts voor als epitheton voor Noordzeeschol, te weten ‘Pleuronectes platessa’. Daarmee nam [medeverdachte 1] in opdracht van de verdachte welbewust het risico dat [medeverdachte 1] in voorkomende gevallen een onjuiste Italiaanse benaming, namelijk ‘Filetti di platessa’, dan wel een Engelse vertaling daarvan, te weten ‘plaicefillets’, zou vermelden, te weten in die gevallen waarin in werkelijkheid geen (gepaneerde filet van) Noordzeeschol, maar (van) Japanse schar werd geleverd. Zie ook p. 9 van het bestreden arrest.
Zie voor een andere, maar enigszins vergelijkbare situatie HR 6 december 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB9608, NJ 1989/497, waarin de Hoge Raad oordeelde dat noch uit de bewoordingen van art. 51 Sr, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling valt af te leiden dat, indien een strafbaar feit is begaan door een rechtspersoon, de strafvervolging tegen een persoon die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging tegelijk zou moeten plaatsvinden met die tegen de rechtspersoon indien die eveneens wordt vervolgd, of zou moeten afstuiten op de enkele omstandigheid dat een strafvervolging tegen die rechtspersoon niet (meer) mogelijk is of niet plaatsvindt. Zie ook HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, NJ 2016/375 m.nt. H.D. Wolswijk, rov. 3.2..