Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/10.4.2.3
10.4.2.3 Fact-finding missions als fact-finding tool
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Leach 2010 e.a., p. 49.
Ik ga hier uit van de fase waarin het Hof ingaat op de inhoudelijke gronden van de klacht, en ga er dus vanuit dat de klacht ontvankelijk is ex artikel 35 EVRM. Kanttekening is wel dat een van de ontvankelijkheidsvoorwaarden ziet op ‘manifestly ill – founded’, en dit vraagt wel al om een inhoudelijke beoordeling (in de ontvankelijkheidsfase). Evenals het criterium van ‘significant disadvantage’(‘wezenlijk nadeel’). Zie voor de verdeling van de bewijslast in de ontvankelijkheidsfase tussen Staat en klager: Haeck & Herrera 2011, p. 359-360, en voor de bewijslast bij de inhoudelijke behandeling van de klacht: Haeck & Herrera 2011, p. 360-364. Het gaat dan om de ‘gewone’ artikel 2 en 3 EVRM zaken, en dus niet om uitzettingszaken.
Leach e.a. 2010, p. 48.
Leach e.a. 2009, p. 53.
Zie ook Leach 2011, p. 57 e.v. Zie over fact-finding missions onder meer: Haeck & Herrera 2011, p. 348- 351; Leach 2011, p. 55-63, Leach e.a. 2010 & Leach e.a. 2009.
Leach e.a. 2009, p. 24 e.v.
Leach e.a. 2010, p. 49.
Voor het opzetten van een fact-finding mission zie: Leach e.a. 2009, p. 46-56, en voor de wijze waarop de getuigen worden gehoord en de onderzoeken ter plaatse, respectievelijk: p. 56-70 en p. 71-77.
Leach e.a. 2010, p. 45.
Leach e.a. 2010, p. 46.
Leach e.a. 2010, p. 47.
Leach 2011, p. 58. Zie ook het eerder genoemde rapport van het Parlementair Assemblee (http://assembly.coe.int/ASP/Doc/XrefDocDetails_E.asp?FileID=11636) onder punt 55.
Ook bij het schriftelijk vragen van inlichtingen/informatie door het Hof aan de Staat zagen we dit onder artikel 38 EVRM.
Leach 2011, p. 59.
In het rapport van het Parlementair Assemblee zijn dit achtereenvolgens: (i) het trekken van conclusies als gevolg van het niet meewerken, (ii) een verschuiving van de bewijslast en (iii) de procedurele positieve verplichting tot het houden van een effectief officieel onderzoek. Deze punten worden genoemd als consequenties van het niet meewerken van de Staat met het Hof. In dit rapport vindt deze medewerkingsplicht zijn grondslag in artikel 34 en 38 EVRM, Rule 39 en European Agreement Relating to Persons Participating in Proceedings of the European Court of Human Rights. In dit hoofdstuk over de feitenvaststelling en de feitenvaststellingsmissies beperk ik mij zoveel mogelijk tot artikel 38 EVRM, en dus is in dat kader het trekken van conclusies door het Hof het meest relevant.
Het vaststellen van de feiten speelt vooral een rol in de zaken waarin het gaat om artikel 2 en/of 3 EVRM, en dus vinden in dit type zaken ook het meest fact-finding missions plaats.1 Als het Hof er niet in slaagt om op basis van het schriftelijke bewijsmateriaal de feiten vast te stellen, ziet de vervolgstap van het Hof op het zelf onderzoeken van de feiten. Dit kan door bijvoorbeeld meer bewijs te vragen van de partijen2 of door het stellen van vragen aan partijen. Indien onduidelijkheid over de feiten blijft bestaan, mede omdat de Staat niet meewerkt, kan het Hof besluiten om een fact-finding mission te organiseren.3
Onder het begrip fact-finding missions vallen zowel – waarbij ik aansluit bij de door Leach e.a. gebruikte terminologie – de fact-finding hearings als de on the spot investigations. Een fact-finding mission kan dus bestaan uit (1) het horen van getuigen door een delegatie van het Hof (in de Staat waartegen de klacht is ingediend of in Straatsburg)4 en/of (2) het bezoeken van het betreffende land om daar bijvoorbeeld een detentiecentrum te inspecteren.5 In sommige gevallen worden in een dergelijke missie zowel getuigen gehoord als onderzoek gedaan in het betreffende land.6 In verhouding hebben het Hof en de voormalige ECieRM meer fact-finding hearings gehouden dan on the spot investigations.7
De procedurele regulering van deze ions is terug te vinden in Rule A1 t/m Rule A8 van de Annex to the Rules.8 Het Hof is vrij hoe het omgaat met zijn bevoegdheid tot het houden van een fact-finding mission: 9het is dus niet verplicht om op fact-finding missie te gaan.10 Partijen kunnen overigens wel verzoeken om een fact-finding mission.11Artikel 38 EVRM is van vergelijkbare toepassing op de fact-finding missions, ook in het geval dat het Hof besluit om getuigen te horen, dan wel naar het betreffende land af te reizen om ter plaatse onderzoek te doen, is de Staat namelijk verplicht om aan de delegatie van het Hof alle noodzakelijke faciliteiten te verschaffen.12 Het Hof is bij deze fact-finding missions dus wel opnieuw13 afhankelijk van de medewerking van het betreffende land. Dit leid ik af uit het feit dat het Hof tenslotte niet over een dwangmiddel beschikt om medewerking van de autoriteiten af te dwingen.14 Toch kan het niet meewerken van de Staat wel een aantal consequenties hebben.15 Zoals we hiervoor hebben kunnen zien, kan dit resulteren in een schending van artikel 38 EVRM. Daarnaast kan dit voor het Hof reden zijn om ten aanzien van de gegrondheid van de klacht te oordelen op basis van vermoedens.
Resumerend: het vertrekpunt in de procedure voor het Hof is en blijft de nationale feitenvaststelling. Diverse EVRM (gerelateerde)-bepalingen verplichten de Staat om het Hof medewerkerking te verlenen bij het vaststellen van de feiten. Bij twijfel over de gebeurtenissen kan het Hof de feiten zelfstandig vaststellen. Een van de hulpmiddelen van het Hof hierbij is artikel 38 EVRM op grond waarvan het Hof bij een niet-meewerken van de Staat de klacht van klager gegrond verklaart. Daarnaast kan ook de interventie van een amicus curiae de feiten in de procedure voor het Hof verduidelijken. Tot slot kan het Hof overgaan tot het organiseren van een missie naar het betreffende land om daar getuigen te horen (of in Straatsburg zelf) en ter plaatse onderzoek te doen.