Volgens de beschikking: omdat als gevolg van het virus COVID-19 geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de verblijfplaats van betrokkene kon plaatsvinden.
HR, 04-12-2020, nr. 20/01922
ECLI:NL:HR:2020:1951
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2020
- Zaaknummer
20/01922
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1951, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑12‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:767, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:871, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑09‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:767, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑08‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1951, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wvggz. Zorgmachtiging. Kan ambulante verplichte zorg gecombineerd worden met verplichte zorg bestaande in opname in een accommodatie? (HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1508).
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01922
Datum 4 december 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],verblijvende te [verblijfplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/356120/ FA RK 20-873 van de rechtbank Oost-Brabant van 25 maart 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 4 december 2020.
Conclusie 21‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Zorgmachtiging voor het opnemen in een accommodatie naast vormen van verplichte zorg in het kader van ambulante behandeling. Is deze combinatie toelaatbaar?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01922
Zitting 21 augustus 2020
CONCLUSIE
F.F. Langemeijer
In de zaak
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Brabant
In dit geding is aan de orde of en, zo ja, hoe ambulante verplichte zorg in één zorgmachtiging kan worden gecombineerd met opneming in een accommodatie.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2020, heeft de officier van justitie aan de rechtbank Oost-Brabant verzocht een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) te verlenen ten aanzien van verzoekster tot cassatie (geb. 1954, hierna: betrokkene).
1.2
Tot de bijlagen bij het verzoekschrift behoort een medische verklaring van de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1] van 27 februari 2020. Deze vermeldt als diagnose dat betrokkene lijdt aan een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type (DD bipolaire stoornis-l), waarbij de laatste episode manisch was. In de medische verklaring is deze diagnose gerubriceerd als schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, naast bipolaire stemmingsstoornissen. Aan het slot van de medische verklaring heeft de psychiater aanvullend opgemerkt dat ten aanzien van betrokkene een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in art. 14a Wet Bopz was verleend. De psychiater vervolgt:
“(…) huidige zorgmachtiging wordt met name ingezet en aangevraagd om de juridische maatregel voort te zetten om medicatie te blijven geven en de mogelijkheid te hebben betrokkene snel op te kunnen nemen indien noodzakelijk.”
1.3
Bij het verzoekschrift was een zorgplan gevoegd, met de bevindingen van de geneesheer-directeur daaromtrent. Naar aanleiding daarvan heeft de officier van justitie de volgende vormen van verplichte zorg aan de rechtbank voorgesteld:
a. beperken van de bewegingsvrijheid voor 26 weken (met als toelichting: “Bij toename van psychotische symptomen met zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang is opname in een accommodatie noodzakelijk”);
b. insluiten voor 26 weken (met als toelichting: “Insluiten is noodzakelijk bij fysieke agressie”);
c. opnemen in een accommodatie voor 26 weken (met als toelichting: “Bij toename van psychotische symptomen met zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang is opname in een accommodatie noodzakelijk”);
d. toediening van vocht, voeding en medicatie voor 26 weken (met als toelichting: “Zonder verplicht kader gaat betrokkene medicatie weigeren met als gevolg toename van psychotische symptomen. Medicatie is effectief gebleven, bevordert de bewegingsvrijheid en voldoet daarmee aan de principes van doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid. Verrichten van medische controles etc. tbv stoornis en/of somatische aandoening: betrokkene is bekend met zelfverwaarlozing, waardoor monitoring van de lichamelijke conditie noodzakelijk is”).
1.4
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 25 maart 2020. Bij die gelegenheid heeft de rechtbank telefonisch1.gehoord: betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, en verder de behandelend psychiater [betrokkene 2] en de waarnemend casemanager [betrokkene 3].
1.5
Bij beschikking van 25 maart 2020 heeft de rechtbank onder meer vastgesteld dat ten aanzien van betrokkene sprake is van ernstig nadeel, door het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige verwaarlozing, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, acute maatschappelijke teloorgang, de situatie dat betrokkene met haar hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.2.Tot zover is de beslissing van de rechtbank in cassatie onbestreden.
1.6
Vervolgens overwoog de rechtbank:
“(…) dat gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Hoewel betrokkene op dit moment haar medicatie trouw inneemt blijkt uit de stukken hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat uit het verleden blijkt dat dit niet vanzelfsprekend is. Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- opnemen in een accommodatie.
De rechtbank is op grond van de stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat bovenstaande vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn om de hiervoor genoemde doelen te bereiken. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.”
1.7
De rechtbank heeft de verzochte zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 23 september 2020. De rechtbank bepaalde dat als verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden genomen:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- opnemen in een accommodatie.
1.8
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen de overweging die in alinea 1.6 hiervoor is geciteerd en tegen de daarop volgende beslissing van de rechtbank. De klacht houdt in dat deze overweging en beslissing onjuist zijn, gelet op art. 2:4, lid 1, in verbinding met art. 3:2, lid 2, Wvggz, art. 15 Grondwet en art. 2:1 Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg, althans dat zij onbegrijpelijk zijn of ontoereikend gemotiveerd.
2.2
De toelichting op de klacht onder 1 vangt aan met de stelling dat uit het dossier blijkt dat betrokkene thuis is en ambulant behandeld wordt en dat de machtiging is aangevraagd voor ambulante verplichte zorg. In geval van ambulante verplichte zorg zijn, gelet op art. 2:4, lid 1, Wvggz, uitsluitend toegestaan de in art. 3:2, lid 2 onder a – h, genoemde vormen van zorg die in de in art. 2:4 Wvggz bedoelde AMvB zijn aangewezen.3.Daartoe behoort niet het ‘opnemen in een accommodatie’ (genoemd in art. 3:2, lid 2 onder j, Wvggz).
2.3
De toelichting op de klacht onder 2 wijst erop dat in situaties waarin de verleende zorgmachtiging niet voorziet, op grond van art. 8:11 Wvggz tijdelijk verplichte zorg kan worden verleend voor zover nodig ter afwending van een noodsituatie. Volgens art. 8:12 Wvggz kan zulke tijdelijke zorg niet langer duren dan drie dagen, waarna de officier van justitie aan de rechtbank een wijziging van de lopende zorgmachtiging kan verzoeken. Volgens de toelichting betekent dit dat opneming in een accommodatie niet zomaar kan, anders dan als tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties, en dat de rechter over de opneming moet beslissen, in een procedure waarin de betrokken patiënt wordt bijgestaan door een advocaat.
