HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, m.nt. Y. Buruma.
HR, 30-01-2024, nr. 23/01010
ECLI:NL:HR:2024:31
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-01-2024
- Zaaknummer
23/01010
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:31, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑01‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2023:1981
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1089
ECLI:NL:PHR:2023:1089, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:31
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Moord op zwangere vrouw met wie verdachte een buitenechtelijke relatie heeft in 2017 in Enschede (art. 289 Sr). 1. Bewijsklacht. Kon hof bloedsporen in auto van verdachte voor bewijs gebruiken? 2. Bewijsklacht. Heeft hof feiten en omstandigheden, die niet uit bewijsmiddelen blijken, redengevend geacht voor bewezenverklaring? 3. Bewijsklacht. Kon hof oordelen dat door verdediging aangedragen alternatief scenario (door slachtoffer ontdekte inbrekers hebben haar om het leven gebracht) onaannemelijk is? 4. Bewijsklacht voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/01010
Datum 30 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2023, nummer 21-003489-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2024.
Conclusie 05‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Moord op zwangere vrouw in Enschede, art. 289 Sr. Falende bewijsklachten o.a. over voorbedachte raad (M4). Strekt tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01010
Zitting 5 december 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 10 maart 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens primair “moord” veroordeeld tot zestien jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Ten behoeve van de bespreking van de middelen, geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof weer.
De bewezenverklaring en bewijsvoering van het hof
4. Ten laste van de verdachte is primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 26 tot en met 27 augustus 2017 te [plaats] , opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] meerdere malen met kracht te stompen met enig voorwerp tegen het hoofd te slaan en/of meerdere malen heftig mechanisch botsend geweld toe te passen op het hoofd, de keel/hals en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of de mond/neus van die [slachtoffer] af te dekken en/of samen/dicht te drukken en/of (aldus) de ademhaling van die [slachtoffer] te beletten en/of die [slachtoffer] te doen stikken en/of die [slachtoffer] te wurgen en/of heftig mechanisch omsnoerend/samendrukkend geweld toe te passen op de keel/hals van die [slachtoffer] .”
5. Het hof heeft in zijn arrest de volgende op de Promis-werkwijze gebaseerde bewijsoverweging opgenomen (de voetnoten heb ik weggelaten):
“Inleiding
Verdachte kreeg via datingsite Badoo op 30 juni 2017 voor het eerst contact met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), waarbij verdachte zich presenteerde als [alias] , een alleenstaande KLM-piloot afkomstig uit Rotterdam en vader van een zoon die bij zijn ex woonde. In werkelijkheid had verdachte deze naam verzonnen, was hij getrouwd, had hij twee kinderen, woonde hij in [plaats] en werkte hij als beveiliger. In de maand juli 2017 ontstond een kortstondige relatie tussen hen en hadden [slachtoffer] en verdachte meerdere keren seksueel contact met elkaar. Verdachte was het vooral om de seks te doen. [slachtoffer] daarentegen wilde (ook) graag zwanger raken en dit gebeurde ook. Ze sprak hierover met vriendinnen, haar moeder en anderen, maar ook met verdachte zelf.
Volgens [slachtoffer] was zij zwanger van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat [slachtoffer] geen kind wilde en dat zij ook niet tegen hem heeft gezegd dat ze dat wilde. Bovendien wist verdachte dat [slachtoffer] niet zwanger van hem kon zijn omdat hij altijd met een condoom seksuele gemeenschap had met haar.
Uit de Whatsapp-gesprekken tussen [slachtoffer] en verdachte kan worden afgeleid dat de sfeer in die gesprekken verslechterde, de spanning toenam en de communicatie van de zijde van verdachte harder en bedreigender werd, nadat [slachtoffer] op 2 augustus 2017 aan verdachte had verteld dat zij zwanger van hem was.
Na zijn vakantie ging verdachte op 16 augustus 2017 naar [slachtoffer] toe en hadden zij een gesprek met elkaar. Uit het appcontact die avond om 23.17.23 uur tussen [slachtoffer] en haar vriendin [betrokkene 1] valt af te leiden dat [slachtoffer] en verdachte een uur hadden gepraat en dat verdachte niks met het kind te maken wilde hebben.
Op 25 augustus 2017 om 09.30.35 uur stuurde [slachtoffer] haar laatste SMS naar verdachte met als inhoud: “Graag contact met mij opnemen. Heb geen zin in gedoe maar als je geen contact opneemt laat je me geen keuze. De gevolgen zijn voor jou.” Verdachte heeft verklaard dit bericht te hebben gelezen.
Op 26 augustus 2017 omstreeks 09.30 uur belde verdachte onaangekondigd aan bij de woning van [slachtoffer] . Hij werd door haar binnengelaten en zij hadden volgens de verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep een rustig gesprek. Na enige tijd heeft verdachte de woning weer verlaten. Niemand heeft verdachte zien vertrekken.
Op 26 augustus 2017 om 12.01.58 uur heeft verdachte na thuiskomst alle Whatsappberichten met [slachtoffer] (3305 stuks) van zijn telefoon (Samsung Galaxy S5) verwijderd.
Op 27 augustus 2017 omstreeks 15.00 uur werd het stoffelijk overschot van [slachtoffer] door twee vriendinnen in haar woning aangetroffen. Zij bleek door ernstig geweld om het leven te zijn gebracht.
Verdachte werd op 29 augustus 2017 op verdenking van moord dan wel doodslag aangehouden en verblijft sindsdien in voorlopige hechtenis. Verdachte ontkent het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd.
Sporenonderzoek
Op voorhand merkt het hof op dat, gelet op de inhoud van de rapporten en de conclusies van de rapporteurs, de uitleg van de onderzoeksresultaten door de verdediging in zijn algemeenheid te stellig is. Het hof deelt deze uitleg niet.
In de woning van [slachtoffer] zijn door de politie meerdere sporen veiliggesteld en onderzocht. Dat heeft de onder meer de volgende onderzoeksresultaten opgeleverd.
1. dactyloscopisch spoor in bloed (AALD6002NL)
Dit spoor is onderzocht door brigadier [verbalisant 1] . Aangezien het door hem opgemaakte proces-verbaal een ogenschijnlijke discrepantie liet zien ten aanzien van de bruikbaarheid van dit spoor heeft het hof bij tussenarrest van 9 maart 2022 (opnieuw) opdracht gegeven tot onderzoek daarnaar. Het NFI heeft daarop gerapporteerd en geconcludeerd dat – kort gezegd – het spoor beter past bij een afdruk van een handpalm, voetzool of teen dan bij een afdruk van een vinger en vanwege de geringe kwaliteit ongeschikt is voor vergelijkend onderzoek. Om die reden is het spoor niet vergeleken met referentiemateriaal van [slachtoffer] en verdachte. Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld van wie het spoor afkomstig is en dat deze uitkomst – anders dan de advocaat-generaal en de verdediging hebben gesteld – belastend noch ontlastend is voor verdachte.
2. bloedspoor in de trapopgang
Er werd in de trapopgang van de woning van [slachtoffer] aan de linkerzijde van de trap op de muur boven de armleuning een bloedveeg aangetroffen en bemonsterd (SIN AAIW9356NL). Uit het op dat spoor verrichtte onderzoek is een DNA-profiel verkregen van een onbekende man.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat niet duidelijk is wanneer dit bloedspoor op de muur terecht is gekomen en dat niet vaststaat dat dit bloedspoor een relatie heeft met het delict. De verdediging heeft gesteld dat het aangetroffen bloedspoor niet van verdachte of [slachtoffer] is en mogelijk een daderspoor kan zijn.
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het bloedspoor in relatie staat tot de dodelijke geweldshandelingen tegen [slachtoffer] in haar woning. Bij het ontbreken van verdere informatie over dit spoor is de uitkomst van het onderzoek belastend noch ontlastend voor verdachte.
3. schoensporen in bloed
Er werden meerdere schoensporen aangetroffen, waaronder schoensporen in bloed. De onderzoekers zijn op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek tot de conclusie gekomen dat de maat van de veroorzaker van de aangetroffen schoensporen niet kon worden vastgesteld.
Het hof heeft bij tussenarrest van 9 maart 2022 opdracht gegeven tot nader onderzoek naar dit spoor, waarbij het hof als hypothesen heeft geformuleerd:
- H1: de schoen/laarsmaat ligt tussen maat 35 – 40
- H2: de schoen/laarsmaat ligt tussen maat 40 – 45.
Het NFI heeft daarop gerapporteerd en geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten evengoed passen bij beide hypothesen omdat de onderzoeksresultaten niet onderscheidend zijn en relevant referentiemateriaal ontbreekt. Wel stelt onderzoeker dat er aanwijzingen zijn dat de schoenmaat zich bevindt in het interval 39 tot en met 42. Ingeschat wordt dat schoeisel kleiner dan schoenmaat 39 en groter dan schoenmaat 42 niet in aanmerking komt. Aanvullend schrijft rapporteur dat het type profiel in de sporen wijst op laarzen. Dit is geen schoeisel dat in het dagelijkse straatbeeld vaak voorkomt, maar eerder bij specifieke toepassingen. Hierdoor kan de schoenmaat van de gedragen laarzen afwijken van de schoenmaat van dagelijkse schoenen.
Verdachte heeft schoenmaat 38. De advocaat-generaal heeft gesteld dat het schoensporenonderzoek geen voor de bewijsvoering relevante informatie heeft opgeleverd. Het onderzoek zegt niks over de betrokkenheid van verdachte bij het feit en sluit zijn betrokkenheid ook niet uit. De verdediging heeft gesteld dat op basis van het NFI-rapport in ieder geval vast staat dat de schoenmaat van verdachte niet past bij de sporen en de daarbij behorende schoenmaat die op de plaats delict zijn aangetroffen. Het hof komt op grond van bovengenoemde onderzoeksresultaten tot het oordeel dat een exacte schoenmaat niet is vast te stellen en dat de uitkomst van het sporenonderzoek – anders dan de verdediging heeft gesteld – belastend noch ontlastend is voor verdachte.
De overige sporen die in de woning van [slachtoffer] zijn gevonden en zijn onderzocht, zijn allemaal herleidbaar gebleken naar personen die in enige relatie tot [slachtoffer] stonden en van wie uitgesloten kon worden dat zij in het weekend van 26 tot en met 27 augustus 2017 in deze woning zijn geweest voordat zij daar dood werd aangetroffen.
