Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VIII.6.1
VIII.6.1 Bepaling van de vordering ten tijde van de levering
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS354037:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447, m.nt. WMK (Stichting Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.), r.o. 4.2. Vgl. ook: HR 24 oktober 1980, NJ 1981, 265, m.nt. WMK (Solleveld II) en HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, m.nt. WMK (Ontvanger/Rabobank IJmuiden).
Aldus: Reehuis 2004, nr. 91, alsmede Sector kanton Rb. Rotterdam 9 mei 2008, LJN: BD4894 (Lindorff Purchase) en Sector kanton Rb. Haarlem 4 oktober 2006, LJN: AY9714 (Transfair). Vgl. Reehuis 2010, nr. 68. Mogelijk ook, maar niet duidelijk: HR 24 oktober 1980, NJ 1981, 265, m.nt. WMK (Solleveld II) en HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, m.nt. WMK (Ontvanger/Rabobank IJmuiden).
Zie Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 214 (impliciet; duidelijker in de 14de druk (2001)) en Snijders/Rank-Berenschot 2007, nr. 425. Dit kan een later moment zijn dan het moment van het opmaken van de akte. Denk aan het geval dat de akte eenzijdig is opgemaakt en ondertekend door de cedent en nog door de cessionaris moet worden aanvaard.
Mogelijk in deze zin, maar niet duidelijk: TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 402, alsmede HR 24 oktober 1980, NJ 1981, 265, m.nt. WMK (Solleveld II) en HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, m.nt. WMK (Ontvanger/Rabobank IJmuiden).
Aldus: MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1248; Verhagen & Rongen 2000, p. 91; Brahn 1992, p. 50 en mogelijk ook Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 204.
794. Het moment van de levering is beslissend; verschillende opvattingen. Voor een geldige cessie of verpanding is vereist, maar ook voldoende, dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Op welk moment dient nu aan het bepaaldheidsvereiste te zijn voldaan, of nauwkeuriger: naar welk tijdstip moet kunnen worden beoordeeld welke vorderingen zijn gecedeerd of verpand? De Hoge Raad overweegt in het arrest Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q. dat in het wettelijk stelsel van overdracht en verpanding van vorderingen op naam, ligt besloten dat de vordering ten tijde van de levering of verpanding in voldoende mate door de akte wordt bepaald.1 Dit is ook in overeenstemming met de identificatiefunctie van het bepaaldheidsvereiste. Voldoende bepaaldheid van het object van de levering is immers een totstandkomingsvereiste voor een geldige levering. Duidelijk moet zijn wat wordt geleverd.
Over het precieze moment waarop aan het bepaaldheidsvereiste moet zijn voldaan, bestaat in de doctrine evenwel verschil van mening. De volgende opvattingen lijken te kunnen worden ontwaard (geheel duidelijk is dit echter niet): beslissend is
het moment van opmaken (ondertekening) van de akte,2
het moment van tot stand komen van de goederenrechtelijke overeenkomst,3
het moment waarop al de leveringsvoorschriften (bij voorbaat) zijn vervuld4 of
het moment waarop de levering haar werking verkrijgt, hetgeen in geval van de cessie van een toekomstige vordering het moment is waarop de vordering door de cedent wordt verkregen.5
Niet duidelijk is wat de Hoge Raad precies bedoeld met de woorden “ten tijde van de levering of verpanding”. Welke opvatting de juiste is, is vooral van belang voor de cessie van toekomstige vorderingen, waarover § 6.3.