2.4
In de toelichting op de klacht onder 3, onder het kopje “Bescherming van de rechten van de betrokkene”, wordt betoogd dat in geval van een voorwaardelijke machtiging onder de Wet Bopz een patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis kon worden opgenomen en het besluit tot opneming achteraf door een rechter kon laten beoordelen (bedoeld is kennelijk art. 14d en art. 14e Wet Bopz), zonder dat daarbij automatisch een advocaat werd ingeschakeld. Volgens de toelichting heeft de wetgever juist beoogd ten aanzien van een dergelijke opneming in het ziekenhuis de rechtsbescherming van de patiënt uit te breiden: daarbij past niet dat het opnemen in een accommodatie “er maar gewoon bijgeschreven wordt, zoals in het geval van verzoekster”. Met het oog op de vereiste wettelijke grondslag verwijst het cassatierekest naar de Nota van toelichting bij het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg.4.De toelichting op de klacht eindigt als volgt:
“Zoals hierboven al aangegeven heeft de wetgever uitdrukkelijk bedoeld dat – in tegenstelling tot de voorwaardelijke machtiging onder de Wet Bopz – voor een opname in een accommodatie bij ambulante verplichte zorg gebruik wordt gemaakt van de tijdelijke noodsituatie en als die onvoldoende soelaas biedt zal aan de rechter gevraagd moeten worden de zorgmachtiging te wijzigen. In tegenstelling tot de regeling voorheen in de Wet Bopz is er voor de betrokkene nu wel automatisch rechtsbescherming, als de vrijheidsberoving langer dan drie dagen gaat duren. Naar de mening van verzoekster heeft de Rechtbank dan ook ten onrechte op voorhand het ‘opnemen in een accommodatie’ goedgekeurd, althans niet duidelijk gemaakt waarom dat is gebeurd ondanks de voorhanden zijnde regelgeving en in het licht van de bepalingen in de Grondwet, het EVRM, maar ook bijvoorbeeld artikel 1 (…), artikel 6 (…) en artikel 7 (…) van het Handvest Grondrechten EU.”
2.5
Wat dit laatste punt betreft: de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie (zie art. 51 van het Handvest). Zij zijn ook gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. In eerste aanleg is door of namens betrokkene geen beroep op Unierecht gedaan. Ook het cassatiemiddel maakt niet duidelijk waarom de aangehaalde Handvestbepalingen in deze zaak van toepassing zouden zijn. Zij blijven hier verder onbesproken.
2.6
Anders dan in de vervallen Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), staat in de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg de opneming in een psychiatrisch ziekenhuis niet centraal. De Wvggz regelt de verplichte, dat wil zeggen door de patiënt te dulden, geestelijke gezondheidszorg, ongeacht waar de patiënt (in Nederland) verblijft. De Wvggz betreft zowel intramurale zorg (in een ‘accommodatie’) als ambulante zorgverlening (buiten een accommodatie). De opneming van de patiënt in een accommodatie is in de Wvggz slechts één van de vormen van verplichte zorg die in een zorgmachtiging kan worden opgenomen. De Wvggz wordt daarom wel aangeduid als een ‘persoonsgebonden’ of ‘persoonsvolgende’ regeling, ter onderscheiding van de ‘locatiegebonden’ Wet Bopz.
2.7
Voor algemene beschouwingen over de combinatie in één zorgmachtiging van ambulante zorg en opneming in een accommodatie als verplichte zorg verwijs ik naar mijn conclusie van 17 augustus 2020 in de zaak 20/01490. In het kort: de wettekst brengt mee dat in één zorgmachtiging het ‘opnemen in een accommodatie’ als verplichte zorg kan worden gecombineerd met andere vormen van verplichte zorg. Zo maakt, bijvoorbeeld, de combinatie in een zorgmachtiging van het ‘opnemen in een accommodatie’ met de verplichte zorg als bedoeld in art. 3:2, lid 2 onder a, Wvggz (met inbegrip van ‘medicatie’) het intramuraal toedienen van medicatie gedurende het verblijf in de accommodatie mogelijk. De combinatie op zich is niet het probleem. Het onderhavige cassatiemiddel is niet gericht tegen het combineren van vormen van verplichte zorg bij klinische behandeling, maar tegen een machtiging voor ‘het opnemen in een accommodatie’ in combinatie met ambulante behandeling.
2.8
Art. 2:4, lid 1, Wvggz bepaalt dat verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging, een crisismaatregel of een machtiging tot voortzetting daarvan die anders dan in een accommodatie [dus: ambulant] aan een betrokkene wordt verleend, uitsluitend de bij AMvB aangewezen vormen van verplichte zorg als bedoeld in art. 3:2, lid 2 onder a – h, Wvggz omvat, toegepast onder de bij die AMvB gestelde regels.
2.9
Anders dan de toelichting op de klacht onder 1 veronderstelt, staat deze bepaling niet eraan in de weg dat de rechter in één zorgmachtiging ‘het opnemen in een accommodatie’ als verplichte zorg combineert met vormen van verplichte zorg die ambulant kunnen worden toegepast. Dit blijkt uit de tekst van art. 2:4 Wvggz, te parafraseren als: indien de rechter in een zorgmachtiging het toepassen van een of meer van de in art. 3:2, lid 2 onder a – h, genoemde vormen van verplichte zorg toestaat buiten een accommodatie, kan die (ambulante) verplichte zorg uitsluitend de bij AMvB aangewezen vormen van verplichte zorg inhouden en moeten bij de toepassing daarvan de in die AMvB gestelde regels worden toegepast.
2.10
Een tweede aanwijzing is te vinden in de artikelsgewijze toelichting op art. 2:4 Wvggz:
“Met dit nieuw voorgestelde artikel wordt beoogd duidelijke extra waarborgen te stellen aan de mogelijkheid van het verlenen van verplichte zorg aan betrokkene op grond van een zorgmachtiging in bepaalde ambulante situaties. Hiermee wordt bedoeld de situatie anders dan dat aan betrokkene verplichte zorg in een accommodatie wordt verleend, omdat hij hier opgenomen is op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging. Dit ziet dus niet op de situatie dat betrokkene vrijwillig of onvrijwillig in een accommodatie is opgenomen, en evenmin op de situatie dat aan betrokkene op ambulante basis verplichte zorg in een accommodatie wordt verleend (denk aan een polikliniek). (….)