Zwangerschap [slachtoffer]
Zoals hiervoor overwogen wilde [slachtoffer] zwanger worden en heeft zij dat met vriendinnen, haar moeder en verdachte besproken.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] geen kind wilde staat op gespannen voet met onder andere het appgesprek dat [slachtoffer] op 18 juli 2017 met verdachte voerde waarin zij aangeeft dat zij het niet veilig wil doen en wordt gesproken over de vraag wanneer zij vruchtbaar is en ook in het gesprek op 30 juli 2017 spreekt [slachtoffer] de wens uit dat zij graag weer zwanger wil worden en de eerder genoemde getuigenverklaringen. Dat verdachte tijdens de seks altijd condooms gebruikte wordt weersproken door vriendinnen van [slachtoffer] maar ook door getuigen die eerder via datingsite Badoo met verdachte in contact waren gekomen. Zo hebben getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] beiden verklaard dat zij onveilige seks met verdachte hebben gehad. Ook de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben verklaard dat zij onbeschermde seks met verdachte hebben gehad. Ook wijst het Whatsapp-gesprek tussen [slachtoffer] en [betrokkene 1] van 25 augustus 2017 waar wordt gesproken over het feit dat verdachte dom heeft gehandeld eigen schuld, dikke bult en dat hij er dan maar eerlijk over had moeten zijn en een condoom er over heen had moeten trekken en daar op had moeten staan, in een andere richting. Ook uit de Whatsapp-gesprekken tussen [slachtoffer] en verdachte blijkt niet dat verdachte tijdens de seks een condoom gebruikte.
De verklaringen van verdachte dat [slachtoffer] geen kind wilde en dat hij tijdens de seks altijd een condoom gebruikte, acht het hof op grond van het vorenstaande onaannemelijk en niet geloofwaardig.
Communicatie tussen verdachte en [slachtoffer]
Uit appverkeer tussen verdachte en [slachtoffer] blijkt dat de communicatie verhardde en verdachte zich bedreigend begon uit te laten nadat [slachtoffer] had verteld dat zij zwanger was van verdachte.
In berichten van 2 augustus 2017 appt verdachte onder meer naar [slachtoffer] :
- “bah wat sneaky”
- “ben erin geluisd”
- “niet en nooit meer met jou dat is mijn beslissing”
- “ik haat jou”
- “ur dead to me”
- “ik wil geen vader van jou kind zijn dat is duidelijk ok”
- “ik wens dat kind ook niet”
- “zal bidden dat het voorbij is”.
Op 3 augustus 2017 appt verdachte onder meer naar [slachtoffer] :
- “drop dead viezerik”
- “heb je mijn foto’s verwijderd”
- “Kan jij niet lezen en of antwoorden of wat. Ik vroeg jou iets over mijn foto’s. Heb ook al jouw foto’s verwijderd gisteren!!!”
- “Blijkbaar wil jij daarop niet antwoorden. Als ik terugkom dan kom ik persoonlijk langs om dat te laten doen dan ben ik ook helemaal met jou klaar met alles.”
- “Dan jan ik ook gewoon met mijn leven doorgaan op een normale manier.”
Op 19 augustus 2017 is er opnieuw appcontact tussen [slachtoffer] en verdachte. Daarin wordt onder meer het volgende geappt:
- [slachtoffer] Niet alles kan gaan zoals jij het wilt [alias]
- [slachtoffer] Je familie komt het ooit te weten dat ik jouw baby draag.
- [verdachte] Jawel mijn besluit staat vast dat zeik ik jiu de lastste keer ook
- [verdachte] Waag nooit mijn familie ertussen te halen
- [verdachte] Ik kom bolgende week als ik terug ben
- [verdachte] Wens jou nu een fijne avond
- [slachtoffer] Ligt aan jouw respect voor mij
- [slachtoffer] En je eerlijkheid
- [slachtoffer] Het ligt in jouw handen
- [verdachte] We zijn klaar met elkaar
- [slachtoffer] Goed lezen. En boos worden heeft geen zin.
- [verdachte] Ik meen het
- [verdachte] Anders blok ik je. Heb geen zin in heen en weercgetrek
- [slachtoffer] Je krijgt nog 1 kans volgende week om eerlijk te zijn.
- [slachtoffer] Fijne avond
- [verdachte] Ga jij mij dreigen
- [slachtoffer] Ik dreig niet
- [verdachte] Dan ga jij horen hoe ik over dreiging denk
- [verdachte] Nu krijg jij [alias] te leren jennen
- [slachtoffer] Denk aan mijn kind en gezondheid
- [verdachte] En ik ben bloedserieus
- [verdachte] Zweer ik op mijn moeder
- [slachtoffer] Heb geen zin in dit via de app. Ik spreek je later.
- [verdachte] Dag.
Het hof leidt uit het Whatsappverkeer tussen verdachte en [slachtoffer] af dat verdachte, nadat [slachtoffer] hem had verteld dat zij zwanger van hem was, steeds bozer is geworden, het contact met [slachtoffer] wilde verbreken en verlangde dat het digitale contact (foto’s) tussen hen werd gewist en dat verdachte anders langs zou komen om dat zelf te doen.
Tijdlijn
Zoals hiervoor overwogen ging verdachte op zaterdag 26 augustus 2017 omstreeks 09.30 uur onaangekondigd naar de woning van [slachtoffer] aan de [a-straat 1] te [plaats] . De overbuurman van [slachtoffer] , [betrokkene 6] , heeft verklaard dat hij op 26 augustus 2017 tussen 09.00 uur en 09.30 een negroïde man in een blauw trainingspak, met een petje op en met een soort gympies aan, zag aanbellen bij de woning van [slachtoffer] . Hij zag daarop dat de overbuurvrouw open deed en de man naar binnen liep. Een kwartiertje later keek de getuige weer naar de woning en zag hij dat de gordijnen waren gesloten. [betrokkene 6] heeft voorts verklaard dat hij op 26 augustus 2017 tussen 10.30 uur en 11.00 uur met zijn gezin met de auto is vertrokken en dat hij de man en [slachtoffer] niet meer heeft gezien en dat de gordijnen in de woonkamer van de woning van [slachtoffer] de hele zaterdag en zondag (het hof begrijpt: zondag 27 augustus 2017) gesloten bleven tot de komst van de politie. Bij de raadsheer-commissaris heeft de getuige verklaard dat de man een plastic Albert Heijn tas bij zich droeg waarin volgens de getuige een langwerpig voorwerp zat, naar zijn inschatting een voorwerp van 40 à 50 centimeter.
Verdachte heef verklaard deze man te zijn geweest en heeft ook bevestigd dat hij een plastic tas van Albert Heijn bij zich had. Daarin zat volgens hem een vest en een make-up tasje van [slachtoffer] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die zaterdagochtend wel een tijd bij [slachtoffer] binnen is geweest en dat hij de tijd heeft genomen om het goed uit te leggen (het hof begrijpt: dat hij de relatie wilde beëindigen). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat zij rustig met elkaar hebben gesproken en dat de zwangerschap van [slachtoffer] toen niet aan de orde is geweest. Toen verdachte bij [slachtoffer] vertrok is hij naar huis gereden. Uit onderzoek is gebleken dat om 12.01.35 uur alle Whatsappgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] op de Samsung S5 van verdachte werden verwijderd. Verdachte heeft verklaard dat hij al die appgesprekken heeft gewist. De telefoon was op dat moment verbonden met het Wi-Fi netwerk bij verdachte thuis.
[slachtoffer] is na het bezoek van verdachte door niemand meer gezien. De gordijnen op de benedenverdieping, die werden gesloten toen verdachte op 26 augustus 2017 de woning van [slachtoffer] binnenging, zijn gesloten gebleven en waren nog gesloten toen [slachtoffer] de volgende middag omstreeks 15.00 uur dood in haar woning werd aangetroffen.
De verklaring van verdachte dat in de plastic Albert Heijn-tas een vest en een make-up tasje van [slachtoffer] zaten, acht het hof niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Verdachte heeft verklaard dat hij die spullen bij [slachtoffer] thuis uit de tas op de bank heeft uitgeschud. Beide voorwerpen zijn echter niet aangetroffen in haar woning terwijl daarvoor geen redelijke verklaring is te vinden. Bovendien passen deze voorwerpen niet bij het door de getuige [betrokkene 6] beschreven voorwerp in de plastic tas, dat volgens hem langwerpig zou zijn met een lengte van 40 à 50 centimeter.
De verklaring van verdachte dat het make-up tasje en het vest van [slachtoffer] in zijn auto zouden zijn achtergebleven nadat zij een keer seks in de auto van verdachte hadden gehad acht het hof ook onaannemelijk en ongeloofwaardig. Uit verklaringen van vriendinnen van [slachtoffer] valt af te leiden dat [slachtoffer] niet in de auto van verdachte heeft gezeten, en zeker geen seks met hem in die auto heeft gehad. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte altijd bij haar thuis kwam en dat zij daar seks hadden. Het is voorts ook onaannemelijk dat verdachte, die heimelijk meerdere buitenechtelijke seksuele relaties had en daarbij gebruik maakte van een alter ego, het risico zou willen lopen ontdekt te worden, door in het openbaar in (de omgeving van) zijn woonplaats met een andere vrouw in zijn auto gezien te worden.
Ook de verklaring van verdachte dat bij zijn bezoek aan [slachtoffer] op 26 augustus 2017 niet over de zwangerschap is gesproken, acht het hof niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Zoals hiervoor overwogen nam blijkens de Whatsapp-gesprekken de spanning tussen verdachte en [slachtoffer] toe en werd de communicatie van verdachte richting [slachtoffer] harder en bedreigend. Bovendien stelde [slachtoffer] verdachte op 25 augustus 2017 om 09.30 uur per SMS feitelijk een ultimatum (“Graag contact met mij opnemen. Heb geen zin in gedoe maar als je geen contact opneemt laat je me geen keuze. De gevolgen zijn voor jou”) en verdachte heeft ook verklaard dat hij het niet leuk vond om dat te lezen. Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg ook aangegeven dat de reden om de relatie te beëindigen juist de discussie over de zwangerschap was.
