Vgl. o.m. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3115, HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1179 en HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762.
HR, 16-05-2017, nr. 15/05096
ECLI:NL:HR:2017:886
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-05-2017
- Zaaknummer
15/05096
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:886, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑05‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:339, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:339, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:886, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2016
- Wetingang
art. 9 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
Jwr 2017/42
SR-Updates.nl 2017-0237
NbSr 2017/224
Jwr 2017/42
Uitspraak 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Wetenschap dat rijbewijs ongeldig is verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte per aangetekende brief aan deze is verzonden en niet retour is gekomen bij het CBR, kan niet worden afgeleid dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Die gevolgtrekking kan daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met de omstandigheid dat door een verbalisant is waargenomen dat verdachte en zijn vriendin na het tegemoetkomend passeren van het politievoertuig wisselden van zitplaats, waarna de vriendin van verdachte reed.
Partij(en)
16 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/05096
SG/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 oktober 2015, nummer 22/002022-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte "wist" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij, op 23 februari 2014, te Dordrecht, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Oranjelaan, als bestuurder een motorrijtuig, te weten een personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd."
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal misdrijf d.d. 12 maart 2014 van de politie Zuid-Holland-Zuid met zaaknummer 0013700964. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik constateerde dat een persoon een feit pleegde dat valt onder artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarneming:
Datum 23-02-2014
Omstreeks 10:16 uur
Plaats Dordrecht
Locatie Oranjelaan
Soort weg een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Voertuig personenauto
Verdachte werd ter controle op de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gestelde bepalingen gevorderd zijn motorrijtuig te doen stilhouden. Bij informatie bleek dat het rijbewijs van verdachte voor het besturen van genoemd voertuig door het CBR ongeldig was verklaard.
Personalia verdachte: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]
2. Een geschrift, zijnde de mededeling van het CBR van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte, aangetekend verzonden op 9 maart 2007 en niet retour gekomen.
3. Een proces-verbaal Wet Mulder d.d. 5 oktober 2014 van de Politie, Eenheid Rotterdam, met nr. PL1700-2014403384-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Aanvullend kan ik verklaren dat [verdachte] en zijn vriendin wisselden van zitplaats in het voertuig, nadat wij hen tegemoetkomend waren gepasseerd.
Het onder 2 gebruikte geschrift is slechts gebruikt in samenhang met andere bewijsmiddelen."
3.4.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Wetenschap
Namens de verdachte is bepleit dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte wetenschap had van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het besluit van 9 maart 2007 tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte is aangetekend verzonden en niet retour gekomen. Daarnaast is door de verbalisant waargenomen dat de verdachte en zijn vriendin na het tegemoetkomend passeren van het politievoertuig wisselden van zitplaats, waarna de vriendin van verdachte reed. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte op 23 februari 2014 moet hebben geweten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard."
3.5.
Uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief aan deze is verzonden en niet retour is gekomen bij het CBR, kan niet worden afgeleid dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Die gevolgtrekking kan daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met hetgeen het Hof blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering voor het overige in aanmerking heeft genomen.
De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte wist dat een op de naam van de verdachte gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard, is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Wetenschap dat rijbewijs ongeldig is verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte per aangetekende brief aan deze is verzonden en niet retour is gekomen bij het CBR, kan niet worden afgeleid dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Die gevolgtrekking kan daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met de omstandigheid dat door een verbalisant is waargenomen dat verdachte en zijn vriendin na het tegemoetkomend passeren van het politievoertuig wisselden van zitplaats, waarna de vriendin van verdachte reed.
Nr. 15/05096 Zitting: 18 april 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 oktober 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, advocaat te Rotterdam, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen, die zich lenen voor een gezamenlijke bespreking, klagen erover dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. In het eerste middel wordt betoogd dat uit de bewijsvoering niet kan blijken dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest. Het tweede middel klaagt dat daaruit evenmin volgt dat de verdachte wetenschap had van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 23 februari 2014, te Dordrecht, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Oranjelaan, als bestuurder een motorrijtuig, te weten een personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.”