Het uitgangspunt is dat iemand zich in de eigen thuissituatie veilig moet kunnen voelen en dat uitgangspunt brengt met zich mee dat er extra waarborgen inzake de verlening van verplichte zorg thuis aangewezen zijn. Verplichte zorg thuis mag alleen verleend worden wanneer deze noodzakelijk en proportioneel is en de verlening onder veilige omstandigheden plaats kan vinden. Verplichte zorg mag op grond van artikel 2:4 in die situatie dan ook niet worden verleend, tenzij die verplichte zorg bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen en wordt voldaan aan de bij of krachtens die maatregel verbonden voorwaarden. (…)
Met het bepaalde in het eerste en tweede lid dient zowel rekening te worden gehouden bij de voorbereiding en de afgifte, alsmede de uitvoering van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.”5.
2.11
Sinds de inwerkingtreding van de Wvggz op 1 januari 2020 zien rechtbanken zich geconfronteerd met de vraag of en, zo ja, hoe, in één zorgmachtiging vormen van ambulante verplichte zorg kunnen worden gecombineerd met opneming in een accommodatie als verplichte zorg. Er zijn gevallen waarin rechtbanken een dergelijke combinatie hebben afgewezen.6.In andere gevallen hebben rechtbanken in een machtiging deze combinatie wel mogelijk geacht. Ik noem, niet uitputtend, enkele mogelijkheden, waarbij de rechterlijke bemoeienis steeds een stapje verder gaat:
a. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ zonder meer vermeld naast andere vormen van verplichte zorg;
b. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ gecombineerd met ambulante vormen van verplichte zorg; de rechter verwijst naar een zorgplan dat meebrengt dat de zorgverantwoordelijke gedurende de looptijd van de machtiging kan schakelen tussen bepaalde ambulante vormen van verplichte zorg en opneming van de patiënt in een accommodatie;
c. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ weliswaar gecombineerd met ambulante vormen van verplichte zorg, maar slechts toegestaan onder door de rechter bepaalde voorwaarden of in door de rechter bepaalde situaties;
d. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ gecombineerd met bepaalde vormen van verplichte zorg, waarbij de rechtbank − volgtijdelijk of op andere wijze − de verplichte zorg tijdens het verblijf in een accommodatie uitdrukkelijk scheidt van de verplichte zorg buiten een accommodatie.7.
2.12
In de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wvggz is gesproken over een ‘drietrapsmodel’. Volgens de memorie van toelichting voorziet de Wvggz in een ‘drietrapsmodel’ van (1) reguliere verplichte zorg en (2) verplichte zorg in voorziene crisissituaties. Daarnaast is een afzonderlijke wettelijke voorziening getroffen voor (3) het verlenen van verplichte zorg in crisissituaties die niet in de zorgmachtiging zijn voorzien. Volgens dit drietrapsmodel kan in een zorgplan op voorhand verplichte zorg worden opgenomen – en in een zorgmachtiging worden bepaald − voor het geval dat binnen de looptijd van de te verlenen machtiging een voorzienbare crisissituatie zich voordoet.8.Ruimer, want niet per se aan crisissituaties gekoppeld, is de gedachte dat een zorgplan kan voorzien in getrapte zorg (‘stepped care’). Getrapte zorg houdt in dat gedurende de looptijd van de zorgmachtiging de toepassing van verplichte zorg kan worden ‘opgeschaald’ en ‘afgeschaald’, al naar gelang de geestelijke toestand van de patiënt op dat moment aanleiding daartoe geeft. W. Dijkers heeft in dit verband de mogelijkheid genoemd van een ‘trajectmachtiging’:
“Het is mogelijk dat een zorgmachtiging verplichte zorg beschrijft voor verschillende perioden, wat ook wel wordt aangeduid met de term trajectmachtiging. De onderdelen van de verplichte zorg verkrijgen hierbij een maximaal toegestane tijdsduur. Het dictum zou bijvoorbeeld aldus kunnen luiden: ‘opneming in een accommodatie gedurende ten hoogste twee maanden na heden, na ontslag ambulante behandeling; gedurende de eerstbedoelde periode kan als verplichte zorg worden toegepast (omschrijving zorgvorm(en)); gedurende de periode van ambulante behandeling kan als verplichte zorg worden toegepast (omschrijving (zorg)vormen)’’.9.
2.13
Het geval dat Dijkers hier beschrijft, komt in grote lijnen overeen met variant (d) in alinea 2.11 hiervoor: de rechter brengt in de machtiging volgtijdelijk een scheiding aan tussen een periode waarin verplichte zorg ambulant wordt verleend en een periode waarin verplichte zorg intramuraal wordt verleend. In de praktijk is voor een rechter soms wel en soms niet te voorzien welke crisissituaties zich zullen voordoen en op welk tijdstip (binnen de looptijd van de te verlenen machtiging). Het is dan ook regelmatig gebeurd dat een rechtbank niet voor het drietrapsmodel kiest, maar voor een tweetrapsmodel, waarbij de rechter een machtiging verleent slechts voor de ambulante zorg die nu al nodig is en te kennen geeft dat gedurende de looptijd van de machtiging eventueel opkomende noodgevallen kunnen worden aangepakt langs de weg van art. 8:11 e.v. Wvggz.10.In de gevallen, daarentegen, waarin de rechter over voldoende medische informatie beschikt om het ziektebeeld inclusief de daaruit voortvloeiende crisissituaties en het ernstig nadeel te kunnen overzien en dat ziektebeeld meebrengt dat de psychische toestand van de ene dag op de andere sterk kan wisselen – ik noem het voorbeeld van de ‘draaideurpatiënt’ −, laat de wet ruimte voor het drietrapsmodel. Dat houdt in dat de rechter de beslissing op welk moment concreet overgeschakeld wordt van de ene, in de machtiging opgenomen vorm van verplichte zorg op de andere, aan de zorgverantwoordelijke overlaat. In dergelijke gevallen kan de rechter uitkomen bij de varianten (b) en (c) in alinea 2.2 hiervoor.11.
2.14
Indien de rechtbank uitsluitend machtiging voor ambulante hulpverlening beoogt, zal zij geen machtiging verlenen voor het opnemen in een accommodatie. Aan het combinatievraagstuk komt de rechter dan niet toe. Indien na het verlenen van de zorgmachtiging zich een onvoorziene crisissituatie zou voordoen, kan met toepassing van art. 8:11 Wvggz maximaal drie dagen tijdelijke verplichte zorg worden verleend waarin de zorgmachtiging niet voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie nodig is. Zo nodig kan de officier van justitie aan de rechtbank dan een wijziging (lees: aanvulling) van de bestaande zorgmachtiging verzoeken.