Uit het appverkeer tussen [slachtoffer] en [betrokkene 1] van 25 augustus 2017 omstreeks 16.40 uur kan ook worden afgeleid dat [slachtoffer] verdachte een ultimatum had gesteld, immers appte [slachtoffer] aan [betrokkene 1] :
16:39:39 [slachtoffer] Maar das nog niet nodig
16:39:48 [slachtoffer] Ik wacht nog weekje
16:39:5.8 [slachtoffer] En tot echo
16:40:15 [slachtoffer] Daarna gaat het losssss
16:41:18 [slachtoffer] Of via vrouw en zoon of sociale media.. Of als hij netjes contact opneemt. Hij heeft dom gehandeld eigen schuld dikke bult
16:41:18- [betrokkene 1] Ja
16:41:24 [betrokkene 1] Ja idd
16:41:27 [betrokkene 1] Heel dom
16:41:45 [slachtoffer] Had hij maar eerlijk moeten zijn
16:42:42 [betrokkene 1] Idd
16:42:51 [betrokkene 1] Of er een condoom over heen trekken
16:42:57 [betrokkene 1] En daar op staan
16:43:11 [slachtoffer] Dus dat
16:43:20 [slachtoffer] Was ook prima geweest
16:44:29 [slachtoffer] Waarom moet ik boeten voor deze situatie? Hij heeft ook aandeel.
16:45:01 [slachtoffer] En het was ook niet 1x of zo
16:45:30 [slachtoffer] Heeft 6 of 7 weken geduurd.
De telefoon van [slachtoffer] en het verdwijnen daarvan
Uit onderzoek naar de telefoon van [slachtoffer] is gebleken dat deze op zaterdagochtend 26 augustus 2017 na 11.05.30 uur de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] verlaat en dat het toestel om 11.08.34 uur wordt verplaatst in de richting van perceel [a-straat 2] vlak voor de kruising met de [b-straat] in [plaats] . Om 11.10.13 uur bevindt de telefoon van [slachtoffer] zich in de nabijheid van perceel [c-straat 1] in [plaats] . Op de tijdstippen 11.11.51 uur, 11.13.20 uur en 11.14.49 uur geeft de telefoon van [slachtoffer] telkens en voor het laatst via Google als locatiepositie aan, in de nabijheid van perceel [d-straat 1] te [plaats] . De telefoon is sindsdien uit de lucht en het toestel is verdwenen.
Uit de WhatsApp-data tussen [slachtoffer] en vriendinnen en uit de verklaringen van haar vriendinnen kan worden afgeleid dat [slachtoffer] haar vriendinnen uitgebreid informeerde over haar relatie met verdachte. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] dag en nacht bereikbaar was en zo ongeveer was “vastgeplakt” aan haar telefoon. Ook [slachtoffer] ’s vriendin [betrokkene 7] heeft zich in diezelfde bewoordingen uitgelaten. Met haar vriendin [betrokkene 1] had [slachtoffer] in de middag en avond van 25 augustus 2017 nog veelvuldig appcontact over de gang van zaken tussen [slachtoffer] en verdachte.
Dat rechtvaardigt de conclusie dat [slachtoffer] – zeker na een onaangekondigd bezoek van verdachte – en gelet op de ontstane spanningen in de relatie, onmiddellijk na zijn vertrek een of meer vriendinnen op de hoogte zou hebben gesteld van verdachtes komst en van de inhoud van het gesprek met hem. Er is evenwel na 26 augustus 2017 geen teken van leven van [slachtoffer] meer vernomen en er is die dag vanaf 11.18.34 uur geen enkel signaal meer geweest afkomstig van de telefoon van [slachtoffer] . Getuige [betrokkene 8] heeft verklaard dat zij op haar telefoon zag dat [slachtoffer] op 26 augustus 2017 om 11.18 uur voor het laatst online is geweest.
Hoewel niet vaststaat hoe laat verdachte op de ochtend van zaterdag 26 augustus 2017 bij de woning van [slachtoffer] is vertrokken, heeft hij wel verklaard dat hij daar enige tijd is gebleven. Op camerabeelden, afkomstig van het tankstation van Shell aan de [e-straat 1] te [plaats] , is te zien dat op 26 augustus 2017 om 11.13.33 uur (werkelijke tijd 11.13.42 uur) een donkerkleurige Audi A4 Avant passeert, die qua kleur, model en kleur velgen lijkt op de auto van verdachte. De afstand tussen de [d-straat] en de [e-straat] te [plaats] bedraagt enkele honderden meters. Uitgaande van de stelling van de verdediging dat deze afstand ongeveer 800 meter is, heeft verdachte naar het oordeel van het hof ruimschoots de gelegenheid gehad om met een normale en ter plaatse toegestane snelheid in ongeveer twee minuten met zijn auto deze afstand te overbruggen.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de camerabeelden bekeken en heeft daarna het voertuig vergeleken met foto’s van de inbeslaggenomen Audi van verdachte. Hij is daarbij tot de conclusie gekomen dat het voertuig van verdachte geheel identiek is aan het voertuig dat op de camerabeelden is te zien. Bij de raadsheer-commissaris is verbalisant [verbalisant 2] opnieuw gehoord en is hij – zij het met enige nuancering en aanvulling van zijn eerste onderzoek – bij zijn eerdere bevindingen gebleven. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verdachtes auto is geweest die op 11.13.41 uur langs het Shell tankstation reed. De rijtijd tussen de laatst bekende locatie van de telefoon van [slachtoffer] en het Shell tankstation bedraagt enkele minuten. Het hof betrekt daarbij dat de telefoon van [slachtoffer] zich op 26 augustus 2017 volgens de locatiegegevens van Google vanaf 11.11.51 niet meer verplaatst en dat als laatste locatie wordt vermeld “in de nabijheid van” [d-straat] .
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de telefoon van [slachtoffer] na zijn bezoek op 26 augustus 2017 uit haar woning heeft meegenomen en heeft weggemaakt. Verdachte had ook belang bij deze telefoon omdat hij eiste dat [slachtoffer] foto’s van haar telefoon zou wissen. Verdachte had op 3 augustus 2017 in het whatsapp-gesprek aangekondigd dat hij persoonlijk zou langskomen om zijn foto’s te verwijderen van [slachtoffer] ’s telefoon als zij dat niet zou doen.
De telefoon(s) van verdachte
Verdachte beschikte over twee mobiele telefoons: een Samsung S7 en een Samsung S5. De Samsung S5 werd door hem gebruikt voor de contacten met andere vrouwen, waaronder [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij beide telefoons thuis had gelaten toen hij op zaterdag 26 augustus 2017 naar [slachtoffer] ging. Uit onderzoek naar de Samsung S5 blijkt dat op het moment dat verdachte bij [slachtoffer] aanbelde (ongeveer rond 09.30 uur) de S5 verbonden was met het Wi-Fi netwerk [netwerk] , behorend bij de router in verdachtes woning. Verdachte had die telefoon dus niet bij zich.
Uit onderzoek aan de S5 blijkt verder dat deze op 26 augustus 2017 omstreeks 10.40.30 uur niet middels een Wi-Fi netwerkverbinding actief was maar dat bij de staat van de Wi-Fi-verbinding “DISCONNECTED/BLOCKED” werd vermeld. Verbalisant heeft daarover gerelateerd dat de mobiele telefoon zich op dat tijdstip mogelijk in vliegtuigstand bevond. Nader onderzoek naar de mogelijkheid bij de vermelding “DISCONNECTED/BLOCKED” heeft geen verdere aanwijzingen opgeleverd. Het handmatig in de vliegtuigstand zetten van de Samsung Galaxy S5 leverde de status “DISCONNECTED/DISCONNECTED” op. De statusmelding “DISCONNECTED/BLOCKED”, “DISCONNECTED/DISCONNECTED” en “SUSPENDED/SUSPENDED” geven voor de betreffende netwerkverbinding aan dat deze op het bijbehorende tijdstip niet actief was.
Het hof leidt uit vorenstaande bevindingen af dat het handmatig in de vliegtuigstand zetten van het toestel een andere statusmelding geeft (te weten “DISCONNECTED/ DISCONNECTED”) dan de aangetroffen statusmelding “DISCONNECTED/BLOCKED”. Kennelijk is de S5 om genoemd tijdstip niet handmatig in de vliegtuigstand gezet, zodat nader onderzoek daarnaar niet noodzakelijk is en het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om nader onderzoek te laten doen wordt afgewezen.
Op appberichten van [betrokkene 4] , met wie verdachte sinds kort een relatie was aangegaan, op zijn S5 om 09.14 uur en 11.35 uur reageerde verdachte die zaterdagochtend niet gelijk. Eerst om 12.00 uur stuurde verdachte met de S5 een berichtje terug naar [betrokkene 4] . Om 12.01 uur verwijderde verdachte alle appjes met [slachtoffer] van zijn Samsung S5.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat met het verwijderen van het appverkeer tussen verdachte en [slachtoffer] op zijn Samsung S5 en het eerder laten verdwijnen van de telefoon van [slachtoffer] , verdachte de communicatie(geschiedenis) tussen hen beiden heeft gewist.
Uit onderzoek is gebleken dat de Samsung S7, die verdachte naar eigen zeggen die ochtend ook thuis had gelaten, om 10.37 uur een mast in de omgeving van de [f-straat] te [plaats] aanstraalde. Die telefoon was op dat tijdstip blijkbaar niet in de woning van verdachte aanwezig. Verdere gegevens over de locatie van de S7 die ochtend ontbreken. Verdachte heeft zowel bij de politie, als bij de rechtbank als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn beide telefoons, de S5 en de S7, had thuisgelaten toen hij op zaterdagochtend haar [slachtoffer] ging. Het is onduidelijk gebleven hoe het kan dat de S7 die ochtend een mast buiten de woning van verdachte heeft aangestraald.
Naar het oordeel van het hof was het in ieder geval niet verdachte die op dat moment de S7 bij zich had. Voor zover door de verdachte of de verdediging is gesuggereerd dat hieruit blijkt dat verdachte toen in de stad was met zijn gezin om boodschappen te doen, acht het hof dat niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep expliciet verklaard dat hij die dag één keer in de stad is geweest om boodschappen te doen. Op camerabeelden van de Albert Heijn aan het [g-straat] te [plaats] is waargenomen dat verdachte daar op 26 augustus 2017 om 13.36 uur bij de kassa staat met een vrouw en twee kinderen.
