Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën
Bijlage II Bepaling van de BSE-status
Geldend
Geldend vanaf 08-09-2016
- Bronpublicatie:
18-08-2016, PbEU 2016, L 225 (uitgifte: 19-08-2016, regelingnummer: 2016/1396)
- Inwerkingtreding
08-09-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-08-2016, PbEU 2016, L 225 (uitgifte: 19-08-2016, regelingnummer: 2016/1396)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Hoofdstuk A. Criteria
De BSE-status van de lidstaten, derde landen of gebieden daarvan (hierna ‘landen of gebieden’ genoemd) wordt bepaald aan de hand van de onder a) tot en met e) aangegeven criteria. Voor de toepassing van deze bijlage wordt ‘atypische BSE’ buiten beschouwing gelaten omdat ervan wordt uitgegaan dat deze ziekte bij alle runderpopulaties spontaan en in zeer kleine mate voorkomt.
In het land of gebied:
- a)
wordt een risicoanalyse overeenkomstig hoofdstuk B uitgevoerd, waarbij alle potentiële factoren voor het optreden van BSE in het land of gebied in historisch perspectief worden onderzocht;
- b)
is een systeem voor permanente bewaking en permanent toezicht op BSE ingevoerd, met name ten aanzien van de in hoofdstuk B beschreven risico's, waarbij wordt voldaan aan de in hoofdstuk D vastgelegde minimumeisen inzake bewaking;
- c)
is een permanent bewustmakingsprogramma ingevoerd voor dierenartsen, veehouders en werknemers die bij het vervoer, het in de handel brengen en het slachten van runderen betrokken zijn, om te stimuleren dat alle gevallen van bij BSE passende klinische verschijnselen in deelpopulaties zoals omschreven in hoofdstuk D worden gemeld;
- d)
geldt een verplichting om alle runderen die bij BSE passende klinische verschijnselen vertonen, officieel te melden en te onderzoeken;
- e)
wordt hersen- of ander weefsel dat in het kader van het onder b) bedoelde systeem voor bewaking en toezicht is verzameld, in een erkend laboratorium onderzocht.
Hoofdstuk B. Risicoanalyse
1. Opzet van de risicoanalyse
In de risicoanalyse worden de insleep en de blootstelling beoordeeld.
2. Beoordeling van de insleep (externe dreiging)
2.1
Bij de beoordeling van de insleep wordt de kans bepaald dat het BSE-agens via mogelijk met een BSE-agens besmette goederen in het land of gebied is ingesleept of daar al aanwezig is.
Hierbij worden de volgende risicofactoren in aanmerking genomen:
- a)
de aan- of afwezigheid van het BSE-agens in het land of gebied, en in geval van aanwezigheid, de prevalentie ervan, bepaald aan de hand van de resultaten van de bewaking;
- b)
de productie van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van de inheemse runderpopulatie;
- c)
ingevoerd vleesbeendermeel of ingevoerde kanen;
- d)
ingevoerde runderen, schapen en geiten;
- e)
ingevoerde diervoeders en diervoederingrediënten;
- f)
ingevoerde, voor menselijke consumptie bestemde producten van herkauwers waarin mogelijk weefsels als genoemd in punt 1 van bijlage V aanwezig waren en die mogelijk aan runderen zijn vervoederd;
- g)
ingevoerde producten van herkauwers voor in-vivogebruik in runderen.
2.2
Bij de beoordeling van de insleep moet rekening worden gehouden met speciale uitroeiingsregelingen, bewaking en ander epidemiologisch onderzoek (met name BSE-bewaking bij runderen) die van belang zijn voor de in punt 2.1 genoemde risicofactoren.
3. Beoordeling van de blootstelling
Bij de beoordeling van de blootstelling wordt de kans bepaald dat runderen aan het BSE-agens worden blootgesteld, waarbij wordt gekeken naar:
- a)
de recycling en vermeerdering van het BSE-agens door vervoedering van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van herkauwers, of andere diervoeders of diervoederingrediënten die daarmee verontreinigd zijn, aan runderen;
- b)
het gebruik van karkassen (ook van gestorven dieren), bijproducten en slachthuisafval van herkauwers, de parameters van het destructieproces en de diervoederproductiemethoden;
- c)
de vraag of vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, al dan niet aan herkauwers worden vervoederd, met inbegrip van maatregelen om versleping bij diervoeders te voorkomen;
- d)
de huidige intensiteit van de BSE-bewaking van de runderpopulatie en de resultaten ervan.