2.15
Het cassatiemiddel, in het bijzonder de toelichting op de klacht onder 1, berust kennelijk op de opvatting dat de rechter in één zorgmachtiging geen combinatie mag maken van het ‘opnemen in een accommodatie’ als verplichte zorg en ambulante vormen van verplichte zorg. Die rechtsopvatting is niet juist, omdat blijkens de parlementaire geschiedenis van de Wvggz in een zorgmachtiging een drietrapsmodel kan worden opgenomen. Dit verklaart mede waarom in de Wvggz het instituut van de afzonderlijke voorwaardelijke machtiging niet is teruggekeerd.
2.16
Wat betreft de toelichting op de klacht onder 2: het meergenoemde drietrapsmodel heeft niet tot gevolg dat de rechtsbescherming in de Wvggz minder is dan die bij een voorwaardelijke machtiging op grond van de vervallen Wet Bopz. Volgens art. 14a Wet Bopz besliste de machtigingsrechter over het verlenen van een voorwaardelijke machtiging en over de daarbij te stellen voorwaarden; indien daarna de geneesheer-directeur op grond van art. 14d Wet Bopz besloot tot het opneming van de betrokken patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis, kon de betrokken patiënt zich (via de officier van justitie) tot de rechtbank wenden. Onder de Wvggz beslist de machtigingsrechter vooraf over het verlenen van een zorgmachtiging. Indien de zorgverantwoordelijke daarna op grond van art. 8:9 Wvggz besluit tot opneming van de betrokken patiënt in een accommodatie, kan de patiënt zich met een klacht over die beslissing wenden tot de klachtencommissie (art. 10:3 e.v. Wvggz) en vervolgens tot de klachtenrechter (art. 10:7 e.v. Wvggz). In de procedure bij de klachtencommissie kan de patiënt zich laten bijstaan door de patiëntenvertrouwenspersoon; dat volgt met zoveel woorden uit art. 8:9 lid 3 en art. 11:1, lid 1 onder f, Wvggz. Uit art. 8:9 lid 3, art. 10:6 lid 6 en art. 10:10 lid 6 Wvggz volgt dat de advocaat van de patiënt van de beslissing in kennis wordt gesteld. Uit de wettelijke regeling kan ik niet opmaken of de patiënt zich wel of niet door een advocaat mag laten bijstaan of laten vertegenwoordigen in de procedure bij de klachtencommissie. Volgens art. 10:4 lid 2 Wvggz zou dit afhankelijk zijn van de door die commissie te treffen klachtenregeling of te nemen beslissing ad hoc. Hoe dan ook, ingevolge het bepaalde in art. 1:7 Wvggz geeft de rechter ambtshalve last tot toevoeging van een advocaat aan de betrokkene indien niet blijkt dat betrokkene reeds een advocaat heeft en betrokkene beroep tegen de beslissing van de klachtencommissie instelt.12.Uit deze wettelijke bepaling volgt dat in de fase waarin de rechtbank als klachtenrechter (achteraf) beslist over de rechtmatigheid van een op grond van art. 8:9 Wvggz door de zorgverantwoordelijke genomen beslissing tot opneming, de toevoeging van een advocaat is geregeld.
2.17
In reactie op de toelichting op de klacht onder 3: het betoog aldaar miskent mijns inziens dat de regeling van art. 8:11 – 8:13 Wvggz betrekking op heeft op crisissituaties die niet in de zorgmachtiging zijn voorzien. Voor crisissituaties die de rechter bij het verlenen van de zorgmachtiging wél voorziet, kunnen in één zorgmachtiging ambulante vormen van verplichte zorg worden gecombineerd (al dan niet onder een bepaalde voorwaarde of in een bepaalde situatie) met het ‘opnemen in een accommodatie’ als vorm van verplichte zorg. Verschillende mogelijkheden kwamen in alinea 2.11 hiervoor al aan de orde. Voor zover dat al niet is gebeurd in het zorgplan, kan de machtigingsrechter eventueel zelf een uitsplitsing maken overeenkomstig de onder (d) genoemde mogelijkheid. Op deze wijze kan de rechter de onderlinge verhouding tussen de verschillende, in één zorgmachtiging toegestane vormen van verplichte zorg vaststellen.
2.18
Het voorgaande voert mij tot de slotsom dat het middel faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑09‑2020
Het cassatierekest haalt een gedeelte aan uit blz. 18 (par. 5.1) en uit blz. 20 (onder het tussenkopje “Bij wet voorzien”).
Tweede nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 154 – 155.
Doorgaans niet omdat daarvoor een wettelijke basis zou ontbreken, maar op de grond dat opneming in een accommodatie (nog) niet nodig werd geacht en/of omdat het subsidiariteitsvereiste daaraan in de weg staat indien ambulante zorg nog tot de reële mogelijkheden behoort en in noodgevallen toepassing kan worden gegeven aan art. 8:11 – 8:13 Wvggz. Zie bijv. Rb. Zeeland-West-Brabant 25 maart 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1528.
Zie bijv. Rechtbank Rotterdam 20 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2710.
Zie MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 12 – 13 en blz. 72 e.v.; Nota van wijziging, Kamerstukken II 2013/14, 32 399, nr. 10, blz. 92 – 93; Tweede Nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 89 en 157. NB: voor onvoorziene crisissituaties tijdens de looptijd van de machtiging zijn de artikelen 8:11 – 8.13 Wvggz bedoeld.
SDU Commentaar Gedwongen zorg, Wvggz, februari 2020, art. 6:4, aant. C.7.4 respectievelijk C.7.5 (W.J.A.M. Dijkers). Zie ook: Ambulante verplichte zorg in de praktijk, JGGZR 2020/27; Rechtbank Rotterdam 20 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2710; Rechtbank Den Haag 1 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7251; Rechtbank Amsterdam 6 april 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2328.
Enkele voorbeelden:Rechtbank Noord-Nederland 5 augustus 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2721;Rechtbank Rotterdam 30 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4116.
Zie in deze richting: Rechtbank Noord-Nederland 20 april 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1766; Rechtbank Rotterdam 25 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4779.
In de voorgestelde reparatiewet (Kamerstukken II 2019/20, 35 456, nr. 2) wordt hieraan toegevoegd het geval dat de betrokkene beroep instelt tegen de beslissing van de geneesheer-directeur bedoeld in art. 8:19 Wvggz (op een aanvraag tot beëindiging van de verplichte zorg).
