RvdW 2021/1066:Herziening. Afpersing (art. 317 lid 1 Sr), opzetheling (art. 416 Sr), verduistering, meermalen gepleegd (art. 321 Sr) en overtreding art. 5 Wegenverkeerswet 1994. Als grondslag voor herziening kan volgens art. 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij ottz. aan rechter niet bekend was en dat ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, onderzoek van zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van gewezen verdachte, hetzij tot ovar, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van OM, hetzij tot toepassing van minder zware strafbepaling. In herzieningsaanvraag wordt aangevoerd dat hof geen tbs met dwangverpleging zou hebben opgelegd indien het bekend was geweest met twee (na onherroepelijk worden van zijn arrest opgemaakte) deskundigenrapporten omtrent persoon van aanvrager. In aanvraag wordt echter miskend dat onder 'minder zware strafbepaling' i.d.z.v. art. 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die minder zware straf bedreigt. Oplegging door rechter van andere (minder zware) sanctie of achterwege laten van oplegging sanctie valt daar niet onder. Aanvraag is kennelijk ongegrond. HR wijst herzieningsaanvraag af.