3.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal misdrijf d.d. 12 maart 2014 van de politie Zuid-Holland-Zuid met zaaknummer 0013700964. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - : als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik constateerde dat een persoon een feit pleegde dat valt onder artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarneming:
Datum: 23-02-2014
Omstreeks: 10:16 uur
Plaats: Dordrecht
Locatie: Oranjelaan
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Voertuig: personenauto
Verdachte werd ter controle op de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gestelde bepalingen gevorderd zijn motorrijtuig te doen stilhouden. Bij informatie bleek dat het rijbewijs van verdachte voor het besturen van genoemd voertuig door het CBR ongeldig was verklaard.
Personalia verdachte: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
2. Een geschrift, zijnde de mededeling van het CBR van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte, aangetekend verzonden op 9 maart 2007 en niet retour gekomen.
3. Een proces-verbaal Wet Mulder d.d. 5 oktober 2014 van de Politie, Eenheid Rotterdam, met nr. PL1700-2014403384-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - : als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Aanvullend kan ik verklaren dat [verdachte] en zijn vriendin wisselden van zitplaats in het voertuig, nadat wij hen tegemoetkomend waren gepasseerd.”
3.3. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. De bewijsmiddelen houden weliswaar niet met zoveel woorden in dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest maar dat ligt naar ik meen wel besloten in de constatering van de verbalisant dat, op de nader aangegeven tijd en plaats het strafbare feit van art. 9 WVW1994 door hem werd geconstateerd. Het lijkt mij aannemelijk dat het hof dat bewijsmiddel in de zo-even bedoelde zin gelezen heeft, waarbij het hof ook nog in de bewijsvoering heeft betrokken de waarneming van de verbalisant dat na het constateren van het strafbare feit de verdachte – kennelijk als bestuurder van de auto - van plaats wisselde met zijn vriendin. Bij elkaar lijkt mij dat een voldoende – niet onbegrijpelijke – onderbouwing van het bestuurderschap van de verdachte.
3.4. Een blik over de papieren muur bevestigt de hierboven gegeven lezing van de bewijsmiddelen. Het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van de politie van 12 maart 2014 is in het onderliggende proces-verbaal, bevat naast de in bewijsmiddel 1 opgenomen passage, de volgende verklaring van de verdachte:
“Ik werd aangevallen door iemand met een stuk hout. Ik werd geslagen op de achterkant van mijn onderbeen en de zijkant van mijn bovenbeen. Mijn vriendin kwam rennend aan, we moesten snel weg. Ik ben in de auto gesprongen samen met haar, ik reed. We moesten snel weg.”
Voorts bevat het eveneens voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van de politie van 5 oktober 2014 in het onderliggende proces-verbaal, naast het in bewijsmiddel 3 opgenomen onderdeel, nog de volgende passage:
“Verdachte [verdachte] verklaarde dat hij was aangevallen door iemand met een stuk hout. En dat hij geslagen was. Zijn vriendin kwam rennend aan, waarop ze snel de auto in zijn gesprongen en zijn weggereden.
(…)
Na de wissel reed de vriendin van [verdachte], die wel in het bezit was van een geldig rijbewijs. Mijns inziens had men ervoor kunnen kiezen om de vriendin direct te laten rijden. Ik acht het, zeker in een dergelijke stressvolle situatie, onverstandig om achter het stuur plaats te nemen zonder rijbewijs.”
3.5. De conclusie van deze excursie naar gene zijde van de cassatiemuur is dat, ook als men de door het hof in zijn arrest opgenomen bewijsmiddelen ontoereikend zou achten het evident is de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij dit middel voor zover betrekking hebbende op het punt dat niet kan blijken dat hij daadwerkelijk de bestuurder is geweest. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting, alwaar de inhoud van de dossierstukken is voorgehouden en het desbetreffende punt niet door de raadsman van de verdachte aan de orde is gesteld, alsmede op hetgeen hiervoor onder 3.4 is uiteengezet, zal een hernieuwde behandeling van de zaak naar verwachting niet tot een andere uitkomst ten aanzien van dit onderdeel van de bewezenverklaring leiden. Derhalve kan een eventueel aan te nemen verzuim (ook) wegens het ontbreken van belang voor de verdachte bij vernietiging op dit punt niet tot cassatie te leiden.