Conclusie 21‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wvggz. Zorgmachtiging. Kan ambulante verplichte zorg gecombineerd worden met verplichte zorg bestaande in opname in een accommodatie? (HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1508).
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01922
Zitting 21 augustus 2020
CONCLUSIE
F.F. Langemeijer
In de zaak
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Brabant
In dit geding is aan de orde of en, zo ja, hoe ambulante verplichte zorg in één zorgmachtiging kan worden gecombineerd met opneming in een accommodatie.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2020, heeft de officier van justitie aan de rechtbank Oost-Brabant verzocht een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) te verlenen ten aanzien van verzoekster tot cassatie (geb. 1954, hierna: betrokkene).
1.2
Tot de bijlagen bij het verzoekschrift behoort een medische verklaring van de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1] van 27 februari 2020. Deze vermeldt als diagnose dat betrokkene lijdt aan een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type (DD bipolaire stoornis-l), waarbij de laatste episode manisch was. In de medische verklaring is deze diagnose gerubriceerd als schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, naast bipolaire stemmingsstoornissen. Aan het slot van de medische verklaring heeft de psychiater aanvullend opgemerkt dat ten aanzien van betrokkene een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in art. 14a Wet Bopz was verleend. De psychiater vervolgt:
“(…) huidige zorgmachtiging wordt met name ingezet en aangevraagd om de juridische maatregel voort te zetten om medicatie te blijven geven en de mogelijkheid te hebben betrokkene snel op te kunnen nemen indien noodzakelijk.”
1.3
Bij het verzoekschrift was een zorgplan gevoegd, met de bevindingen van de geneesheer-directeur daaromtrent. Naar aanleiding daarvan heeft de officier van justitie de volgende vormen van verplichte zorg aan de rechtbank voorgesteld:
a. beperken van de bewegingsvrijheid voor 26 weken (met als toelichting: “Bij toename van psychotische symptomen met zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang is opname in een accommodatie noodzakelijk”);
b. insluiten voor 26 weken (met als toelichting: “Insluiten is noodzakelijk bij fysieke agressie”);
c. opnemen in een accommodatie voor 26 weken (met als toelichting: “Bij toename van psychotische symptomen met zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang is opname in een accommodatie noodzakelijk”);
d. toediening van vocht, voeding en medicatie voor 26 weken (met als toelichting: “Zonder verplicht kader gaat betrokkene medicatie weigeren met als gevolg toename van psychotische symptomen. Medicatie is effectief gebleven, bevordert de bewegingsvrijheid en voldoet daarmee aan de principes van doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid. Verrichten van medische controles etc. tbv stoornis en/of somatische aandoening: betrokkene is bekend met zelfverwaarlozing, waardoor monitoring van de lichamelijke conditie noodzakelijk is”).
1.4
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 25 maart 2020. Bij die gelegenheid heeft de rechtbank telefonisch1.gehoord: betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, en verder de behandelend psychiater [betrokkene 2] en de waarnemend casemanager [betrokkene 3].
1.5
Bij beschikking van 25 maart 2020 heeft de rechtbank onder meer vastgesteld dat ten aanzien van betrokkene sprake is van ernstig nadeel, door het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige verwaarlozing, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, acute maatschappelijke teloorgang, de situatie dat betrokkene met haar hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.2.Tot zover is de beslissing van de rechtbank in cassatie onbestreden.
1.6
Vervolgens overwoog de rechtbank:
“(…) dat gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Hoewel betrokkene op dit moment haar medicatie trouw inneemt blijkt uit de stukken hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat uit het verleden blijkt dat dit niet vanzelfsprekend is. Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- opnemen in een accommodatie.
De rechtbank is op grond van de stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat bovenstaande vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn om de hiervoor genoemde doelen te bereiken. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.”
1.7
De rechtbank heeft de verzochte zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 23 september 2020. De rechtbank bepaalde dat als verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden genomen:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- opnemen in een accommodatie.
1.8
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen de overweging die in alinea 1.6 hiervoor is geciteerd en tegen de daarop volgende beslissing van de rechtbank. De klacht houdt in dat deze overweging en beslissing onjuist zijn, gelet op art. 2:4, lid 1, in verbinding met art. 3:2, lid 2, Wvggz, art. 15 Grondwet en art. 2:1 Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg, althans dat zij onbegrijpelijk zijn of ontoereikend gemotiveerd.
2.2
De toelichting op de klacht onder 1 vangt aan met de stelling dat uit het dossier blijkt dat betrokkene thuis is en ambulant behandeld wordt en dat de machtiging is aangevraagd voor ambulante verplichte zorg. In geval van ambulante verplichte zorg zijn, gelet op art. 2:4, lid 1, Wvggz, uitsluitend toegestaan de in art. 3:2, lid 2 onder a – h, genoemde vormen van zorg die in de in art. 2:4 Wvggz bedoelde AMvB zijn aangewezen.3.Daartoe behoort niet het ‘opnemen in een accommodatie’ (genoemd in art. 3:2, lid 2 onder j, Wvggz).
2.3
De toelichting op de klacht onder 2 wijst erop dat in situaties waarin de verleende zorgmachtiging niet voorziet, op grond van art. 8:11 Wvggz tijdelijk verplichte zorg kan worden verleend voor zover nodig ter afwending van een noodsituatie. Volgens art. 8:12 Wvggz kan zulke tijdelijke zorg niet langer duren dan drie dagen, waarna de officier van justitie aan de rechtbank een wijziging van de lopende zorgmachtiging kan verzoeken. Volgens de toelichting betekent dit dat opneming in een accommodatie niet zomaar kan, anders dan als tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties, en dat de rechter over de opneming moet beslissen, in een procedure waarin de betrokken patiënt wordt bijgestaan door een advocaat.
