Vgl. onder meer HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:886, HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3115, HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1179 en HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762.
HR, 19-09-2017, nr. 15/05686
ECLI:NL:HR:2017:2416
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
15/05686
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2416, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:847, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:847, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2416, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0381
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. De vaststelling dat "verdachte eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld" is niet zonder meer begrijpelijk aangezien het Uittreksel Justitiële Documentatie daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/05686
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 november 2015, nummer 21/001473-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.L.A. Klaassen, advocaat te Vught, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
3.2.
De verdachte is ter zake van "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:
"Het hof is met de politierechter van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit en het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2015 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld, niet met een andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in het aangevoerde ter zitting geen aanleiding om af te wijken van hetgeen de oriëntatiepunten straftoemeting voor het onderhavige feit aangeven. Een dergelijke straf van hierna te noemen duur acht het hof passend en geboden."
3.3.
De vaststelling dat "verdachte eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld" is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4 Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Conclusie 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. De vaststelling dat "verdachte eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld" is niet zonder meer begrijpelijk aangezien het Uittreksel Justitiële Documentatie daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 15/05686 Zitting: 20 juni 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 24 november 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte en mr. R.L.A. Klaassen, advocaat te Vught, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het eerste middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte ‘redelijkerwijs moest weten’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 18 januari 2013, te Beesd, gemeente Geldermalsen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten de categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A2, als bestuurder een motorrijtuig, te weten een personenauto, van die categorie heeft bestuurd.”
3.3.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen die in de aanvulling op het arrest zijn opgenomen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van misdrijf (als bijlage op pagina 1-3 van het proces-verbaal met nummer 18.01.2013.2010.001262), voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik zag/constateerde, danwel stelde na onderzoek vast, dat een persoon als degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur heeft bestuurd of doen besturen.
Artikel 9 lid 2 WVW 1994
Overtredingsgegevens/waarneming
Datum : 18-01-2013Omstreeks : 20:10 uurPlaats : BeesdGemeente : GeldermalsenLocatie : De Rijksweg A2 Rechts Hm.p: 83,0Buiten een als zodanig aangeduide bebouwde komSoort weg : Autosnelweg, zijnde een voor het openbaar verkeeropenstaande wegVoertuig : PersonenautoMerk/type : Alfa RomeoKenteken : [AA-00-AA] Land: Nederland
Verdachte werd ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde bepalingen door middel van een stopteken gevorderd zijn motorrijtuig te doen stilhouden waaraan hij voldeed.Bij informatie bleek dat het rijbewijs van verdachte voor het besturen van genoemd motorrijtuig door het CBR Divisie Vorderingen ongeldig was verklaard.Ingangsdatum: 07-03-2003Ongeldig verklaarde categorie(en) : B
Reden verdenking:Het betrof een verkeerscontrole
Personalia verdachteVerdachte werd staande gehouden en verstrekte mij desgevraagd de volgende personalia:
Achternaam : [verdachte]Voornamen : [...]Geboren : [...] - [...] -1966Geboortegemeente : [geboorteplaats] in NederlandGeslacht : mannelijkBurger Service Nummer : [0001]Adres : [a-straat 1]Postcode en Woonplaats : [...]Land : Nederland
Personalia conform : PaspoortNummer : [0001]
2. Het op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van kennisgeving van bekeuring (als bijlage van het proces-verbaal met nummer 16.06.2010.2355.003554), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik constateerde dat op 16 juni 2010 te 23:55 uur te Hurwenen, gemeente Maasdriel door verdachte met een PA (het hof verstaat een personenauto) Alfa Romeo met het kenteken [AA-00-AA] , kleur zwart de volgende overtreding werd verricht: rijden terwijl rijbewijs ongeldig is verklaard.
De verdachte gaf, daarnaar gevraagd op:Naam : [verdachte]Voornamen : [...]Geboorteplaats : [...]Geboortedatum : [...] - [...] -1966
De verklaring van verdachte:“Ik wist het niet”.
