HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1145, NJ 2020/25 m.nt. P.A.M. Mevis.
HR, 11-10-2022, nr. 21/00548
ECLI:NL:HR:2022:1417
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
21/00548
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1417, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:721
ECLI:NL:PHR:2022:721, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1417
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0202
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Opzettelijk niet voldoen aan bevel of vordering, krachtens art. 2.3.13 APV Breda 2004 gedaan door burgemeester van Breda, om zich verwijderd te houden uit ‘VAST gebied’, art. 184.1 Sr. Bevel of vordering ‘krachtens wettelijk voorschrift’? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2008:BB4108 over vereiste uitdrukkelijke bevels- of vorderingsbevoegdheid. Art. 2.3.13 APV Breda 2004 houdt niet uitdrukkelijk in dat de burgemeester is gerechtigd tot het geven van een bevel of het doen van een vordering als in de bewezenverklaring bedoeld. Volgt vernietiging en terugwijzing. Vervolg op HR:2019:1145.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00548
Datum 11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 januari 2021, nummer 20-003738-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het voert daartoe onder meer aan dat uit de betreffende bepaling van de Algemene plaatselijke verordening Breda 2004 (oud; hierna: APV Breda 2004) niet volgt dat sprake is van een uitdrukkelijke bevels- of vorderingsbevoegdheid.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 augustus 2013 te Breda opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda gedaan door de Burgemeester van de gemeente Breda, als zodanig ambtenaar belast met enig toezicht, welk bevel of welke vordering op 3 mei 2013 in persoon aan hem, verdachte, werd uitgereikt, inhoudende - zakelijk weergegeven - zich in de periode van 3 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013 verwijderd te houden uit het zogeheten VAST gebied, welk gebied is begrensd door en met inbegrip van de Belcrumweg, Van Voorst tot Voorststraat, Kievietstraat, Speelhuislaan, het Speelhuisplein, de Terheijdenseweg, Terheijdensestraat, Delpratsingel, J.F. Kennedylaan, Catharinastraat, het Kasteelplein, de Cingelstraat, Schoolstraat, Vismarktstraat, Hoge Brug, Nieuwe Prinsenkade, Tramsingel, Smederijstraat en Slingerweg, immers heeft hij, verdachte, na uitreiking van dit bevel of deze vordering zich op 1 augustus 2013 te Breda niet verwijderd gehouden uit het VAST gebied en zich op de Slingerweg bevonden.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 184 lid 1 Sr:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
- Artikel 2.3.13 APV Breda 2004:
“Verblijfsontzegging
1. Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend besluit, schriftelijk genomen door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en verwijderd te houden uit een door de burgemeester aangewezen gebied gedurende de tijd die in dat besluit genoemd is.
2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op personen, die in het aangewezen gebied: a. zich bevinden in een middel van openbaar vervoer; b. aldaar werkzaam zijn dan wel aldaar staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling; c. volgens de bevolkingsadministratie aldaar woonachtig zijn.
3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid is slechts geldig gedurende een in het besluit genoemde periode van ten hoogste 12 weken.”
2.4
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 184 lid 1 Sr. Die bepaling eist een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven bevel of gedane vordering. Zo’n voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108).
2.5
De bewezenverklaring houdt in dat sprake is van ‘een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda gedaan door de Burgemeester van de gemeente Breda’. Deze bepaling houdt echter niet uitdrukkelijk in dat de burgemeester is gerechtigd tot het geven van een bevel of het doen van een vordering als in de bewezenverklaring bedoeld. Daarom is de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
Conclusie 30‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 184.1 Sr. Bewezenverklaarde niet-voldoen aan 'krachtens de wet' gegeven bevel of vordering ontoereikend gemotiveerd. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00548
Zitting 30 augustus 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 27 januari 2021 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens “opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes dagen, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf weken afgewezen.
Deze zaak is eerder bij de Hoge Raad aan de orde geweest. De Hoge Raad heeft toen het arrest van het hof vernietigd vanwege de ontoereikend gemotiveerde afwijzing van een verzoek tot aanhouding van de zaak, en heeft de zaak teruggewezen naar het hof.1.
3. Tegen het na terugwijzing gewezen arrest van het hof is cassatieberoep ingesteld. Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. De verdachte is veroordeeld wegens het overtreden van een door de burgemeester gegeven gebiedsverbod. Het middel bevat onder meer de klacht dat de bewezenverklaring van het niet-voldoen aan ‘een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda gedaan’ ontoereikend is gemotiveerd, omdat dat artikel geen uitdrukkelijke bevels- of vorderingsbevoegdheid bevat.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 1 augustus 2013 te Breda opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda gedaan door de Burgemeester van de gemeente Breda, als zodanig ambtenaar belast met enig toezicht, welk bevel of welke vordering op 3 mei 2013 in persoon aan hem, verdachte, werd uitgereikt, inhoudende - zakelijk weergegeven - zich in de periode van 3 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013 verwijderd te houden uit het zogeheten VASTgebied, welk gebied is begrensd door en met inbegrip van de Belcrumweg, Van Voorst tot Voorststracit, Kievietstraat, Speelhuislaan, hel Speelhuisplein, de Terheijdenseweg, Terheijdensestraat, Delpratsingel, J.F. Kennedylaan, Catharinastraat, het Kasteelplein, de Cingelstraat, Schoolstraat, Vismarktstraat, Hoge Brug, Nieuwe Prinsenkade, Tramsingel, Smederijstraat en Slingerweg, immers heeft hij, verdachte, na uitreiking van dit bevel of deze vordering zich op 1 augustus 2013 te Breda niet verwijderd gehouden uit het VASTgebied en zich op de Slingerweg bevonden”.