2.4
In de toelichting op de klacht onder 3, onder het kopje “Bescherming van de rechten van de betrokkene”, wordt betoogd dat in geval van een voorwaardelijke machtiging onder de Wet Bopz een patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis kon worden opgenomen en het besluit tot opneming achteraf door een rechter kon laten beoordelen (bedoeld is kennelijk art. 14d en art. 14e Wet Bopz), zonder dat daarbij automatisch een advocaat werd ingeschakeld. Volgens de toelichting heeft de wetgever juist beoogd ten aanzien van een dergelijke opneming in het ziekenhuis de rechtsbescherming van de patiënt uit te breiden: daarbij past niet dat het opnemen in een accommodatie “er maar gewoon bijgeschreven wordt, zoals in het geval van verzoekster”. Met het oog op de vereiste wettelijke grondslag verwijst het cassatierekest naar de Nota van toelichting bij het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg.4.De toelichting op de klacht eindigt als volgt:
“Zoals hierboven al aangegeven heeft de wetgever uitdrukkelijk bedoeld dat – in tegenstelling tot de voorwaardelijke machtiging onder de Wet Bopz – voor een opname in een accommodatie bij ambulante verplichte zorg gebruik wordt gemaakt van de tijdelijke noodsituatie en als die onvoldoende soelaas biedt zal aan de rechter gevraagd moeten worden de zorgmachtiging te wijzigen. In tegenstelling tot de regeling voorheen in de Wet Bopz is er voor de betrokkene nu wel automatisch rechtsbescherming, als de vrijheidsberoving langer dan drie dagen gaat duren. Naar de mening van verzoekster heeft de Rechtbank dan ook ten onrechte op voorhand het ‘opnemen in een accommodatie’ goedgekeurd, althans niet duidelijk gemaakt waarom dat is gebeurd ondanks de voorhanden zijnde regelgeving en in het licht van de bepalingen in de Grondwet, het EVRM, maar ook bijvoorbeeld artikel 1 (…), artikel 6 (…) en artikel 7 (…) van het Handvest Grondrechten EU.”
2.5
Wat dit laatste punt betreft: de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie (zie art. 51 van het Handvest). Zij zijn ook gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. In eerste aanleg is door of namens betrokkene geen beroep op Unierecht gedaan. Ook het cassatiemiddel maakt niet duidelijk waarom de aangehaalde Handvestbepalingen in deze zaak van toepassing zouden zijn. Zij blijven hier verder onbesproken.
2.6
Anders dan in de vervallen Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), staat in de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg de opneming in een psychiatrisch ziekenhuis niet centraal. De Wvggz regelt de verplichte, dat wil zeggen door de patiënt te dulden, geestelijke gezondheidszorg, ongeacht waar de patiënt (in Nederland) verblijft. De Wvggz betreft zowel intramurale zorg (in een ‘accommodatie’) als ambulante zorgverlening (buiten een accommodatie). De opneming van de patiënt in een accommodatie is in de Wvggz slechts één van de vormen van verplichte zorg die in een zorgmachtiging kan worden opgenomen. De Wvggz wordt daarom wel aangeduid als een ‘persoonsgebonden’ of ‘persoonsvolgende’ regeling, ter onderscheiding van de ‘locatiegebonden’ Wet Bopz.
2.7
Voor algemene beschouwingen over de combinatie in één zorgmachtiging van ambulante zorg en opneming in een accommodatie als verplichte zorg verwijs ik naar mijn conclusie van 17 augustus 2020 in de zaak 20/01490. In het kort: de wettekst brengt mee dat in één zorgmachtiging het ‘opnemen in een accommodatie’ als verplichte zorg kan worden gecombineerd met andere vormen van verplichte zorg. Zo maakt, bijvoorbeeld, de combinatie in een zorgmachtiging van het ‘opnemen in een accommodatie’ met de verplichte zorg als bedoeld in art. 3:2, lid 2 onder a, Wvggz (met inbegrip van ‘medicatie’) het intramuraal toedienen van medicatie gedurende het verblijf in de accommodatie mogelijk. De combinatie op zich is niet het probleem. Het onderhavige cassatiemiddel is niet gericht tegen het combineren van vormen van verplichte zorg bij klinische behandeling, maar tegen een machtiging voor ‘het opnemen in een accommodatie’ in combinatie met ambulante behandeling.
2.8
Art. 2:4, lid 1, Wvggz bepaalt dat verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging, een crisismaatregel of een machtiging tot voortzetting daarvan die anders dan in een accommodatie [dus: ambulant] aan een betrokkene wordt verleend, uitsluitend de bij AMvB aangewezen vormen van verplichte zorg als bedoeld in art. 3:2, lid 2 onder a – h, Wvggz omvat, toegepast onder de bij die AMvB gestelde regels.
2.9
Anders dan de toelichting op de klacht onder 1 veronderstelt, staat deze bepaling niet eraan in de weg dat de rechter in één zorgmachtiging ‘het opnemen in een accommodatie’ als verplichte zorg combineert met vormen van verplichte zorg die ambulant kunnen worden toegepast. Dit blijkt uit de tekst van art. 2:4 Wvggz, te parafraseren als: indien de rechter in een zorgmachtiging het toepassen van een of meer van de in art. 3:2, lid 2 onder a – h, genoemde vormen van verplichte zorg toestaat buiten een accommodatie, kan die (ambulante) verplichte zorg uitsluitend de bij AMvB aangewezen vormen van verplichte zorg inhouden en moeten bij de toepassing daarvan de in die AMvB gestelde regels worden toegepast.
2.10
Een tweede aanwijzing is te vinden in de artikelsgewijze toelichting op art. 2:4 Wvggz:
“Met dit nieuw voorgestelde artikel wordt beoogd duidelijke extra waarborgen te stellen aan de mogelijkheid van het verlenen van verplichte zorg aan betrokkene op grond van een zorgmachtiging in bepaalde ambulante situaties. Hiermee wordt bedoeld de situatie anders dan dat aan betrokkene verplichte zorg in een accommodatie wordt verleend, omdat hij hier opgenomen is op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging. Dit ziet dus niet op de situatie dat betrokkene vrijwillig of onvrijwillig in een accommodatie is opgenomen, en evenmin op de situatie dat aan betrokkene op ambulante basis verplichte zorg in een accommodatie wordt verleend (denk aan een polikliniek). (….)
Het uitgangspunt is dat iemand zich in de eigen thuissituatie veilig moet kunnen voelen en dat uitgangspunt brengt met zich mee dat er extra waarborgen inzake de verlening van verplichte zorg thuis aangewezen zijn. Verplichte zorg thuis mag alleen verleend worden wanneer deze noodzakelijk en proportioneel is en de verlening onder veilige omstandigheden plaats kan vinden. Verplichte zorg mag op grond van artikel 2:4 in die situatie dan ook niet worden verleend, tenzij die verplichte zorg bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen en wordt voldaan aan de bij of krachtens die maatregel verbonden voorwaarden. (…)
Met het bepaalde in het eerste en tweede lid dient zowel rekening te worden gehouden bij de voorbereiding en de afgifte, alsmede de uitvoering van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.”5.