Verdachte heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat toen hij met zijn gezin naar de stad ging, hij zijn beide telefoons (de S5 en S7) heeft meegenomen. Uit onderzoek naar de S5 is gebleken dat deze telefoon om 12.03.37 uur verbinding heeft met het Wi-Fi netwerk bij verdachte thuis en om 12.46.37 gebruik maakt van een mobiele dataverbinding (Mobile UMTS). De eerstvolgende verbinding met het Wi-Fi netwerk bij verdachte thuis is dan weer om 13.53.54.
Op basis van voorgaande gegevens gaat het hof er vanuit dat verdachte na 12.03.37 uur zijn woning heeft verlaten om met zijn gezin boodschappen te doen, dat om 13.36 uur de boodschappen bij Albert Heijn door verdachtes echtgenote werden afgerekend en verdachte om 13.53.54 uur weer met zijn gezin thuiskwam.
Het is mogelijk dat een ander dan verdachte om 10.37 uur de S7 telefoon heeft gebruikt maar voor de verdere bewijsvoering is (de locatie van) de S7 naar het oordeel van het hof niet van belang.
Bloedsporen in de auto
De politie heeft sporenonderzoek verricht in en aan de auto van verdachte. Ondanks dat verdachte op 27 augustus 2017 zijn auto van binnen en buiten heeft gewassen en gereinigd, werden op een aantal plaatsen, waaronder aan de voorzijde van de bestuurdersstoel, bloedsporen aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat één van de sporen (AAKD0964NL#01) matchte met het DNA van [slachtoffer] . In opdracht van het hof werd opnieuw onderzoek verricht op de aangetroffen bloedsporen in de auto. Dat onderzoek heeft nog een match met het DNA van [slachtoffer] opgeleverd (spoor AAKD0963NL#01).
Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van bloedsporen van [slachtoffer] in zijn auto. Wel heeft hij verklaard dat [slachtoffer] bij hem in de auto heeft gezeten en in zijn auto heeft gereden en dat hij een keer (anale) seks met haar heeft gehad op de bestuurdersstoel.
Het hof heeft hiervoor al overwogen dat het de verklaring van verdachte over het hebben van seks met [slachtoffer] in zijn auto ongeloofwaardig acht en daarbij acht geslagen op de verklaringen van vriendinnen van [slachtoffer] dat zij alleen thuis seks met verdachte had. Ook heeft het hof al overwogen dat het onaannemelijk is dat verdachte, die heimelijk meerdere buitenechtelijke seksuele relaties had en daarbij gebruik maakte van een alter ego, het risico zou willen lopen ontdekt te worden, door in het openbaar in (de omgeving van) zijn woonplaats met een andere vrouw in zijn auto gezien te worden.
Het hof komt daarom tot het oordeel dat op geen enkele wijze is vast te stellen dat [slachtoffer] ooit bij verdachte in de auto heeft gezeten en het dus niet anders kan dan dat het bloed van [slachtoffer] in de auto van verdachte via overdracht door verdachte uit de woning van [slachtoffer] in de auto van verdachte terecht is gekomen.
Tijdstip van overlijden
[slachtoffer] werd voor het laatst in leven gezien op zaterdag 26 augustus 2017 omstreeks 09.30 uur toen overbuurman [betrokkene 6] verdachte bij [slachtoffer] de woning in zag gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna enige tijd bij [slachtoffer] is gebleven en met haar heeft gesproken. [slachtoffer] werd op zondag 27 augustus 2017 omstreeks 15.00 uur gevonden door haar vriendinnen [betrokkene 1] en [betrokkene 9] . [slachtoffer] bleek door geweld om het leven te zijn gebracht.
Er is door de politie onderzoek verricht op het lichaam van [slachtoffer] teneinde een geschat tijdstip van overlijden vast te stellen. Uit het proces-verbaal van politie blijkt dat twee temperatuurmetingen werden gedaan waarbij de waardes van de tweede meting op 28 augustus 2017 om 00.55 uur hoger waren dan die van de eerste meting om 00.40 uur. Voor het bepalen van het tijdstip van overlijden werd gebruik gemaakt van het homogram van Henssge en werd berekend (op basis van de waarden die om 00.55 uur werden gemeten) dat het intreden van de dood van [slachtoffer] moet hebben plaatsgevonden tussen 25 augustus 2017 om 23.55 uur en 26 augustus 2017 om 23.55 uur.
In opdracht van het hof werd door de politie aanvullend onderzoek verricht en heeft ook het NFI aanvullend onderzoek verricht. De NFI-deskundige drs. D.J. Rijken heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat de waardes van de twee metingen zijn verwisseld zodat gerekend dient te worden met een rectale temperatuur van 22,1 °C en een omgevingstemperatuur van 19,7 °C bij de meting van 28 augustus 2017 om 00.55 uur. Het NFI schat het postmortaal interval op 28 augustus 2017 om 00.55 uur op circa 28 tot 42 uur op basis van de temperatuursmethode van Henssge, waarbij het aantekent dat deze schatting met grote voorzichtigheid dient te worden geïnterpreteerd.
De verdediging heeft een contra-expertise laten uitvoeren waarbij de deskundige dr. F.R.W. van de Goot heeft geconcludeerd dat een betrouwbare uitspraak over het tijdstip van overlijden niet kan worden gegeven en dat de inschatting van het NFI wordt onderstreept met dien verstande dat ook die marge een inschatting betreft en geen zekerheid.
Uitgaande van de schatting van het NFI zou bij een interval van 28 uur het overlijden van [slachtoffer] tussen 25 augustus 2017 om 21.55 uur en zondag 27 augustus 2017 om 01.55 uur hebben plaatsgevonden en bij een interval van 42 uur tussen vrijdag 25 augustus 2017 om 14.55 uur en zondag 27 augustus 2017 om 08.55 uur.
Hoewel de schatting van het NFI met grote voorzichtigheid dient te worden geïnterpreteerd, kan naar het oordeel van het hof uit de rapportage wel worden afgeleid dat het niet uitsluit dat [slachtoffer] is overleden in de tijd dat verdachte bij haar was op 26 augustus 2017 vanaf 09.30 uur. Anders gezegd, de bevindingen van het NFI zijn niet zonder meer belastend voor verdachte maar sluiten hem – anders dan de verdediging heeft gesteld – ook niet uit als dader.
Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat na het bezoek van verdachte aan [slachtoffer] op 26 augustus 2017 omstreeks 09.30 uur niemand [slachtoffer] meer levend heeft gezien. Ook heeft niemand meer iets van haar gehoord. De telefoon van [slachtoffer] heeft haar woning die ochtend omstreeks 11.08 uur verlaten en is na de laatste doorgifte van locatie coördinaten om 11.18 uit de lucht gegaan. De telefoon van [slachtoffer] is daarna niet meer gebruikt en niet meer gevonden. De gordijnen van haar woning zijn kort na binnenkomst van verdachte dichtgedaan en waren nog steeds dicht op het moment dat de politie ter plekke kwam.
Gelet op [slachtoffer] ’s telefoongebruik, waarbij vast is komen te staan dat zij die intensief gebruikte en steeds een of meer vriendinnen op de hoogte hield van de ontwikkelingen rond de relatie met verdachte, komt het hof tot het oordeel dat [slachtoffer] op 26 augustus 2017 tussen 09.30 uur en 11.08 uur om het leven is gebracht, dan wel er toen dusdanig geweld op haar is toegepast dat zij de woning niet meer kon verlaten, geen hulp meer kon inroepen en uiteindelijk ten gevolge van het toegepaste geweld is overleden.
Doodsoorzaak [slachtoffer]
Uit het sectierapport blijkt dat het intreden van de dood verklaard wordt door verstikkingseffecten en orgaan(hersen)functiestoornissen als gevolg van:
- samendrukkend geweld op de hals,
- stomp/samendrukkend geweld op de mond/neus/borstkas
- en hevig stomp botsend geweld op het hoofd met daardoor schedel(hersenvlies) letsel en zuurstofgebrek in de hersenen. Elk op zich of in combinatie.
Aan het hoofd werden minimaal 45 letselpatronen vastgesteld als gevolg van uitwendig mechanisch stomp geweld, veroorzaakt door meervoudig slaan met een of meer zware voorwerpen. Nader onderzoek aan de schedeldakdelen van [slachtoffer] heeft uitgewezen dat deeltjes zijn aangetroffen die voornamelijk bestaan uit ijzer met mangaan en in een aantal van die deeltjes werd ook een geringe hoeveel titanium aangetroffen.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat [slachtoffer] is verwurgd en met een zwaar metalen voorwerp meerdere keren op het hoofd is geslagen.
Alternatief scenario
Door de verdediging is betoogd dat een alternatief scenario, namelijk dat een ander dan verdachte [slachtoffer] heeft gedood – door de bevindingen en onderzoeksresultaten niet kan worden uitgesloten. Zo heeft de verdediging gewezen op de verklaring van getuige [betrokkene 10] die in de nacht van 26 op 27 augustus een harde gil van een vrouw hoorde; de verklaring van getuige [betrokkene 11] die in de nacht van 26 op 27 augustus 2017 omstreeks 01.45 uur een donkere auto geparkeerd zag staan in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] ; op het bloedspoor van een onbekende man in de trapopgang; een schoenafdruk in bloed die niet past bij de schoenmaat van verdachte en op de mogelijkheid van een inbraak.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat een aantal door de verdediging de genoemde onderzoeksresultaten als belastend noch ontlastend voor verdachte zijn aan te merken. Vast staat dat van verdachte in de woning van [slachtoffer] geen sporen zijn aangetroffen en dat voor zover andere sporen werden gevonden, deze herleidbaar waren naar personen die een alibi hadden voor het weekend van 26 en 27 augustus 2017, dan wel dat uit telecomgegevens is gebleken dat zij toen niet in [plaats] zijn geweest.
Van de waarnemingen van de getuigen [betrokkene 10] en [betrokkene 11] is op geen enkele wijze gebleken of vast te stellen of en zo ja in hoeverre deze verband houden met de gewelddadige dood van [slachtoffer] , terwijl door de politie uitvoerig onderzoek daarnaar is verricht.
Bij eerste onderzoek in de woning van [slachtoffer] bleek de TV in de tuin te liggen en waren lades opengetrokken en ogenschijnlijk doorzocht. Hoewel deze omstandigheden de indruk zouden kunnen wekken dat er bij [slachtoffer] was ingebroken, acht het hof dat niet aannemelijk. Er werden in en aan de woning geen braaksporen gevonden. Bovendien zijn geen sporen van anderen aangetroffen, anders dan het bloedspoor bovenaan de trap van een onbekend gebleven man. Maar van dat bloedspoor is op geen enkele wijze vast te stellen of en zo ja, hoe dit in relatie zou staan met het delict.
