Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/264
264 Art. 7:17 e.v. RV
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS692001:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Non-conformiteit omvat ieder verschil tussen de zaak die het onderwerp van de overeenkomst uitmaakt en de feitelijk afgeleverde zaak (Asser/Hijma 7-I 2019/467 en T.M., Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 en Boek 7 titels 1, 7, 9 en 14 1990, p. 118).
De aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan moeten in acht worden genomen. Vast dient bijv. te staan welke kwaliteitseisen partijen met betrekking tot de leveranties zijn overeengekomen. Partijen kunnen zijn overeengekomen in welke gevallen sprake is van ‘niet aan de overeenkomst beantwoorden’ in de zin van art. 7:17 BW. Of dat het geval is, is een kwestie van uitleg van de overeenkomst (HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1101, NJ 2021/258 (Hoist/Vodafone)).
Zo moet een woning bewoond kunnen worden op een voldoende veilige manier, met een redelijke mate van duurzaamheid en zonder dat het woongenot wezenlijk wordt aangetast (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414, NJ 2010/62 met nt. M.H. Wissink (De Rooij/Van Olphen) en mag de koper van een tweedehandsauto verwachten dat hem een veilige auto wordt geleverd (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2410 r.o. 3.9.3, NJ 2010/258 met nt. Jac. Hijma (Westminster Rental)). Zie ook W.L. Valk, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:17 BW. Valk verwijst naar art. 35 lid 2 Weens Koopverdrag.
De onderzoeksplicht van de koper (Asser/Hijma 7-I 2019/488).
Volgens art. 7:17 BW is het beantwoorden van de koopovereenkomst het uitgangspunt en is non-conformiteit ook mogelijk zonder dat sprake is van schending van een mededelings- of onderzoeksplicht. Zie bijv. HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2003, NJ 2021/8 en JIN 2021/9 met nt. R.J.G. Mengelberg (kopers/Heijmans; lichtoverlast van een nabijgelegen tennispark); het hof had niet kenbaar beoordeeld of de lichtoverlast van zodanige aard was dat de woningen niet de eigenschappen bezaten die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan de kopers de aanwezigheid niet behoefden te betwijfelen.
Zie ook nr. 146.
Art. 7:22 lid 1 jo art. 7:21 BW: de consument-koper moet de verkoper eerst in de gelegenheid stellen alsnog deugdelijk te presteren voordat de koper de ontbinding als remedie of prijsvermindering in stelling kan brengen. Die kans hoeft niet altijd te worden geboden, zoals blijkt uit de als bevrijdende verweren aan te merken ‘tenzij-bepalingen’ in art. 7:21 lid 1 BW. Met de implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 (implementatiewet TK 35734) zijn, onder meer, deze ‘tenzij-bepalingen’ uitgebreid. Zie ook art. 7:22 lid 2 en 5 BW.
HvJ EU 4 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:357, NJ 2016/148. Het arrest Faber/Hazet wordt besproken in nr. 384.
Art. 7:18a lid 2 Rv vervangt sinds 27 april 2022 art. 7:18 lid 2 Rv. Zie voor uitzonderingen op het vermoeden (de tenzij-bepaling in art. 7:18a lid 2 BW; een bevrijdend verweer) Asser/Hijma 7-I 2019/480 en 481 (tweedehands auto’s en levende have), Van Dongen & De Feijter 2010 en Hof Den Haag 31 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:869. Het vermoeden van art. 7:18a lid 2 BW speelt opnieuw na herstel of vervanging (art. 7:21 lid 1 en 4 BW): Hof Den Haag 24 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2147.
Zie Asser/Hijma 7-I 2019/477 en W.L. Valk, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:18 lid 2 BW. Zie ook HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1666, NJ 2021/353 met Red. Aant. Wanneer de verkoper geen bewijs van zijn stellingen heeft aangeboden, zal geen bewijs worden opgedragen.
Vordert eiser nakoming van een betalingsverplichting van verweerder op grond van levering van een zaak, dan kan verweerder een beroep doen op feiten en omstandigheden die maken dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt aangezien de zaak niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten (art. 7:17 lid 1 BW).1 Partijen kunnen van mening verschillen over de vraag aan welke vereisten de geleverde zaak dient te voldoen (conformiteit).2 Bij verweerder berust de bewijslast dat sprake is van non-conformiteit. Indien de koper zich bij een nakomingsvordering door de verkoper beroept op non-conformiteit, wordt de stelplicht en bewijslast voor de koper en de beoordeling door de rechter of de koper aan zijn stelplicht en bewijslast heeft voldaan, vereenvoudigd door de regel dat de gekochte zaak geschikt moet zijn voor normaal gebruik3 en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (art. 7:17 lid 2 BW).4 Een gebrek dat aan normaal gebruik in de weg staat leidt tot non-conformiteit, ook als de verkoper het gebrek niet kende.5
Het bevrijdend verweer raakt de betalingsverplichting van verweerder niet; of een zaak al of niet conform is geleverd, ontheft verweerder niet van zijn betalingsverplichting (art. 7:26 BW).
De facturen van eiser zijn verschuldigd, ongeacht de vraag of eiser behoorlijk heeft gepresteerd. De koper zal, om bevrijd te worden van zijn betalingsverplichting of van een deel daarvan, de overeenkomst geheel of gedeeltelijk moeten (kunnen) ontbinden.6 Verweerder kan vooruitlopend op de ontbinding een beroep doen op een opschortingsrecht. Verweerder kan, mocht de tekortkoming toerekenbaar zijn, ook een beroep doen op schadevergoeding en het daarmee gepaard gaande bedrag verrekenen met de koopsom. Naast de non-conformiteit is veelal een beroep op vernietiging wegens dwaling mogelijk.
Bij consumentenkoop van een roerende zaak (art. 7:5 lid 1 BW) gelden enkele bijzondere bepalingen.7 Of sprake is van een consumentenkoop moet worden beoordeeld met in achtneming van het bepaalde in het arrest Faber/Hazet8 en dat wil onder meer zeggen dat de rechter ambtshalve de vraag dient de beantwoorden of een van de procespartijen consument is. Bij een consumentenkoop gaat art. 7:18a lid 2 BW uit van een wettelijk vermoeden. Het vermoeden geldt nadat (en aannemende dat de verkoper ook het gebrek en het tijdstip van ontdekking betwist) de consument bewijst dat de gekochte zaak niet in overeenstemming is met de overeenkomst en het gebrek zich binnen één jaar na aflevering werkelijk heeft voorgedaan.9 Art. 7:18a lid 2 BW is gelijkwaardig aan een regel van openbare orde en moet zo nodig door de rechter ambtshalve worden toegepast. Dat betekent dat de rechter deze bewijsregel ook moet toepassen wanneer de consument zich niet uitdrukkelijk op deze bepaling heeft beroepen. De verkoper dient op grond van art. 7:18a lid 2 BW dit bewijsvermoeden niet slechts te ontzenuwen maar bewijs van het tegendeel te leveren.10 Het bewijsvermoeden kan alleen worden weerlegd indien de verkoper bewijst dat de niet-conformiteit niet is veroorzaakt door een gebrek dat ten tijde van de koop al bestond. Deze uitleg van art. 7:18a lid 2 BW is gegrond op de richtlijnconforme interpretatie van art. 5 lid 3 EG-richtlijn consumentenkoop.