2.11
Sinds de inwerkingtreding van de Wvggz op 1 januari 2020 zien rechtbanken zich geconfronteerd met de vraag of en, zo ja, hoe, in één zorgmachtiging vormen van ambulante verplichte zorg kunnen worden gecombineerd met opneming in een accommodatie als verplichte zorg. Er zijn gevallen waarin rechtbanken een dergelijke combinatie hebben afgewezen.6.In andere gevallen hebben rechtbanken in een machtiging deze combinatie wel mogelijk geacht. Ik noem, niet uitputtend, enkele mogelijkheden, waarbij de rechterlijke bemoeienis steeds een stapje verder gaat:
a. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ zonder meer vermeld naast andere vormen van verplichte zorg;
b. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ gecombineerd met ambulante vormen van verplichte zorg; de rechter verwijst naar een zorgplan dat meebrengt dat de zorgverantwoordelijke gedurende de looptijd van de machtiging kan schakelen tussen bepaalde ambulante vormen van verplichte zorg en opneming van de patiënt in een accommodatie;
c. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ weliswaar gecombineerd met ambulante vormen van verplichte zorg, maar slechts toegestaan onder door de rechter bepaalde voorwaarden of in door de rechter bepaalde situaties;
d. in de machtiging wordt het ‘opnemen in een accommodatie’ gecombineerd met bepaalde vormen van verplichte zorg, waarbij de rechtbank − volgtijdelijk of op andere wijze − de verplichte zorg tijdens het verblijf in een accommodatie uitdrukkelijk scheidt van de verplichte zorg buiten een accommodatie.7.
2.12
In de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wvggz is gesproken over een ‘drietrapsmodel’. Volgens de memorie van toelichting voorziet de Wvggz in een ‘drietrapsmodel’ van (1) reguliere verplichte zorg en (2) verplichte zorg in voorziene crisissituaties. Daarnaast is een afzonderlijke wettelijke voorziening getroffen voor (3) het verlenen van verplichte zorg in crisissituaties die niet in de zorgmachtiging zijn voorzien. Volgens dit drietrapsmodel kan in een zorgplan op voorhand verplichte zorg worden opgenomen – en in een zorgmachtiging worden bepaald − voor het geval dat binnen de looptijd van de te verlenen machtiging een voorzienbare crisissituatie zich voordoet.8.Ruimer, want niet per se aan crisissituaties gekoppeld, is de gedachte dat een zorgplan kan voorzien in getrapte zorg (‘stepped care’). Getrapte zorg houdt in dat gedurende de looptijd van de zorgmachtiging de toepassing van verplichte zorg kan worden ‘opgeschaald’ en ‘afgeschaald’, al naar gelang de geestelijke toestand van de patiënt op dat moment aanleiding daartoe geeft. W. Dijkers heeft in dit verband de mogelijkheid genoemd van een ‘trajectmachtiging’:
“Het is mogelijk dat een zorgmachtiging verplichte zorg beschrijft voor verschillende perioden, wat ook wel wordt aangeduid met de term trajectmachtiging. De onderdelen van de verplichte zorg verkrijgen hierbij een maximaal toegestane tijdsduur. Het dictum zou bijvoorbeeld aldus kunnen luiden: ‘opneming in een accommodatie gedurende ten hoogste twee maanden na heden, na ontslag ambulante behandeling; gedurende de eerstbedoelde periode kan als verplichte zorg worden toegepast (omschrijving zorgvorm(en)); gedurende de periode van ambulante behandeling kan als verplichte zorg worden toegepast (omschrijving (zorg)vormen)’’.9.
2.13
Het geval dat Dijkers hier beschrijft, komt in grote lijnen overeen met variant (d) in alinea 2.11 hiervoor: de rechter brengt in de machtiging volgtijdelijk een scheiding aan tussen een periode waarin verplichte zorg ambulant wordt verleend en een periode waarin verplichte zorg intramuraal wordt verleend. In de praktijk is voor een rechter soms wel en soms niet te voorzien welke crisissituaties zich zullen voordoen en op welk tijdstip (binnen de looptijd van de te verlenen machtiging). Het is dan ook regelmatig gebeurd dat een rechtbank niet voor het drietrapsmodel kiest, maar voor een tweetrapsmodel, waarbij de rechter een machtiging verleent slechts voor de ambulante zorg die nu al nodig is en te kennen geeft dat gedurende de looptijd van de machtiging eventueel opkomende noodgevallen kunnen worden aangepakt langs de weg van art. 8:11 e.v. Wvggz.10.In de gevallen, daarentegen, waarin de rechter over voldoende medische informatie beschikt om het ziektebeeld inclusief de daaruit voortvloeiende crisissituaties en het ernstig nadeel te kunnen overzien en dat ziektebeeld meebrengt dat de psychische toestand van de ene dag op de andere sterk kan wisselen – ik noem het voorbeeld van de ‘draaideurpatiënt’ −, laat de wet ruimte voor het drietrapsmodel. Dat houdt in dat de rechter de beslissing op welk moment concreet overgeschakeld wordt van de ene, in de machtiging opgenomen vorm van verplichte zorg op de andere, aan de zorgverantwoordelijke overlaat. In dergelijke gevallen kan de rechter uitkomen bij de varianten (b) en (c) in alinea 2.2 hiervoor.11.
2.14
Indien de rechtbank uitsluitend machtiging voor ambulante hulpverlening beoogt, zal zij geen machtiging verlenen voor het opnemen in een accommodatie. Aan het combinatievraagstuk komt de rechter dan niet toe. Indien na het verlenen van de zorgmachtiging zich een onvoorziene crisissituatie zou voordoen, kan met toepassing van art. 8:11 Wvggz maximaal drie dagen tijdelijke verplichte zorg worden verleend waarin de zorgmachtiging niet voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie nodig is. Zo nodig kan de officier van justitie aan de rechtbank dan een wijziging (lees: aanvulling) van de bestaande zorgmachtiging verzoeken.
2.15
Het cassatiemiddel, in het bijzonder de toelichting op de klacht onder 1, berust kennelijk op de opvatting dat de rechter in één zorgmachtiging geen combinatie mag maken van het ‘opnemen in een accommodatie’ als verplichte zorg en ambulante vormen van verplichte zorg. Die rechtsopvatting is niet juist, omdat blijkens de parlementaire geschiedenis van de Wvggz in een zorgmachtiging een drietrapsmodel kan worden opgenomen. Dit verklaart mede waarom in de Wvggz het instituut van de afzonderlijke voorwaardelijke machtiging niet is teruggekeerd.