Het van de zijde van verdachte geschetste scenario dat tussen het vertrek van verdachte uit de woning van [slachtoffer] op 26 augustus 2017 en het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op 27 augustus 2017 omstreeks 15.00 uur, een (poging tot) inbraak heeft plaatsgevonden waarbij de inbreker(s) zou(den) zijn ontdekt door [slachtoffer] , waarna de inbreker(s) haar op gewelddadige wijze om het leven heeft/hebben gebracht, acht het hof in het licht van het vorenstaande onaannemelijk.
Motief
Het hof heeft op basis van het Whatsappverkeer tussen verdachte en [slachtoffer] vastgesteld dat verdachte, nadat [slachtoffer] hem had verteld dat zij zwanger van hem was, steeds bozer is geworden, de relatie en het contact met [slachtoffer] wilde verbreken en verlangde dat het digitale contact (foto’s) tussen hen werd gewist en dat verdachte anders langs zou komen om dat zelf te doen. Daarbij heeft hij zich ook bedreigend uitgelaten. [slachtoffer] wist inmiddels dat verdachte geen piloot was en dacht dat hij met een vrouw en kind in [plaats] woonde. Ook appte ze “beetje dom om zo dicht bij huis te scharrelen en mij zwanger te maken!!!” en “echt lullig voor je vrouw. Waar heeft ze dit aan verdiend?”. Op 19 augustus 2017 appte [slachtoffer] onder meer: “je familie komt het ooit te weten dat ik jouw baby draag” waarop verdachte reageert met: “wasg nooit mijn familie ertussen te halen” en “ga jij mij dreigen” “dan ga jij horen hoe ik over dreiging denk. Nu krijg jij [alias] te leren jennen. En ik ben bloedserieus. Zweer ik op mijn moeder. Het laatste SMS-contact tussen [slachtoffer] en verdachte houdt in “graag contact met mij opnemen. Heb geen zin in gedoe maar als je geen contact opneemt laat je me geen keuze. De gevolgen zijn voor jou”.
Hiervoor heeft het hof al overwogen dat uit de Whatsappgesprekken valt af te leiden dat [slachtoffer] verdachte een ultimatum stelde. Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij bang was dat zijn vrouw achter zijn buitenechtelijke relaties zou komen en dat het zijn grootste angst was dat [slachtoffer] verdachtes dubbelleven en de zwangerschap zou openbaren aan zijn vrouw: verdachte zou dan mogelijk alles verliezen.
Naar het oordeel van het hof is hierin het motief gelegen voor verdachte om [slachtoffer] het zwijgen op te leggen.
Tussenconclusie: verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht
Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op zaterdagochtend 26 augustus 2017 met geweld om het leven heeft gebracht. Verdachte had daartoe het motief en de gelegenheid. Uit geen enkel onderzoeksresultaat is af te leiden dat een ander haar dood op zijn of haar geweten heeft en verdachte heeft geen alibi voor het tijdstip waarop het geweld op [slachtoffer] is uitgeoefend dat tot haar dood heeft geleid. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat na het bezoek van verdachte niemand [slachtoffer] meer heeft gezien en zij ook op geen enkele andere wijze meer contact heeft gehad met anderen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof is van oordeel dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer] te doden en dat hij dit plan weloverwogen heeft uitgevoerd. Het hof leidt dit af uit de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich in de aanloop naar zaterdag 26 augustus 2017 in de Whatsappgesprekken met [slachtoffer] in toenemende mate vijandig en bedreigend uitgelaten. In de ochtend van 26 augustus 2017 is verdachte zonder – in ieder geval – zijn Samsung S5 telefoon uit zijn woning op weg naar [slachtoffer] vertrokken. De verklaring die verdachte daarvoor heeft gegeven, namelijk dat de telefoon bij de kinderen op de slaapkamer lag en hij hen niet wilde wakker maken en hij geen argwaan bij zijn vrouw wilde wekken, acht het hof ongeloofwaardig.
Verdachte heeft immers eerder verklaard dat hij altijd overal zijn beide telefoons meenam. Alleen als verdachte wist dat hij alleen voor de seks naar [slachtoffer] ging nam hij beide telefoons niet mee en verstopte die dan thuis. Vast staat dat verdachte op 26 augustus 2017 niet naar [slachtoffer] ging om seks met haar te hebben. Om die reden gaat het hof er vanuit dat verdachte welbewust zijn Samsung S5 heeft thuis gelaten zodat deze telefoon ofwel verdachte die ochtend niet herleidbaar zou zijn naar de woning van [slachtoffer] .
Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat uit de bevindingen van de patholoog-anatoom valt af te leiden dat [slachtoffer] is verwurgd en met een zwaar metalen voorwerp meerdere keren op het hoofd is geslagen. Een dergelijk voorwerp is niet aangetroffen in de woning van [slachtoffer] . Om die reden gaat het hof er vanuit dat het verdachte is geweest die dat metalen voorwerp heeft meegenomen naar de woning van [slachtoffer] en na zijn vertrek uit de woning weer heeft meegenomen. Gelet op de verklaring van getuige [betrokkene 6] over de inhoud van de plastic Albert Heijntas (een langwerpig voorwerp met een lengte van 40 à 50 centimeter) die verdachte bij zich droeg, gaat het hof er vanuit dat het metalen voorwerp in die tas heeft gezeten. Nu verdachte het slagwapen heeft meegenomen naar de woning van [slachtoffer] kan daaruit worden afgeleid dat hij al voor zijn bezoek aan [slachtoffer] van plan was om haar met dat voorwerp te lijf te gaan.
Uit het feit dat er geen getuigen zijn die iets van een worsteling of geschreeuw hebben gehoord, terwijl dat gelet op de persoon en het karakter van [slachtoffer] wel voor de hand zou liggen, leidt het hof af dat verdachte snel en onverwacht tot de aanval is overgegaan, hetgeen duidt op een vooropgezet plan en niet op een spontane ruzie die ontaardde in een ongeplande geweldsexplosie. [slachtoffer] bleek onder meer te zijn verwurgd hetgeen kan verklaren waarom buren niets hebben gehoord. Gebleken is dat zij zich nog wel heeft verzet maar waarschijnlijk is zij door de vele harde slagen op haar hoofd niet lang in staat geweest zich te verweren. Het ontbreken van enig direct daderspoor duidt erop dat de uitvoering van de daad weloverwogen is verricht. Ook uit de handelingen na het toebrengen van geweld dat heeft geleid tot de dood, kan het vooropgezet en planmatig handelen worden afgeleid. Immers, bij het aantreffen van [slachtoffer] de volgende dag bleek haar TV in de tuin te liggen en waren lades opengetrokken en ogenschijnlijk doorzocht waaruit geconcludeerd kan worden dat verdachte een inbraak heeft willen ensceneren teneinde de aandacht van het werkelijke feit – de moord op [slachtoffer] – af te leiden. Het ontbreken van enig direct daderspoor duidt er eveneens op dat de uitvoering van de daad weloverwogen is verricht.
Tot slot past ook het verdwijnen van de telefoon en laptop van [slachtoffer] in de planmatige voorbereiding van verdachte. Hij wilde het contact met [slachtoffer] beëindigen en had geëist dat zij data die naar hem te herleiden waren van haar telefoon zou verwijderen. Door haar telefoon mee te nemen en te laten verdwijnen en vervolgens alle Whatsappcontacten tussen hem en [slachtoffer] op zijn eigen telefoon te wissen, heeft hij de (digitale) relatie tussen hen onzichtbaar willen maken voor derden.
Eindoordeel
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord. De gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals hiervoor uitvoerig aan de orde is gekomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
Het eerste middel
6. Het middel bevat de klacht dat het hof voor de bewezenverklaring de bloedsporen in de auto van de verdachte voor het bewijs heeft gebruikt en in dat verband de verklaring van de verdachte in zijn bewijsoverweging heeft betrokken ter duiding van de betekenis van de bloedsporen voor de bewijsvoering.
7. In de hierboven onder 5 weergegeven bewijsredenering is het hof tot de volgende tussenconclusie gekomen:
“Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op zaterdagochtend 26 augustus 2017 met geweld om het leven heeft gebracht. Verdachte had daartoe het motief en de gelegenheid. Uit geen enkel onderzoeksresultaat is af te leiden dat een ander haar dood op zijn of haar geweten heeft en verdachte heeft geen alibi voor het tijdstip waarop het geweld op [slachtoffer] is uitgeoefend dat tot haar dood heeft geleid. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat na het bezoek van verdachte niemand [slachtoffer] meer heeft gezien en zij ook op geen enkele andere wijze meer contact heeft gehad met anderen.”
8. Hieruit blijkt dat de bewijsconstructie van het hof vooral is gebaseerd op het feit dat de verdachte een motief en de gelegenheid had om het slachtoffer om het leven te brengen, terwijl uit geen enkel onderzoeksresultaat kan worden afgeleid dat iemand anders de dood van het slachtoffer op zijn of haar geweten heeft. Het hof heeft daartoe onder meer vastgesteld dat de verdachte in de ochtend van 26 augustus 2017 vanaf ongeveer 09:30 uur in de woning van het slachtoffer is geweest, dat de verdachte daar enige tijd is gebleven, dat de auto van de verdachte vervolgens om 11:13:42 op de camerabeelden van een tankstation in de buurt van die woning is gepasseerd en dat de verdachte om 12:01:35 uur bij hem thuis alle Whatsappgesprekken tussen de verdachte en het slachtoffer op zijn eigen telefoon heeft verwijderd. Verder heeft het hof overwogen dat het slachtoffer na het bezoek van de verdachte door niemand meer levend is gezien en dat ook niemand meer iets van haar heeft gehoord. Ook blijkt uit overig bewijsmateriaal dat de telefoon van het slachtoffer haar woning op 26 augustus 2017 omstreeks 11:08 uur heeft verlaten en dat er vanaf 11:18.34 uur geen enkel signaal meer is geweest afkomstig van haar telefoon. Vervolgens is het hof tot de conclusie gekomen dat het slachtoffer op 26 augustus 2017 tussen 09:30 en 11:08 uur om het leven is gebracht, dan wel dat er toen dusdanig geweld op haar is toegepast als gevolg waarvan zij is overleden.