3.6. Het tweede middel komt, zoals eerder gezegd, op tegen ‘s hofs oordeel dat de verdachte wist van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
3.7. Het hof heeft in de bestreden uitspraak dienaangaande het volgende overwogen:
“Wetenschap
Namens de verdachte is bepleit dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte wetenschap had van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het besluit van 9 maart 2007 tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte is aangetekend verzonden en niet retour gekomen. Daarnaast is door de verbalisant waargenomen dat de verdachte en zijn vriendin na het tegemoetkomend passeren van het politievoertuig wisselden van zitplaats, waarna de vriendin van verdachte reed. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte op 23 februari 2014 moet hebben geweten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.”
3.8. In de onderhavige zaak heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte op 23 februari 2014 als bestuurder heeft gereden en dat hij toen wel moest hebben geweten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarbij heeft het Hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
- het besluit van 9 maart 2007 tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte is aangetekend verzonden en niet retour gekomen;
- de verbalisant heeft daarnaast waargenomen dat de verdachte en zijn vriendin na het tegemoetkomend passeren van het politievoertuig wisselden van zitplaats, waarna de vriendin van verdachte reed.
3.9. Volgens vaste rechtspraak is de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van een verdachte per aangetekende brief is verzonden en die brief niet retour is gekomen, onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte wist van de ongeldigverklaring in de zin van art. 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994.1.Het hof heeft dan ook terecht niet volstaan met alleen deze vaststelling. Maar naar mijn mening heeft het hof door daarnaast nog in aanmerking te nemen dat de verdachte en zijn vriendin na het passeren van een politievoertuig van plaats wisselden waarna de vriendin van de verdachte reed, nog steeds niet op voldoende wijze vastgesteld dat verdachte wist dat zijn rijbewijs inmiddels ongeldig was verklaard. Het is immers goed mogelijk dat die gedraging van de verdachte een andere oorzaak had, bijvoorbeeld dat de verdachte gedronken of ‘geblowd’ had en zich realiseerde dat hij daardoor niet mocht rijden. De bewijsvoering bevat ook overigens geen omstandigheden waaruit de vereiste wetenschap van de verdachte kan worden afgeleid. Het vorenstaande brengt mij ertoe te concluderen dat de bewijsredenering van het hof in dit opzicht tekort schiet. De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4. Het tweede middel slaagt. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden verworpen.
5. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
Beroepschrift 14‑11‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienr.: S/15/05096
CASSATIESCHRIFTUUR
houdende middelen van cassatie
inzake:
[requirant],
wonende te [woonplaats],
requirant in cassatie in een te zijnen laste
gewezen arrest van het Hof te Den Haag
d.d. 20 oktober 2015
onder rolnr. : 22.002022-15
Middelen van cassatie
Verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van het recht.
I
Ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft het Hof het tenlastegelegde bewezenverklaard nu het bewezenverklaarde niet volgt uit de bewijsmiddelen.
Toelichting
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de betreffende bestuurder inderdaad requirant was.
II.
Ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft het Hof het tenlastegelegde bewezenverklaard nu het bewezenverklaarde niet volgt uit de bewijsmiddelen.
Toelichting
Bewezenverklaard is dat requirant wist dat hij geen geldig rijbewijs had.
Uit de bewijsmiddelen valt deze wetenschap echter niet af te leiden.
Immers,
Uit het eerste bewijsmiddel blijkt niet dat requirant het besluit tot ongeldigverklaring daadwerkelijk heeft ontvangen, nu uit dit bewijsmiddel niet blijkt dat requirant woonachtig was op het adres, waarheen het besluit is verzonden en, als dit adres het juiste was, evenmin dat requirant dit besluit heeft aangenomen en zeker niet dat hij heeft kennisgenomen van de inhoud van dit besluit;
Uit het tweede bewijsmiddel blijkt evenmin wetenschap bij requirant.
Ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft het Hof deze wetenschap afgeleid uit de gedragingen van requirant, nu deze gedragingen niets zeggen over de wetenschap bij requirant..
Deze schriftuur wordt namens requirant ingediend en ondertekend door mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, die verklaart daartoe bepaaldelijk door requirant te zijn gevolmachtigd.
Rotterdam, 14 november 2016
Raadsman,