HR, 12-05-1998, nr. 107306
ECLI:NL:HR:1998:ZD1033
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-05-1998
- Zaaknummer
107306
- LJN
ZD1033
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:ZD1033, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑05‑1998; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1998:38
- Wetingang
art. 225 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑05‑1998
Inhoudsindicatie
-
12 mei 1998
Strafkamer nr. 107.306
nr. 107.306
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 februari 1997 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1.1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 10 november 1995 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 9 primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. primair "verduistering gepleegd door bewindvoerders ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich hebben, meermalen gepleegd", 2. primair "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 3. primair en 5. primair "verduistering gepleegd door uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich hebben, meermalen gepleegd" en 4. primair, 7. primair en 8. primair "verduistering, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijftien maanden gevange nisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het cassatieberoep
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr P.A. Drop, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande opmerking
Bij de beoordeling van de middelen stelt de Hoge Raad voorop dat voorzover daarin wordt verwezen naar in feitelijke aanleg gehouden vertogen, zij niet kunnen gelden als middelen van cassatie. Voorts kan in cassatie niet met vrucht een beroep worden gedaan op feiten en omstandigheden waaromtrent door het Hof niets is vastgesteld en waarvan niet blijkt dat zij in feitelijke aanleg zijn aangevoerd.
5. Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
6. Beoordeling van het derde middel
6.1. Blijkens het bestreden arrest zijn voor wat de aan de verdachte verweten verduistering van gelden betreft in hoger beroep de verweren gevoerd dat
a) de verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld onder meer op de grond dat hij ten aanzien van de door hem opgenomen gelden over volmachten beschikte en b) dat bij de verdachte het opzet op toe-eigening van die gelden heeft ontbroken op de grond dat hij steeds de bedoeling had die gelden terug te betalen en die terugbetaling deels ook heeft plaatsgehad.
6.2. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van de feiten 1, 3, 4, 5, en 8 blijk geeft van een onjuiste opvatting omtrent het begrip "verduistering" en dat het Hof het dienaangaande namens de verdachte gevoerde verweer op ontoereikende gronden heeft verworpen.
6.3.1. Het Hof heeft op blz. 3 van zijn arrest in de onder 2 opgenomen overweging de inhoud van de in de bijlage bij het arrest vermelde bewijsmiddelen, voorzover deze betrekking hebben op de telkens bewezenverklaarde verduistering als volgt samengevat:
"Verdachte heeft gedurende meerdere jaren diverse malen bedragen, soms zeer grote, betrokken uit onder hem of een ander berustende boedels van privé-personen en die gelden ten gunste van zichzelf, althans naar eigen believen besteed. In geen der gevallen is gebleken dat de rechtstreeks belanghebbenden, zoals de volmachtgever of de erfgenamen, bij de boedels van deze onttrekkingen hoogte waren resp. daartoe uitdrukkelijke toestemming gegeven hadden. Van de onttrekkingen is niet aanstonds een stipte en consequente, voor derden inzichtelijke, administratie bijgehouden. Tegenover de onttrekkingen stonden nooit deugdelijke zekerheidstellingen, zoals borg of hypotheek".
6.3.2. Het Hof heeft, op die laatste vaststellingen voortbouwend, op blz. 5 van zijn arrest onder 12 voorts geoordeeld dat de verdachte aldus in de hand heeft gewerkt dat de onmiddellijke opeisbaarheid van de opnames illusoir was en dat de verdachte daardoor welbewust het aanmerkelijke risico heeft geschapen dat de opgenomen gelden niet geheel terugbetaald zouden worden. Op grond daarvan heeft het Hof (blz. 5 van het arrest, onder 13) geoordeeld dat sprake is van (voorwaardelijk) opzettelijke toe-eigening van gelden en dat daaraan niet afdoet dat de verdachte is gaan terugbetalen en evenmin dat notaris [notaris 1] de verdachte mondeling gegarandeerd zou hebben dat er bij hem privé en in overwaarde van het pand voldoende dekking zou zijn voor de onttrekkingen.
6.4. De verwerping van het verweer dat de verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld omdat hij tot de opnames van de gelden was gemachtigd, wordt zelfstandig gedragen door hetgeen het Hof in de hiervoor onder 6.3.1 bedoelde bewijsmiddelen heeft vastgesteld. Die bewijsmiddelen houden immers in dat de verdachte zonder toestemming van de belanghebbenden, dus eigenmachtig over de desbetreffende gelden heeft beschikt. Ook overigens vormt de inhoud van die bewijsmiddelen een toereikende motivering voor het oordeel van het Hof dat de verdachte telkens opzettelijk wederrechtelijk heeft gehandeld. Anders dan in de toelichting op het middel onder b wordt gesteld, behoefde het Hof de aangevoerde omstandigheden "dat hij heeft gehandeld zoals gebruikelijk", en "dat notaris [notaris 1] met zijn hele vermogen garant stond", niet op te vatten als een beroep dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid.
6.5. De verwerping van het verweer dat bij de verdachte het opzet op de toe-eigening heeft ontbroken wordt zelfstandig gedragen door de hiervoor onder 6.3.2 weergegeven oordelen van het Hof. Die oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn evenmin onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat onder omstandigheden ook het slechts tijdelijk zich de heerschappij over eens anders "goed" verschaf fen toe-eigening daarvan kan opleveren.
6.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bewezenverklaring van de in het middel bedoelde feiten, ook in het licht van de gevoerde verweren, toereikend is gemotiveerd en dat het Hof door die feiten bewezen te verklaren geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De overwegingen van het Hof waartegen de in de toelichting op het middel onder a en b geformuleerde klachten zich richten, zijn, naar uit het vorenoverwogene volgt, ten overvloede gegeven, zodat die klachten geen bespreking behoeven.
6.7. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
7. Beoordeling van het vijfde middel
Het middel moet buiten bespreking blijven, omdat de daarin vervatte klachten onvoldoende zijn gepreciseerd, zodat het middel niet beantwoordt aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen.
8. Beoordeling van het zesde middel
Het in art. 225, eerste lid, Sr bedoelde oogmerk ziet slechts op het gebruik van het valse of vervals te geschrift en niet ook op de valsheid zelf. Voor bewezenverklaring van dat oogmerk is beslissend of de verdachte de bedoeling had het desbetreffende geschrift te gebruiken of te doen gebruiken. Dat oogmerk kan dus bestaan ongeacht de vorm van opzet die ten aanzien van het valselijk opmaken of vervalsen wordt aangenomen (vgl. HR 23 april 1996, DD 96.280). Het middel gaat kennelijk van een andere opvatting uit, zodat het tevergeefs is voorgesteld.
9. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
10. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Koster en Schipper, in bijzijn van de waarnemend-griffier Reurslag, en uitgesproken op 12 mei 1998.