9. Uit deze samenvatting van de bewijsconstructie van het hof blijkt niet dat de bloedsporen van het slachtoffer die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen, een rol van betekenis hebben gespeeld bij het oordeel van het hof dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
10. Het hof heeft in zijn bewijsredenering diverse onderzoeksresultaten besproken, waaronder ook de resultaten van het onderzoek naar de in de auto van de verdachte aangetroffen bloedsporen van het slachtoffer. Ik herhaal hier de overweging van het hof over de bloedsporen in de auto van de verdachte:
“Bloedsporen in de auto
De politie heeft sporenonderzoek verricht in en aan de auto van verdachte. Ondanks dat verdachte op 27 augustus 2017 zijn auto van binnen en buiten heeft gewassen en gereinigd, werden op een aantal plaatsen, waaronder aan de voorzijde van de bestuurdersstoel, bloedsporen aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat één van de sporen (AAKD0964NL#01) matchte met het DNA van [slachtoffer] . In opdracht van het hof werd opnieuw onderzoek verricht op de aangetroffen bloedsporen in de auto. Dat onderzoek heeft nog een match met het DNA van [slachtoffer] opgeleverd (spoor AAKD0963NL#01).
Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van bloedsporen van [slachtoffer] in zijn auto. Wel heeft hij verklaard dat [slachtoffer] bij hem in de auto heeft gezeten en in zijn auto heeft gereden en dat hij een keer (anale) seks met haar heeft gehad op de bestuurdersstoel.
Het hof heeft hiervoor al overwogen dat het de verklaring van verdachte over het hebben van seks met [slachtoffer] in zijn auto ongeloofwaardig acht en daarbij acht geslagen op de verklaringen van vriendinnen van [slachtoffer] dat zij alleen thuis seks met verdachte had. Ook heeft het hof al overwogen dat het onaannemelijk is dat verdachte, die heimelijk meerdere buitenechtelijke seksuele relaties had en daarbij gebruik maakte van een alter ego, het risico zou willen lopen ontdekt te worden, door in het openbaar in (de omgeving van) zijn woonplaats met een andere vrouw in zijn auto gezien te worden.
Het hof komt daarom tot het oordeel dat op geen enkele wijze is vast te stellen dat [slachtoffer] ooit bij verdachte in de auto heeft gezeten en het dus niet anders kan dan dat het bloed van [slachtoffer] in de auto van verdachte via overdracht door verdachte uit de woning van [slachtoffer] in de auto van verdachte terecht is gekomen.”
11. Nadat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen aannemelijke en geloofwaardige verklaring heeft kunnen geven voor de aanwezigheid van deze bloedsporen, komt het tot het oordeel dat op geen enkele wijze is vast te stellen dat het slachtoffer ooit bij de verdachte in de auto heeft gezeten en dat het dus niet anders kan dan dat deze bloedsporen (op enig moment) via overdracht door de verdachte uit haar woning in zijn auto terecht zijn gekomen. Het hof komt in zijn hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen voor de tussenconclusie dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op zaterdagochtend 26 augustus 2017 met geweld om het leven heeft gebracht, niet op dit oordeel terug. Het hof gebruikt zijn oordeel dat het niet anders kan dan dat deze bloedsporen via overdracht door de verdachte uit haar woning in zijn auto terecht zijn gekomen, daar niet voor de bewijsconstructie. Kennelijk heeft het hof aan deze bloedsporen niet de verdergaande en voor het bewijs relevante conclusie willen verbinden dat de bloedsporen in de auto van de verdachte zelfstandig redengevend zijn voor het oordeel dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
12. Het belang van de bewijsoverweging over de bloedsporen in de auto van de verdachte, is er – naar het mij voorkomt – vooral in gelegen dat deze sporen passen in het scenario waarvan het hof uiteindelijk op grond van ander bewijs is uitgegaan, te weten dat de verdachte het slachtoffer in de ochtend van 26 augustus 2017 om het leven heeft gebracht en vervolgens in zijn auto is vertrokken.
133. De steller van het middel klaagt dat het hof voor de bewezenverklaring de bloedsporen van het slachtoffer in de auto van de verdachte heeft gebruikt en in dat verband de verklaring van de verdachte als omstandigheid in zijn overwegingen heeft betrokken ter duiding van de vermeend redengevende betekenis van de bloedsporen voor de bewijsvoering. Gelet op de toelichting is het middel gebaseerd op de veronderstelling dat het hof door het uitblijven van een (geloofwaardige) verklaring van de verdachte over het aantreffen van bloed van het slachtoffer in zijn auto, de bloedsporen heeft getransformeerd tot een delictgerelateerd spoor. Uit het voorgaande volgt echter dat het hof zover niet is gegaan. Wel heeft het uitblijven van een (geloofwaardige) verklaring van de verdachte voor de bloedsporen in zijn auto geleid tot de gevolgtrekking van het hof dat op geen enkele wijze is vast te stellen dat het slachtoffer ooit bij de verdachte in de auto heeft gezeten. Deze gevolgtrekking van feitelijke aard is niet onbegrijpelijk. Voor een verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
14. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
15. Het middel bevat een klacht over de bewijsvoering van het hof. Aangevoerd wordt dat het hof een aantal feiten en omstandigheden redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring die niet uit de bewijsmiddelen blijken, terwijl het evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het deze omstandigheden heeft ontleend.
16. Het hof heeft in de hiervoor onder 5 weergegeven bewijsredenering gebruik gemaakt van de zogenaamde Promis-werkwijze. Over die werkwijze heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 mei 2007 het volgende vooropgesteld:
“5.5.2. De werkwijze die het Hof in de onderhavige zaak heeft gevolgd ten aanzien van de bewijsmotivering, komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn vermeld in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. In beginsel is die werkwijze niet in strijd met art. 359, derde lid, Sv.
Een dergelijke bewijsredenering kan de inzichtelijkheid van de door de rechter gevolgde gedachtegang bevorderen, terwijl niet wordt tekortgedaan aan een andere wezenlijke functie van de bewijsmotivering, namelijk dat de rechter op controleerbare wijze zich ervan vergewist dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, steunt op daartoe redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
[…]
5.6.1. Dat in die werkwijze de redengevende inhoud van een bewijsmiddel - zoals hetgeen een getuige heeft waargenomen of ondervonden, of hetgeen een opsporingsambtenaar heeft gerelateerd omtrent zijn bevindingen - zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met genoemd motiveringsvoorschrift. Daarbij zal uiteraard de redengevend geachte inhoud van het bewijsmiddel geen geweld mogen worden aangedaan.
Wel zullen de redengevende feiten en omstandigheden moeten worden onderscheiden van gevolgtrekkingen - geheel of ten dele van feitelijke aard - die de rechter aan die feiten en omstandigheden verbindt. Waar met een dergelijke gevolgtrekking wordt volstaan zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden worden opgenomen, is aan het wettelijk motiveringsvereiste niet voldaan. In dit verband moet ook worden benadrukt dat het bij deze werkwijze noodzakelijk is dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd.”1.
17. In de eerste plaats wordt geklaagd over de vaststelling van het hof dat ‘de overige sporen die in de woning van [slachtoffer] zijn gevonden en zijn onderzocht, allemaal herleidbaar zijn gebleken naar personen die in enige relatie tot [slachtoffer] stonden en van wie uitgesloten kon worden dat zij in het weekend van 26 tot en met 27 augustus 2017 in deze woning zijn geweest voordat zij daar dood werd aangetroffen’. De steller van het middel betoogt dat het hof de onderliggende bewijsmiddelen ten onrechte niet in een voetnoot heeft opgenomen, terwijl het hof evenmin in zijn overweging heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel deze feiten en omstandigheden heeft ontleend.
18. De ter discussie staande vaststelling van het hof betreft het sluitstuk van de overweging van het hof over het sporenonderzoek in de woning van het slachtoffer. Die overweging luidt als volgt:
“Sporenonderzoek
Op voorhand merkt het hof op dat, gelet op de inhoud van de rapporten en de conclusies van de rapporteurs, de uitleg van de onderzoeksresultaten door de verdediging in zijn algemeenheid te stellig is. Het hof deelt deze uitleg niet.
In de woning van [slachtoffer] zijn door de politie meerdere sporen veiliggesteld en onderzocht. Dat heeft de onder meer de volgende onderzoeksresultaten opgeleverd.
1. dactyloscopisch spoor in bloed (AALD6002NL)
Dit spoor is onderzocht door brigadier [verbalisant 1] . Aangezien het door hem opgemaakte proces-verbaal een ogenschijnlijke discrepantie liet zien ten aanzien van de bruikbaarheid van dit spoor heeft het hof bij tussenarrest van 9 maart 2022 (opnieuw) opdracht gegeven tot onderzoek daarnaar. Het NFI heeft daarop gerapporteerd en geconcludeerd dat – kort gezegd – het spoor beter past bij een afdruk van een handpalm, voetzool of teen dan bij een afdruk van een vinger en vanwege de geringe kwaliteit ongeschikt is voor vergelijkend onderzoek. Om die reden is het spoor niet vergeleken met referentiemateriaal van [slachtoffer] en verdachte. Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld van wie het spoor afkomstig is en dat deze uitkomst – anders dan de advocaat-generaal en de verdediging hebben gesteld – belastend noch ontlastend is voor verdachte.
2. bloedspoor in de trapopgang
Er werd in de trapopgang van de woning van [slachtoffer] aan de linkerzijde van de trap op de muur boven de armleuning een bloedveeg aangetroffen en bemonsterd (SIN AAIW9356NL). Uit het op dat spoor verrichtte onderzoek is een DNA-profiel verkregen van een onbekende man.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat niet duidelijk is wanneer dit bloedspoor op de muur terecht is gekomen en dat niet vaststaat dat dit bloedspoor een relatie heeft met het delict. De verdediging heeft gesteld dat het aangetroffen bloedspoor niet van verdachte of [slachtoffer] is en mogelijk een daderspoor kan zijn.
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het bloedspoor in relatie staat tot de dodelijke geweldshandelingen tegen [slachtoffer] in haar woning. Bij het ontbreken van verdere informatie over dit spoor is de uitkomst van het onderzoek belastend noch ontlastend voor verdachte.