2.16
Wat betreft de toelichting op de klacht onder 2: het meergenoemde drietrapsmodel heeft niet tot gevolg dat de rechtsbescherming in de Wvggz minder is dan die bij een voorwaardelijke machtiging op grond van de vervallen Wet Bopz. Volgens art. 14a Wet Bopz besliste de machtigingsrechter over het verlenen van een voorwaardelijke machtiging en over de daarbij te stellen voorwaarden; indien daarna de geneesheer-directeur op grond van art. 14d Wet Bopz besloot tot het opneming van de betrokken patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis, kon de betrokken patiënt zich (via de officier van justitie) tot de rechtbank wenden. Onder de Wvggz beslist de machtigingsrechter vooraf over het verlenen van een zorgmachtiging. Indien de zorgverantwoordelijke daarna op grond van art. 8:9 Wvggz besluit tot opneming van de betrokken patiënt in een accommodatie, kan de patiënt zich met een klacht over die beslissing wenden tot de klachtencommissie (art. 10:3 e.v. Wvggz) en vervolgens tot de klachtenrechter (art. 10:7 e.v. Wvggz). In de procedure bij de klachtencommissie kan de patiënt zich laten bijstaan door de patiëntenvertrouwenspersoon; dat volgt met zoveel woorden uit art. 8:9 lid 3 en art. 11:1, lid 1 onder f, Wvggz. Uit art. 8:9 lid 3, art. 10:6 lid 6 en art. 10:10 lid 6 Wvggz volgt dat de advocaat van de patiënt van de beslissing in kennis wordt gesteld. Uit de wettelijke regeling kan ik niet opmaken of de patiënt zich wel of niet door een advocaat mag laten bijstaan of laten vertegenwoordigen in de procedure bij de klachtencommissie. Volgens art. 10:4 lid 2 Wvggz zou dit afhankelijk zijn van de door die commissie te treffen klachtenregeling of te nemen beslissing ad hoc. Hoe dan ook, ingevolge het bepaalde in art. 1:7 Wvggz geeft de rechter ambtshalve last tot toevoeging van een advocaat aan de betrokkene indien niet blijkt dat betrokkene reeds een advocaat heeft en betrokkene beroep tegen de beslissing van de klachtencommissie instelt.12.Uit deze wettelijke bepaling volgt dat in de fase waarin de rechtbank als klachtenrechter (achteraf) beslist over de rechtmatigheid van een op grond van art. 8:9 Wvggz door de zorgverantwoordelijke genomen beslissing tot opneming, de toevoeging van een advocaat is geregeld.
2.17
In reactie op de toelichting op de klacht onder 3: het betoog aldaar miskent mijns inziens dat de regeling van art. 8:11 – 8:13 Wvggz betrekking op heeft op crisissituaties die niet in de zorgmachtiging zijn voorzien. Voor crisissituaties die de rechter bij het verlenen van de zorgmachtiging wél voorziet, kunnen in één zorgmachtiging ambulante vormen van verplichte zorg worden gecombineerd (al dan niet onder een bepaalde voorwaarde of in een bepaalde situatie) met het ‘opnemen in een accommodatie’ als vorm van verplichte zorg. Verschillende mogelijkheden kwamen in alinea 2.11 hiervoor al aan de orde. Voor zover dat al niet is gebeurd in het zorgplan, kan de machtigingsrechter eventueel zelf een uitsplitsing maken overeenkomstig de onder (d) genoemde mogelijkheid. Op deze wijze kan de rechter de onderlinge verhouding tussen de verschillende, in één zorgmachtiging toegestane vormen van verplichte zorg vaststellen.
2.18
Het voorgaande voert mij tot de slotsom dat het middel faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑08‑2020
Volgens de beschikking: omdat als gevolg van het virus COVID-19 geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de verblijfplaats van betrokkene kon plaatsvinden.
De formulering van deze overwegingen van de rechtbank is kennelijk gericht op art. 1:1 lid 2 en art. 3:4 Wvggz.
Zie art. 2.1 van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg (besluit van 16 mei 2019, Stb. 198).
Het cassatierekest haalt een gedeelte aan uit blz. 18 (par. 5.1) en uit blz. 20 (onder het tussenkopje “Bij wet voorzien”).
Tweede nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 154 – 155.
Doorgaans niet omdat daarvoor een wettelijke basis zou ontbreken, maar op de grond dat opneming in een accommodatie (nog) niet nodig werd geacht en/of omdat het subsidiariteitsvereiste daaraan in de weg staat indien ambulante zorg nog tot de reële mogelijkheden behoort en in noodgevallen toepassing kan worden gegeven aan art. 8:11 – 8:13 Wvggz. Zie bijv. Rb. Zeeland-West-Brabant 25 maart 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1528.
Zie bijv. Rechtbank Rotterdam 20 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2710.
Zie MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 12 – 13 en blz. 72 e.v.; Nota van wijziging, Kamerstukken II 2013/14, 32 399, nr. 10, blz. 92 – 93; Tweede Nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 89 en 157. NB: voor onvoorziene crisissituaties tijdens de looptijd van de machtiging zijn de artikelen 8:11 – 8.13 Wvggz bedoeld.
SDU Commentaar Gedwongen zorg, Wvggz, februari 2020, art. 6:4, aant. C.7.4 respectievelijk C.7.5 (W.J.A.M. Dijkers). Zie ook: Ambulante verplichte zorg in de praktijk, JGGZR 2020/27; Rechtbank Rotterdam 20 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2710; Rechtbank Den Haag 1 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7251; Rechtbank Amsterdam 6 april 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2328.
Enkele voorbeelden:Rechtbank Noord-Nederland 5 augustus 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2721;Rechtbank Rotterdam 30 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4116.
Zie in deze richting: Rechtbank Noord-Nederland 20 april 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1766; Rechtbank Rotterdam 25 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4779.
In de voorgestelde reparatiewet (Kamerstukken II 2019/20, 35 456, nr. 2) wordt hieraan toegevoegd het geval dat de betrokkene beroep instelt tegen de beslissing van de geneesheer-directeur bedoeld in art. 8:19 Wvggz (op een aanvraag tot beëindiging van de verplichte zorg).