3. een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van misdrijf met nummer 16.06.210.2355.003554, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik zag/constateerde dat een persoon als degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur heeft bestuurd of doen besturen.
Artikel 9 lid 2 WVW
OvertredingsgegevensDatum : 16-06-2010Omstreeks : 23:55 uurPlaats : HurwenenGemeente : MaasdrielLocatie : WaaldijkBuiten een als zodanig aangeduide bebouwde komSoort weg : Een weg, niet zijnde een autoweg of autosnelweg,zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande wegVoertuig : PersonenautoMerk/type : Alfa Romeo Kleur: ZwartKenteken : [AA-00-AA] Land: Nederland
Bij informatie bleek dat het rijbewijs van verdachte voor het besturen van genoemd motorrijtuig door het CBR Divisie Vorderingen ongeldig was verklaard.
Ingangsdatum: 07-03-2003Ongeldig verklaarde categorie(en): B
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij de volgende personalia:
Achternaam : [verdachte]Voornamen : [...]Geboren : [...] - [...] -1966Geboortegemeente : [geboorteplaats] in Nederland
Dit bescheid wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
4. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, voorzover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
Datum:28 februari 2003
Nummer:2002 008 320
Onderwerp:Vorderingsprocedure betreffende de artikelen 130-134 van de Wegenverkeerwet 1994 (WVW94); besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs wegens het niet tijdig betalen van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
De Minister van Verkeer en Waterstaatneemt dit besluit, omdat [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , niet tijdig de kosten van de EMA heeft betaald.
Besluit I. [verdachte] heeft niet de vereiste medewerking verleend aan de EMA. II. Het rijbewijs van [verdachte] wordt voor alle categorieën ongeldig verklaard.
De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die van de dagtekening van dit besluit.
Dit bescheid wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.”
3.4.
Het hof heeft in zijn arrest onder de kop “Overweging met betrekking tot het bewijs” (pagina 2) nog het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte gesteld dat hij niet op de hoogte was van het feit dat zijn rijbewijs niet meer geldig was en dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij eerder voor een zelfde feit is aangehouden. De verdachte heeft gevraagd hem vrij te spreken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte op 16 juni 2010 voor een zelfde strafbaar feit is aangehouden en hem toen is medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Hiervoor is verdachte toen een proces-verbaal aangezegd. Verdachte had, gelet op de staandehouding van 16 juni 2010, op de bewuste dag minst genomen redelijkerwijs moeten weten dat zijn rijbewijs voor categorie B ongeldig was verklaard.”
3.5.
Volgens vaste rechtspraak is de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van een verdachte per aangetekende brief is verzonden en die brief niet retour is gekomen, onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten van de ongeldigverklaring in de zin van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994.1.Datzelfde geldt indien de brief zowel onaangetekend als aangetekend is verzonden en beide brieven niet als onbestelbaar retour zijn gekomen.2.Maar als bijvoorbeeld naast de niet-retour gekomen kennisgeving over de ongeldigverklaring van het rijbewijs tevens wordt vastgesteld dat het CBR het rijbewijs van de verdachte heeft ontvangen en dat verdachte nadien geen nieuw rijbewijs heeft aangevraagd, kan daaruit wél worden afgeleid dat een verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.3.
3.6.