6. Het hof deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2013 (politiedossier A pg. 3-4), voor zover inhoudende als relaas verbalisant ( [verbalisant] ):
Op 1 augustus 2013 werd bij de politie gemeld dat er een vechtpartij gaande zou zijn op de locatie Slingerweg ter hoogte van perceel 90. De politie ging naar de opgegeven locatie. De Slingerweg 90 te Breda betreft een locatie voor daklozen.
De aanwezige [betrokkene 1] vertelde dat hij ruzie heeft gehad met de aanwezige [verdachte] , geboortedatum [geboortedatum] 1971. [betrokkene 1] vertelde dat hij van de vechtpartij geen aangifte wilde doen, maar dat het hem bekend was dat [verdachte] een gebiedsverbod had en niet op de Slingerweg mocht komen.
De politieambtenaren hielden [verdachte] , geboortedatum [geboortedatum] 1971, aan. Dit betrof op de locatie Slingerweg, tegenover de ingang van perceel 90 nabij het hek van de Nederlandse Spoorwegen te Breda.
Gebiedsverbod
Op 18 maart 2013 heeft de burgermeester van Breda een gebiedsverbod opgelegd aan verdachte [verdachte] zoals bedoeld in artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Breda. Deze mededeling is op 3 mei 2013 schriftelijk aan verdachte [verdachte] in persoon uitgereikt.
Het uitgegeven bevel geldt voor het gebied VAST. Dit is het gebied dat wordt begrensd door en met inbegrip van: Belcrumweg, Van Voorst tot Voorststraat, Kievitstraat, Speelhuislaan, Speelhuisplein, Terheijdenseweg, Terheijdensestraat, Delpratsingel, J.F. Kennedylaan, Catharinastraat, Kasteelplein, Cingelstraat, Schoolstraat, Vismarktstraat, Hoge Brug, Nieuwe Prinsenkade, Tramsingel, Smederijstraat en Slingerweg.
Een verbod voor dit gebied geldt 24 uur per dag.
De locatie waar [verdachte] werd aangehouden valt binnen dit gebied, de Slingerweg ter hoogte van perceel 90 te Breda.
2.
Een in het ongenummerde politiedossier B opgenomen brief d.d. 3 mei 2013, met daarbij gevoegd een bewijs van uitreiking in persoon op 3 mei 2013, met kenmerk BRD/2013.5947 (4 pagina’s), voor zover inhoudende als mededeling van de burgemeester van Breda (P.C.A.M. van der Velden) aan verdachte [verdachte] :
Op 18 maart 2013 heb ik u een gebiedsverbod opgelegd voor het zogenaamde VAST gebied. Omdat u zich niet heeft gehouden aan het genoemde verbod zal ik dit verbod verlengen tot en met 31 augustus 2013.
Op grond van artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Breda 2004 heb ik de bevoegdheid om aan personen die een bedreiging vormen voor de openbare orde een gebiedsverbod op te leggen.
Het gebiedsverbod geldt tot en met 31 augustus 2013 dagelijks de gehele dag. Dit betekent dat u zich in de genoemde periode niet mag begeven dan wel bevinden in het hierna beschreven gebied.
Exacte begrenzing gebied
Het gebied waarvoor ik u een gebiedsverbod opleg, betreft het gebied VAST. Dit is het gebied dat wordt begrensd door en met inbegrip van:
Belcrumweg, Van Voorst tot Voorststraat, Kievietslaan, Speelhuislaan, Speelhuisplein, Terheijdensweg, Terheijdensestraat, Delpratsingel, J.F. Kennedylaan, Catharinastraat, Kasteelplein, Cingelstraat, Schoolstraat, Vismarktstraat, Hoge Brug, Nieuwe Prinsenkade, Tramsingel, Smederijstraat en Slingerweg.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 1 augustus 2013 (politiedossier A pg. 5-6), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte ( [verdachte] ), afgelegd op 1 augustus 2013:
U vraagt of ik wist dat ik niet op de Slingerweg mocht komen. Ja, dat wist ik. Ik ben daar gewoon even langs gegaan om op bezoek te gaan bij andere mensen die daar waren.”
7. Art. 184, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast […], wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
8. De tenlastelegging in deze zaak is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Die bepaling vereist een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven bevel of gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering.2.
9. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan “een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda gedaan door de Burgemeester van de gemeente Breda”. Dit deel van de bewezenverklaring is kennelijk gebaseerd op bewijsmiddel 1, waarin staat dat “de burgermeester van Breda een gebiedsverbod [heeft] opgelegd aan verdachte [verdachte] zoals bedoeld in artikel 2.3.13 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Breda” en waarin dit verbod wordt omschreven als een “uitgegeven bevel”.
10. Art. 2.3.13, eerste lid, APV Breda 2004 luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
“Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend besluit, schriftelijk genomen door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en verwijderd te houden uit een door de burgemeester aangewezen gebied gedurende de tijd die in dat besluit genoemd is.”3.
11. Deze bepaling geeft de burgemeester aldus slechts de bevoegdheid een besluit te nemen waarin een gebiedsverbod is opgenomen. De bepaling houdt niet uitdrukkelijk in dat de burgemeester bevoegd is tot het geven van een bevel of tot het doen van een vordering. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat het gebiedsverbod in bewijsmiddel 1 wordt omschreven als een bevel.
Slotsom
12. Het middel slaagt.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2022
HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:198, NJ 2015/172 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4.1; HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:199, NJ 2015/173 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4.1; HR 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1554, r.o. 2.4 en HR 22 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:399, r.o. 2.4.1. In deze arresten wordt verwezen naar HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108, NJ 2008/206 m.nt. P.A.M. Mevis.