Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/10.1
10.1 Inleiding
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Dit zien we bijvoorbeeld bij de geloofwaardigheidstoets van het asielrelaas, zie hoofdstuk 11, paragraaf 11.5.1.
Over de taakopvatting van het Hof kan gezegd worden dat het zowel een supranationaal/subsidiair Hof is als een mensenrechtenhof (gericht op het beschermen van de individuele mensenrechten) en een (semi-)constitutioneel Hof, Aldus Leijten (Leijten 2015, p. 30-31). Deze drie taakopvattingen kunnen in sommige gevallen leiden tot uiteenlopende en onverenigbare verwachtingen (zie p. 31 e.v. van Leijten 2015 en zie ook Gerards 2014, p. 15 e.v.)
Leach e.a. 2009. Het onderzoeksrapport is van the Human Rights and Social Justice Research Institute van de London Metropolitan University. Het project is gefinancieerd door de Nuffield Foundation (Leach 2009, p. 3). ‘The Nuffield Foundation is a charitable trust established by Lord Nuffield. Its widest charitablde object is ‘the advancement of social well-being’. The Foundation has long had an interest in social welfare and has supported this project to stimulate public discussion and policy development.’, zo is te lezen in het rapport. De disclaimer sluit af met: ‘The views expressed are however those of the authors and not necessarily those of the Foundation’. De onderzoekers Leach, Paraskeva en Uzelac waren ten tijde van het onderzoek allen verbonden aan de London Metropolitan University.
Leach e.a. 2009.
In dit hoofdstuk zoom ik in op het vaststellen van de feiten door het EHRM op basis van de schriftelijke stukken of een fact-finding mission. In aansluiting op de hoofdvraag van deel II, luidt de centrale vraag in dit hoofdstuk: welke indirecte procedurele implicaties volgen uit de feitenvaststellingspraktijk van het Hof zelf onder de artikelen 2, 3 en 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM? Daarnaast wordt ook de derde onderzoeksvraag in dit hoofdstuk beantwoord, voor zover het gaat om de vraag of deze indirecte procedurele implicaties mogelijk van toegevoegde waarde zijn ten opzichte van de procedurele eisen van artikel 6 en 13 EVRM.
Hoewel het vaststellen van de feiten en bewijs-gerelateerde zaken nauw met elkaar verband houden, heb ik ervoor gekozen om deze onderwerpen in afzonderlijke hoofdstukken te behandelen. Een aparte behandeling van deze thema’s is bevorderlijk voor een goed begrip van de feitenvaststelling en de toepassing van de bewijsregels. Dit laat onverlet dat er op sommige punten enige overlap zal zijn.1
Ter beantwoording van de onderzoeksvragen zal aandacht worden besteed aan de volgende vragen. Wanneer gaat het Hof zelfstandig over tot het vaststellen van de feiten of start het zelfs een fact-finding mission? Is dit in lijn met de taakstelling van het Hof?2 Of niet, maar is dit toch te rechtvaardigen? Bijvoorbeeld omdat het gaat om een zeer ingrijpende inmenging. Of is het juist de toekomstige situatie die een actief optreden van het EHRM kan legitimeren? In hoeverre kunnen de nationale autoriteiten hier in de nationale procedure al op anticiperen?
Een groot deel van dit hoofdstuk is gebaseerd op het onderzoeksrapport van Leach e.a. uit 20093 waarin zij de fact-finding missions van de voormalige ECieRM en het Hof hebben geanalyseerd. Hoofddoel van dit onderzoek was om de effectiviteit van de door het Hof ondernomen fact-finding hearings (het ondervragen van getuigen) en on the spot investigations (onderzoek ter plaatse: i.e. in het betreffende land) te analyseren en te evalueren.4 Het onderzoek van Leach e.a. is omvangrijk en uitvoerig, en nadien is er geen vergelijkbaar omvangrijk en uitvoerig onderzoek gedaan naar de fact-finding missions van het Hof. Dit is de reden dat de bevindingen uit dit onderzoeksrapport als een belangrijk uitgangspunt dienen voor dit hoofdstuk.
De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt. Om te beginnen zal ik de positie van het Hof schetsen (paragraaf 10.2), gevolgd door het beoordelingskader dat het Hof hanteert (paragraaf 10.3). Bij dit laatste besteed ik ook aandacht aan de twee fasen als onderdeel van de beoordeling door het Hof en het feit dat het Hof nauwelijks hoorzittingen organiseert. Tot slot volgen enkele (kritische) vragen bij de toetsingspraktijk van het Hof zelf in vergelijking met wat het van de Staten verlangt. Na deze meer inleidende paragrafen, volgt de feitenvaststelling door het Hof en de bespreking van een aantal fact-finding tools waarover het Hof beschikt (paragraaf 10.4). Vervolgens ga ik uitgebreider in op de de fact-findings missions van het EHRM (paragraaf 10.5). Gevolgd door de kern van dit hoofdstuk: de feitenvaststelling van het EHRM onder de artikelen 2, 3 en 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM (paragraaf 10.6). Daarna volgt een paragraaf over de indirecte procedurele implicaties van de feitenvaststellingspraktijk van het Hof in relatie tot de artikelen 6 en 13 EVRM, en de mogelijke toegevoegde waarde daarvan (paragraaf 10.7). De eerder gestelde vragen worden tot slo beantwoord in de conclusie (paragraaf 10.8).