In Hoge Raad 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8246, NJ 2012, 321 lag het iets anders. In die zaak was de gepoogde berichtgeving van de ongeldigverklaring wél retour gekomen, met daarbij de mededeling “niet afgehaald”. Het hof achtte evenwel bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, omdat verdachte (wel) een brief had ontvangen met daarin de mededeling dat hij verplicht is aan de Educatieve Maatregel Alcohol (‘EMA’) mee te werken, dat de betaling van de kosten hiervan binnen tien weken ontvangen moet zijn en dat wanneer hij niet betaalt of wanneer hij zonder geldige reden niet op de EMA verschijnt, het CBR zijn rijbewijs ongeldig zal verklaren. Voorts had het hof daarbij in aanmerking genomen dat verdachtes raadsman tegen de opgelegde EMA bezwaar had aangetekend, welk bezwaar geen schorsende werking heeft. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat het redelijkerwijs moeten weten van de ongeldigverklaring ontoereikend was gemotiveerd. Een ander voorbeeld in deze lijn betreft Hoge Raad 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1179. Het hof had bewezenverklaard dat de verdachte op 8 december 2010 heeft gereden en dat hij toen redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte tweemaal eerder is aangehouden ter zake van rijden onder invloed, waarvoor hij door de politierechter is veroordeeld. Na zijn aanhouding op 8 december 2010 heeft de verdachte ten overstaan van verbalisanten verklaard dat hij op enig moment na zijn (tweede) aanhouding een brief heeft ontvangen van het CBR, inhoudende dat hij de EMA-cursus moest volgen. Omdat verdachte de daarmee gemoeide kosten niet kon betalen, heeft hij telefonisch contact gezocht met het CBR. In dat gesprek werd hem, zo verklaart hij, verteld dat het niet volgen van die cursus consequenties zou hebben voor zijn rijbewijs. Het CBR heeft het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs in een brief vervolgens aangetekend verzonden naar het destijds geldende GBA-adres van verdachte en deze aangetekend verzonden brief is niet retour gekomen. De Hoge Raad oordeelde ook hier dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard, gelet op de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. De Hoge Raad betoont zich ten aanzien van het bewijs van het weten of redelijkerwijs moeten weten van de ongeldigverklaring dus streng.4.
3.7.
In de onderhavige zaak heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte op 18 januari 2013 heeft gereden en dat hij toen redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De steller van het middel wijst er in de toelichting op het middel terecht op, dat de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van een verdachte zowel onaangetekend als aangetekend is verzonden, en beide brieven niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, onvoldoende is om vast te stellen dat de verdachte redelijkerwijs moest weten van de ongeldigverklaring in de zin van artikel 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994. Een blik over de papieren muur leert, en ook daar wijst de steller van het middel terecht op, dat de aangetekende brief inhoudende het besluit tot ongeldigverklaring retour is gekomen met de mededeling ‘vertrokken’, terwijl de onaangetekende brief niet retour is gekomen. Die omstandigheid alleen is onvoldoende voor de vaststelling dat de verdachte redelijkerwijs moest weten van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Het hof heeft bij die vaststelling echter (ook) betrokken dat verdachte op 16 juni 2010 voor een zelfde strafbaar feit is staande gehouden en hem toen is medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Gelet op die staande houding op 16 juni 2010 had de verdachte op 18 januari 2013 minst genomen redelijkerwijs moeten weten dat zijn rijbewijs voor categorie B ongeldig was verklaard, aldus het hof.
3.8.
De voorliggende zaak onderscheidt zich naar mijn mening in beslissende mate van de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin het bewijs ontoereikend werd geoordeeld, aangezien het hof in zijn nadere bewijsoverweging de eerdere staandehouding op 16 juni 2010 heeft betrokken. Uit de bewijsmiddelen volgt inderdaad dat een verbalisant de verdachte op 16 juni 2010 heeft zien rijden, terwijl het rijbewijs van de verdachte al met ingang van 7 maart 2003 ongeldig was verklaard. De verdachte is daarop staande gehouden, waarop, zo ligt in die bewijsmiddelen besloten, de verdachte te kennen is gegeven dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard door het CBR. Daarop heeft de verdachte geantwoord dat hij dat niet wist. Daarmee lijkt mij dat het bewijs van het – voor de toekomst – redelijkerwijze moeten vermoeden dat het rijbewijs ongeldig is op niet-onbegrijpelijke wijze wel aangenomen kan worden.
3.9.