3. schoensporen in bloed
Er werden meerdere schoensporen aangetroffen, waaronder schoensporen in bloed. De onderzoekers zijn op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek tot de conclusie gekomen dat de maat van de veroorzaker van de aangetroffen schoensporen niet kon worden vastgesteld.
Het hof heeft bij tussenarrest van 9 maart 2022 opdracht gegeven tot nader onderzoek naar dit spoor, waarbij het hof als hypothesen heeft geformuleerd:
- H1: de schoen/laarsmaat ligt tussen maat 35 – 40
- H2: de schoen/laarsmaat ligt tussen maal 40 – 45.
Het NFI heeft daarop gerapporteerd en geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten evengoed passen bij beide hypothesen omdat de onderzoeksresultaten niet onderscheidend zijn en relevant referentiemateriaal ontbreekt. Wel stelt onderzoeker dat er aanwijzingen zijn dat de schoenmaat zich bevindt in het interval 39 tot en met 42. Ingeschat wordt dat schoeisel kleiner dan schoenmaat 39 en groter dan schoenmaat 42 niet in aanmerking komt. Aanvullend schrijft rapporteur dat het type profiel in de sporen wijst op laarzen. Dit is geen schoeisel dat in het dagelijkse straatbeeld vaak voorkomt, maar eerder bij specifieke toepassingen. Hierdoor kan de schoenmaat van de gedragen laarzen afwijken van de schoenmaat van dagelijkse schoenen.
Verdachte heeft schoenmaat 38. De advocaat-generaal heeft gesteld dat het schoensporenonderzoek geen voor de bewijsvoering relevante informatie heeft opgeleverd. Het onderzoek zegt niks over de betrokkenheid van verdachte bij het feit en sluit zijn betrokkenheid ook niet uit. De verdediging heeft gesteld dat op basis van het NFI-rapport in ieder geval vast staat dat de schoenmaat van verdachte niet past bij de sporen en de daarbij behorende schoenmaat die op de plaats delict zijn aangetroffen. Het hof komt op grond van bovengenoemde onderzoeksresultaten tot het oordeel dat een exacte schoenmaat niet is vast te stellen en dat de uitkomst van het sporenonderzoek – anders dan de verdediging heeft gesteld – belastend noch ontlastend is voor verdachte.
De overige sporen die in de woning van [slachtoffer] zijn gevonden en zijn onderzocht, zijn allemaal herleidbaar gebleken naar personen die in enige relatie tot [slachtoffer] stonden en van wie uitgesloten kon worden dat zij in het weekend van 26 tot en met 27 augustus 2017 in deze woning zijn geweest voordat zij daar dood werd aangetroffen.”
19. In deze overweging bespreekt het hof eerst een drietal aangetroffen sporen die mogelijk relevant kunnen zijn en legt het vervolgens uit waarom deze aangetroffen sporen de verdachte niet belasten, maar ook niet ontlasten. Daarna merkt het hof op dat de overige sporen die in de woning van het slachtoffer zijn aangetroffen, allemaal herleidbaar zijn gebleken naar personen die in enige relatie tot [slachtoffer] stonden en van wie uitgesloten kon worden dat zij in het weekend van 26 tot en met 27 augustus 2017 in deze woning zijn geweest voordat zij daar dood werd aangetroffen.
20. Met de bovenstaande overweging heeft het hof naar het mij voorkomt tot uitdrukking willen brengen dat het sporenonderzoek in de woning van het slachtoffer geen informatie heeft opgeleverd die relevant is voor de zaak. De vaststelling dat de overige in de woning aangetroffen sporen allemaal herleidbaar zijn naar bekenden van het slachtoffer die daar het bewuste weekend van 26 en 27 augustus niet zijn geweest, heeft daarbij als kennelijke doel te benadrukken dat er naar het oordeel van het hof – buiten de drie door het hof besproken sporen – geen andere sporen in de woning zijn aangetroffen die nadere bespreking behoeven.
21. Als de vaststelling van het hof in die context wordt bezien, geldt dat deze niet kan worden aangemerkt als redengevend voor de bewezenverklaring, maar in de bewijsredenering door het hof slechts wordt gebruikt om toe te lichten dat het sporenonderzoek in de woning van het slachtoffer niets relevants heeft opgeleverd. Daarom was het hof niet gehouden het wettige bewijsmiddel op te nemen waaraan het die vaststelling heeft ontleend. Die verplichting ziet, gelet op het hiervoor onder 11 geciteerde arrest van de Hoge Raad, immers slechts op feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het.
22. In de tweede plaats klaagt de steller van het middel over de vaststelling van het hof dat ‘ [slachtoffer] na het bezoek van verdachte door niemand meer levend is gezien noch iemand iets van haar heeft gehoord’. Ook hiervan wordt gesteld dat onduidelijk is waaraan het hof deze vaststelling heeft ontleend.
23. Deze vaststelling van het hof moet zo worden begrepen dat voor het hof niet uit het dossier valt af te leiden dat [slachtoffer] na het bezoek van de verdachte nog levend is gezien of dat iemand nog iets van haar heeft gehoord. Kennelijk heeft het hof in de zich in het dossier bevindende onderzoeksresultaten – ik denk daarbij bijvoorbeeld aan getuigenverhoren en onderzoek aan vormen van telecom – geen gegevens aangetroffen waaruit kan blijken dat het slachtoffer na het bezoek van de verdachte nog een teken van leven heeft gegeven. Het hof heeft de ter discussie gestelde vaststelling dus kunnen doen, omdat in het dossier een wettig bewijsmiddel ontbreekt waaraan het tegendeel kan worden ontleend. Zo bezien is het niet meer dan logisch dat het hof aan deze vaststelling geen voetnoot heeft gekoppeld. Het middel faalt ook in zoverre.
Het derde middel
24. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring en/of het oordeel van het hof dat het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario onaannemelijk is, niet begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is, omdat dit oordeel mede steunt op de onjuiste, althans niet zonder meer begrijpelijke conclusie dat het schoenspoor in het bloed in de woning van het slachtoffer belastend noch ontlastend is voor de verdachte.
25. De steller van het middel betoogt dat de bewezenverklaring mede steunt op tegenstrijdige vaststellingen, namelijk dat enerzijds de verdachte bij binnenkomst in de woning van het slachtoffer gymschoenen droeg en anderzijds de vaststelling dat het (dader)schoenspoor in het bloed is veroorzaakt door een laars. Deze laatste vaststelling zou bovendien op zichzelf niet begrijpelijk zijn, omdat de getuige [betrokkene 6] heeft verklaard dat de verdachte geen beschermende kleding droeg of bij zich had. In het het verlengde hiervan zou ook de verwerping van het alternatief scenario niet zonder meer begrijpelijk zijn, omdat die verwerping mede steunt op de vaststelling dat de resultaten van het sporenonderzoek belastend noch ontlastend zijn voor de verdachte.
26. Het hof bespreekt in zijn overweging over de schoensporen in het bloed (zie hiervoor onder 18) het daarnaar verrichtte onderzoek door het NFI. Daarin is gerelateerd dat er “aanwijzingen zijn dat de schoenmaat zich bevindt in het interval 39 tot en met 42” en dat “het type profiel in de sporen wijst op laarzen”. Omdat het volgens de rapporteur gaat om schoeisel dat eerder bij specifieke toepassingen voorkomt, kan de schoenmaat van de gedragen laarzen echter afwijken van de schoenmaat van dagelijkse schoenen. Het hof komt op grond van deze onderzoeksresultaten tot het oordeel dat de exacte schoenmaat niet is vast te stellen en dat de uitkomst van het sporenonderzoek belastend noch ontlastend is voor de verdachte.
27. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, heeft het hof in deze overweging slechts uitgelegd waarom de aangetroffen schoensporen niet zonder meer aan de verdachte kunnen worden toegeschreven. Ik lees daarin in ieder geval niet dat het hof heeft vastgesteld dat de schoensporen door de dader zijn veroorzaakt. Het hof voorziet immers niet in een nadere bewijsrechtelijke duiding van de schoensporen. Zo bezien laat het hof dus de mogelijkheid open dat het een schoenspoor van de dader betreft, maar sluit het ook niet uit dat de sporen door iemand anders – bijvoorbeeld na de ontdekking van het stoffelijk overschot – zijn achtergelaten. Kennelijk is het onderzoek naar de schoensporen volgens het hof onvoldoende grond om daaraan enige voor het bewijs relevante conclusie te verbinden. Daarom zie ik niet in waarom de vaststelling van het hof dat de verdachte “een soort gympies” aanhad toen hij bij het slachtoffer aanbelde, in strijd is met de vaststelling dat het schoenspoor in de woning door een laars is veroorzaakt. Verder maakt daarmee de vaststelling dat de verdachte “een soort gympies” aanhad, de schoensporen niet zonder meer ontlastend voor de verdachte. De bewezenverklaring is in zoverre dus niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Datzelfde geldt voor de verwerping van het door de verdediging aangedragen scenario dat iemand anders dan de verdachte de dader is geweest.
28. Het middel faalt.
Het vierde middel
29. Het middel houdt in dat de bewezenverklaarde ‘voorbedachte raad’ niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring in zoverre – mede in het licht van door de verdediging opgevoerde contra-indicaties – onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is.
30. Het hof heeft ten aanzien van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ het volgende overwogen:
“Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvormingen uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof is van oordeel dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer] te doden en dat hij dit plan weloverwogen heeft uitgevoerd. Het hof leidt dit af uit de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich in de aanloop naar zaterdag 26 augustus 2017 in de Whatsappgesprekken met [slachtoffer] in toenemende mate vijandig en bedreigend uitgelaten. In de ochtend van 26 augustus 2017 is verdachte zonder – in ieder geval – zijn Samsung S5 telefoon uit zijn woning op weg naar [slachtoffer] vertrokken. De verklaring die verdachte daarvoor heeft gegeven, namelijk dat de telefoon bij de kinderen op de slaapkamer lag en hij hen niet wilde wakker maken en hij geen argwaan bij zijn vrouw wilde wekken, acht het hof ongeloofwaardig.
Verdachte heeft immers eerder verklaard dat hij altijd overal zijn beide telefoons meenam. Alleen als verdachte wist dat hij alleen voor de seks naar [slachtoffer] ging nam hij beide telefoons niet mee en verstopte die dan thuis. Vast staat dat verdachte op 26 augustus 2017 niet naar [slachtoffer] ging om seks met haar te hebben. Om die reden gaat het hof er vanuit dat verdachte welbewust zijn Samsung S5 heeft thuis gelaten zodat deze telefoon ofwel verdachte die ochtend niet herleidbaar zou zijn naar de woning van [slachtoffer] .
Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat uit de bevindingen van de patholoog-anatoom valt af te leiden dat [slachtoffer] is verwurgd en met een zwaar metalen voorwerp meerdere keren op het hoofd is geslagen. Een dergelijk voorwerp is niet aangetroffen in de woning van [slachtoffer] . Om die reden gaat het hof er vanuit dat het verdachte is geweest die dat metalen voorwerp heeft meegenomen naar de woning van [slachtoffer] en na zijn vertrek uit de woning weer heeft meegenomen. Gelet op de verklaring van getuige [betrokkene 6] over de inhoud van de plastic Albert Heijntas (een langwerpig voorwerp met een lengte van 40 à 50 centimeter) die verdachte bij zich droeg, gaat het hof er vanuit dat het metalen voorwerp in die tas heeft gezeten. Nu verdachte het slagwapen heeft meegenomen naar de woning van [slachtoffer] kan daaruit worden afgeleid dat hij al voor zijn bezoek aan [slachtoffer] van plan was om haar met dat voorwerp te lijf te gaan.
Uit het feit dat er geen getuigen zijn die iets van een worsteling of geschreeuw hebben gehoord, terwijl dat gelet op de persoon en het karakter van [slachtoffer] wel voor de hand zou liggen, leidt het hof af dat verdachte snel en onverwacht tot de aanval is overgegaan, hetgeen duidt op een vooropgezet plan en niet op een spontane ruzie die ontaardde in een ongeplande geweldsexplosie. [slachtoffer] bleek onder meer te zijn verwurgd hetgeen kan verklaren waarom buren niets hebben gehoord. Gebleken is dat zij zich nog wel heeft verzet maar waarschijnlijk is zij door de vele harde slagen op haar hoofd niet lang in staat geweest zich te verweren. Het ontbreken van enig direct daderspoor duidt erop dat de uitvoering van de daad weloverwogen is verricht. Ook uit de handelingen na het toebrengen van geweld dat heeft geleid tot de dood, kan het vooropgezet en planmatig handelen worden afgeleid. Immers, bij het aantreffen van [slachtoffer] de volgende dag bleek haar TV in de tuin te liggen en waren lades opengetrokken en ogenschijnlijk doorzocht waaruit geconcludeerd kan worden dat verdachte een inbraak heeft willen ensceneren teneinde de aandacht van het werkelijke feit – de moord op [slachtoffer] – af te leiden. Het ontbreken van enig direct daderspoor duidt er eveneens op dat de uitvoering van de daad weloverwogen is verricht.
Tot slot past ook het verdwijnen van de telefoon en laptop van [slachtoffer] in de planmatige voorbereiding van verdachte. Hij wilde het contact met [slachtoffer] beëindigen en had geëist dat zij data die naar hem te herleiden waren van haar telefoon zou verwijderen. Door haar telefoon mee te nemen en te laten verdwijnen en vervolgens alle Whatsappcontacten tussen hem en [slachtoffer] op zijn eigen telefoon te wissen, heeft hij de (digitale) relatie tussen hen onzichtbaar willen maken voor derden.”
31. In de eerste vier alinea’s van de bovenstaande overweging heeft het hof de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad over het bewijs van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ weergegeven.2.
32. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de verdachte “met voorbedachten rade” heeft gehandeld. Blijkens de hiervoor weergegeven overweging heeft het hof daaraan ten grondslag gelegd dat de verdachte “een vooropgezet plan had om [slachtoffer] te doden en dat hij dit plan weloverwogen heeft uitgevoerd”. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte:
(i) zich in Whatsappgesprekken met [slachtoffer] in toenemende mate vijandig en bedreigend heeft uitgelaten;
(ii) welbewust zijn Samsung S5 heeft thuisgelaten zodat die telefoon en hij niet herleidbaar zouden zijn naar de woning van [slachtoffer] ;
(iii) het slagwapen heeft meegenomen naar de woning van [slachtoffer] ;
(iv) snel en onverwacht tot de aanval is overgegaan;
(v) geen enkel direct daderspoor heeft achtergelaten;
(vi) na het toebrengen van het geweld een inbraak heeft willen ensceneren; en
(vii) na het toebrengen van het geweld de telefoon en laptop van [slachtoffer] heeft laten verdwijnen en vervolgens alle Whatsappcontacten tussen hem en [slachtoffer] op zijn eigen telefoon heeft verwijderd.
33. Blijkens de toelichting komt het middel met een aantal verschillende klachten op tegen de bewezenverklaarde voorbedachte raad. Ten eerste wordt geklaagd dat de onder iii weergegeven vaststelling van het hof onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is. Ten tweede wordt betoogd dat de voorbedachte raad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, waarbij de steller van het middel in het bijzonder ingaat op de onder ii, iv en v genoemde omstandigheden. Tot slot wordt geklaagd dat het hof ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de door de verdediging opgevoerde contra-indicaties. Ik zal deze klachten achtereenvolgens bespreken.
34. De eerste klacht richt zich tegen de vaststelling van het hof dat de verdachte het slagwapen in een plastic tas de woning van het slachtoffer heeft binnengebracht. Die vaststelling zou volgens de steller van het middel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd zijn.
35. Bij de bespreking van deze klacht moet worden vooropgesteld dat de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. In cassatie kan dus niet worden onderzocht of de door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt eveneens voor conclusies van feitelijke aard die de rechter uit deze feiten en omstandigheden in zijn bewijsmotivering heeft getrokken. Dat soort vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen daarom in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst.3.
36. Het hof heeft overwogen dat het slachtoffer meerdere keren met een zwaar metalen voorwerp op het hoofd is geslagen en dat een dergelijk voorwerp niet in de woning van het slachtoffer is aangetroffen. Vervolgens heeft het hof uit de verklaring van de getuige [betrokkene 6] , die over de inhoud van de door de verdachte bij zich gedragen plastic tas heeft verklaard dat zich daarin “een langwerpig voorwerp met een lengte van 40 à 50 centimeter” bevond, afgeleid dat het metalen voorwerp in die tas moet hebben gezeten. Deze vaststelling acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof reeds eerder in zijn bewijsredenering de verklaring van de verdachte over de inhoud van de plastic tas niet aannemelijk en ongeloofwaardig heeft geacht.
37. De eerste klacht faalt.
38. Dan de tweede klacht. Daarin wordt meer in het algemeen geklaagd over de motivering van het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad, waarbij de steller van het middel ingaat op de onder ii, iv en v door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden.
39. De steller van het middel betoogt dat het feit dat de verdachte niet herleidbaar wilde zijn naar de woning van het slachtoffer, weinig redengevend is voor het bewijs van voorbedachte raad, omdat de verdachte zijn telefoons altijd thuis liet als hij naar het slachtoffer ging om seks met haar te hebben. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte nu niet naar het slachtoffer ging om seks met haar te hebben. Dat de verdachte ook eerder niet herleidbaar wilde zijn naar de woning van het slachtoffer en daarom altijd al zijn telefoons thuis liet als hij naar het slachtoffer ging om seks met haar te hebben, doet verder niets af aan de conclusie van het hof dat de verdachte dat in de ochtend van de dood van het slachtoffer heeft gedaan in het kader van een vooropgezet plan om haar te doden. Deze omstandigheid past immers in het door het hof aangenomen planmatige handelen van de verdachte. Het hof kon deze omstandigheid dus in aanmerking nemen bij het oordeel dat er sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte. Datzelfde geldt naar mijn oordeel voor de door het hof vastgestelde omstandigheid dat de verdachte “snel en onverwacht tot de aanval is overgegaan”. De overweging van het hof dat een snelle en onverwachte aanval duidt op een vooropgezet plan en niet op een spontane ruzie die ontaardde in een ongeplande geweldsexplosie, is niet onbegrijpelijk.
40. Voor zover de steller van het middel voorts nog klaagt over het gebruik voor het bewijs van de vaststelling dat (directe) dadersporen in de woning ontbreken, merk ik op dat in deze vaststelling van het hof besloten ligt dat de afwezigheid van dadersporen beter past in een scenario waarin sprake is van een weloverwogen uitgevoerde daad dan in een scenario waarin sprake is van een ongeplande geweldsexplosie. Dat het hof deze omstandigheid heeft meegewogen in het oordeel dat sprake is geweest van een vooropgezet plan dat weloverwogen is uitgevoerd, acht ik – mede tegen achtergrond van de overige feiten en omstandigheden – niet onbegrijpelijk.
41. Al met al heeft het hof op grond van de hiervoor onder 32 opgesomde feiten en omstandigheden de bewijsconclusie kunnen trekken dat de verdachte een vooropgezet plan had om het slachtoffer te doden en dat hij dit plan weloverwogen heeft uitgevoerd. In zoverre is het oordeel van het hof dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
42. Tot slot houdt de derde klacht in dat het hof ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de door de verdediging opgevoerde contra-indicaties.
43. De verdediging heeft in hoger beroep – kort samengevat – betoogd dat het bijna vijftig keer met een voorwerp op het hoofd slaan, beter past bij een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan bij een vooropgezet plan. Er is volgens de verdediging sprake geweest van extreem geweld dat op geen enkele wijze in verhouding stond tot wat eraan vooraf is gegaan. Tegen de achtergrond van dit betoog had het hof volgens de steller van het middel een nadere, op deze contra-indicaties toegespitste motivering moeten geven.
44. Hiervoor geldt het volgende. Het hof heeft uit het feit dat er geen getuigen zijn die iets van een worsteling of geschreeuw hebben gehoord, afgeleid dat de verdachte snel en onverwacht tot de aanval is overgegaan, hetgeen duidt op een vooropgezet plan en niet op een spontane ruzie die ontaardde in een ongeplande geweldsexplosie. Hiermee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel geen sprake is geweest van geweld dat voortkomt uit een hevige gemoedsopwelling. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
45. Ook de derde klacht faalt.
46. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
47. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
48. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
49. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑12‑2023
Zie HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. B.F. Keulen, r.o. 3.3-3.4, zoals onder meer herhaald in HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1653, r.o. 2.3.
Zie bijvoorbeeld HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, r.o. 3.3, zoals herhaald in HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1902, NJ 2023/102, m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 3.3.