Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/998
Profijtontneming. Hof heeft witgewassen geldbedrag, dat contant op de bankrekening van betrokkene is gestort, aangemerkt als w.v.v. Hof heeft daarbij niet tot uitdrukking gebracht of het toepassing heeft gegeven aan tweede dan wel derde lid van art. 36e Sr. Als hof heeft bedoeld lid 2 toe te passen, is dat oordeel kennelijk gebaseerd op opvatting dat de contante stortingen w.v.v. vormen alleen al doordat zij voorwerp waren van het bewezenverklaarde witwassen. Die opvatting is onjuist (vgl. NJ 2021/299, m.nt. Vellinga). Als hof heeft geoordeeld dat andere strafbare feiten a.b.i. lid 3 en/of soortgelijke feiten en/of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, ertoe hebben geleid dat betrokkene het w.v.v. heeft verkregen, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd, nu uit overwegingen van het hof niet kan blijken dat voldoende aanwijzingen bestaan dat die feiten door betrokkene zijn begaan, en dat door middel van of uit de baten van die feiten het w.v.v. is verkregen. Als hof heeft bedoeld lid 3 toe te passen en dus heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat veroordeelde w.v.v. heeft verkregen is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd. Uit de overwegingen van het hof blijkt immers niet dat aan de in die bepaling gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan. I.h.b. is van belang dat lid 3 (oud) het vereiste kende dat een s.f.o. is ingesteld, terwijl i.c. de misdrijven waarvoor betrokkene is veroordeeld, zijn begaan in een periode die gedeeltelijk voor, en gedeeltelijk na 1 juli 2011 viel en uit de bewezenverklaring niet blijkt op welke data de afzonderlijke misdrijven zijn gepleegd (vgl. NJ 2017/105, m.nt. Wolswijk en RvdW 2020/68). Volgt vernietiging en terugwijzing.
HR 05-10-2021, ECLI:NL:HR:2021:1444
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
5 oktober 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
19/05811
- Conclusie
P-G mr. F.W. Bleichrodt
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1444, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑10‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:703, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑07‑2021
Essentie
Profijtontneming. Hof heeft witgewassen geldbedrag, dat contant op de bankrekening van betrokkene is gestort, aangemerkt als w.v.v. Hof heeft daarbij niet tot uitdrukking gebracht of het toepassing heeft gegeven aan tweede dan wel derde lid van art. 36e Sr. Als hof heeft bedoeld lid 2 toe te passen, is dat oordeel kennelijk gebaseerd op opvatting dat de contante stortingen w.v.v. vormen alleen al doordat zij voorwerp waren van het bewezenverklaarde witwassen. Die opvatting is onjuist (vgl. NJ 2021/299, m.nt. Vellinga). Als hof heeft geoordeeld dat andere strafbare feiten a.b.i. lid 3 en/of soortgelijke feiten ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.