Voor zover het middel klaagt dat uit het door het hof voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van kennisgeving van bekeuring (bewijsmiddel 2) niet blijkt dat aan verdachte destijds de cautie is gegeven, hetgeen tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden, is dat een punt dat niet voor het eerst in cassatie aangevoerd kan worden. Maar daarnaast mist het middel feitelijke grondslag, nu uit het door verbalisant opgemaakte (mini-)proces-verbaal wel degelijk blijkt dat de verbalisant verdachte heeft meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is: onder de kolom N.T.A.V. is het vakje J omcirkeld.
3.10.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het tweede middel klaagt over de strafmotivering, in het bijzonder over de overweging van het hof, inhoudende dat de verdachte blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2015 eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld, waardoor niet met een andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, welke vaststelling in het licht van de inhoud van dat uittreksel onbegrijpelijk is.
4.2.
Het hof heeft met betrekking tot de strafoplegging het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto zonder daartoe in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Verdachte heeft hiermee op onverantwoorde wijze deelgenomen aan het verkeer.
De politierechter heeft verdachte wegens het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. De advocaat-generaal heeft dienovereenkomstig gevorderd.
Het hof is met de politierechter van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit en het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2015 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld, niet met een andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in het aangevoerde ter zitting geen aanleiding om af te wijken van hetgeen de oriëntatiepunten straftoemeting voor het onderhavige feit aangeven. Een dergelijke straf van hierna te noemen duur acht het hof passend en geboden.”
4.3.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2015 betreffende de verdachte. Dit uittreksel vermeldt onder het kopje “volledig afgedane zaken betreffende misdrijven” dat:- de verdachte door de politierechter in ’s-Hertogenbosch op 5 februari 2007 onherroepelijk is vrijgesproken voor de aan hem tenlastegelegde overtredingen van artikel 8 lid 2 aanhef en onder b Wegenverkeerswet 1994 en artikel 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 op 5 februari 2005;- de verdachte door de politierechter in ’s-Hertogenbosch op 30 juni 2003 onherroepelijk is vrijgesproken voor de aan hem tenlastegelegde overtreding van artikel 138 Sr;- de verdachte door de politierechter in ’s-Hertogenbosch op 31 januari 2003 onherroepelijk is veroordeeld voor de aan hem ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (artikel 285 Sr) en overtreding van artikel 8 lid 2 aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994;- de verdachte op 20 oktober 1999 en op 10 december 1996 een transactie opgelegd heeft gekregen voor respectievelijk de overtreding van artikel 138 Sr en voor de overtreding van artikel 8 lid 2 aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994;- de verdachte door de meervoudige strafkamer van de (toen nog) rechtbank ’s-Hertogenbosch onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 36 WVW (oud);- een tweetal zaken die betrekking hebben op artikel 114 Wetboek van Militair Strafrecht is geseponeerd in verband met een krijgstuchtelijke afdoening.Onder het kopje “(On)herroepelijke zaken betreffende misdrijven met lopende proeftijd” staat voorts vermeld dat de overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 op 16 juni 2010 is geseponeerd. Daarnaast vermeldt het uittreksel onder het kopje “Niet onherroepelijke zaken betreffende misdrijven” het onderhavige feit.
4.4.
Zoals hiervoor onder 4.3 is weergegeven bevat het desbetreffende uittreksel geen onherroepelijke veroordeling voor de overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat ’s hofs vaststelling dat de verdachte “eerder voor hetzelfde feit is veroordeeld”, niet zonder meer begrijpelijk is aangezien het uittreksel van 8 oktober 2015 daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.5.
4.5.
Het middel treft doel.
5. Het tweede middel is terecht voorgesteld. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de in artikel 81 RO bedoelde motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2017
Zie HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762.
HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8747.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 4 november 2011, ECLI:NL:HR:2014:3115.
Zie onder meer HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:887 (rov. 2.3), HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:3073 (rov. 2.3), HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:308 (rov. 3.3).