Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de uitoefening van de visserij op de Noordatlantische Oceaan
Artikel 13
Geldend
Geldend vanaf 26-09-1976
- Bronpublicatie:
01-06-1967, Trb. 1968, 54 (uitgifte: 07-05-1968, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-09-1976
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-08-1976, Trb. 1976, 120 (uitgifte: 01-01-1976, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elk geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen, de uitlegging of toepassing van dit Verdrag betreffende, dat niet door onderhandeling kan worden geregeld, wordt op verzoek van een van hen aan arbitrage onderworpen.
2.
Het verzoek om arbitrage dient een omschrijving te bevatten van de in te dienen eis, alsmede een samenvatting van de gronden waarop de eis berust.
3.
Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, wijzen deze elk een lid van de arbitragecommissie aan en kiezen zij in onderlinge overeenstemming hiernaast nog een lid, dat met het voorzitterschap wordt belast. De arbitragecommissie neemt in de aan haar voorgelegde zaken beslissingen met een volstrekte meerderheid van stemmen; haar beslissingen binden de partijen. De overige bijzonderheden van de procedure worden bij bijzondere overeenkomst tussen de partijen geregeld.
4.
Ongeacht het bepaalde in het derde lid kunnen de partijen overeenkomen het geschil overeenkomstig een ander tussen de partijen van kracht zijnde regeling aan arbitrage te onderwerpen.
5.
Indien de partijen binnen zes maanden, te rekenen van de datum waarop het verzoek om arbitrage werd ingediend, over deze arbitrage geen overeenstemming kunnen bereiken, kan elk der partijen het geschil (als bedoeld in het eerste lid), overeenkomstig het Statuut van het Internationale Gerechtshof, door middel van een desbetreffend verzoek aan dat Hof voorleggen.
6.
Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid kunnen de partijen overeenkomen het geschil voor te leggen aan het Internationale Gerechtshof.