Hoofdstuk C. Omschrijving van de categorieën
I. Land of gebied met een verwaarloosbaar BSE-risico
Land of gebied:
- (1)
waar een risicoanalyse overeenkomstig hoofdstuk B is uitgevoerd om de historische en huidige risicofactoren te bepalen;
- (2)
dat heeft aangetoond dat er voor de hieronder aangegeven duur adequate specifieke maatregelen zijn genomen om alle geconstateerde risico's te managen;
- (3)
dat heeft aangetoond dat er bewaking van type B, zoals omschreven in hoofdstuk D, wordt uitgevoerd, waarbij de desbetreffende streefscore, overeenkomstig tabel 2 van dat hoofdstuk, is gehaald, en
- (4)
dat zich:
- a)
hetzij in de volgende situatie bevindt:
- i)
er heeft zich in het land of gebied geen enkel geval van BSE voorgedaan, of, als dat wel het geval is, waren alle geconstateerde BSE-gevallen ingevoerd en zijn zij volledig vernietigd;
- ii)
er wordt gedurende ten minste zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan, en
- iii)
aan de hand van adequate controles en audits is aangetoond dat er gedurende ten minste acht jaar geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;
- b)
hetzij in de volgende situatie bevindt:
- i)
er hebben zich een of meer inheemse gevallen van BSE in het land of gebied voorgedaan, maar alle inheemse gevallen van BSE waren meer dan elf jaar geleden geboren;
- ii)
er wordt gedurende ten minste zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan;
- iii)
aan de hand van adequate controles en audits is aangetoond dat er gedurende ten minste acht jaar geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;
- iv)
de onderstaande dieren zijn, indien zij nog in het land of gebied in leven zijn, permanent geïdentificeerd, hun verplaatsingen worden gecontroleerd en nadat zij geslacht of gestorven zijn, worden zij volledig vernietigd:
- —
alle BSE-gevallen;
- —
alle runderen die in hun eerste levensjaar samen met de BSE-gevallen in hun eerste levensjaar zijn gehouden en die blijkens onderzoek in die periode hetzelfde potentieel besmette voeder gekregen hebben, of
- —
als het in het tweede streepje bedoelde onderzoek geen uitsluitsel biedt, alle runderen die in hetzelfde beslag als de BSE-gevallen en binnen twaalf maanden vóór of na de geboorte daarvan zijn geboren.
II. Land of gebied met een gecontroleerd BSE-risico
Land of gebied:
- (1)
waar een risicoanalyse op grond van de in hoofdstuk B vastgestelde informatie is uitgevoerd om de historische en huidige risicofactoren te bepalen;
- (2)
dat heeft aangetoond dat passende maatregelen zijn genomen om alle geïdentificeerde risico's te managen, maar die maatregelen niet voor de relevante periode heeft genomen;
- (3)
dat heeft aangetoond dat er bewaking van type A, zoals omschreven in hoofdstuk D, wordt uitgevoerd, waarbij de desbetreffende streefscore, overeenkomstig tabel 2 van dat hoofdstuk, is gehaald. Na het behalen van de streefscore mag bewaking van type A worden vervangen door bewaking van type B, en
- (4)
dat zich:
- a)
hetzij in de volgende situatie bevindt:
- i)
er heeft zich in het land of gebied geen enkel geval van BSE voorgedaan, of als dat wel het geval is, waren alle geconstateerde BSE-gevallen ingevoerd en zijn zij volledig vernietigd, er is aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan en aan de hand van adequate controles en audits is aangetoond dat er geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;
- ii)
er wordt gedurende minder dan zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan, en/of
- iii)
er kan niet worden aangetoond dat er gedurende acht jaar controle wordt uitgeoefend op de vervoedering van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers;
- b)
hetzij in de volgende situatie bevindt:
- i)
er heeft zich in het land of gebied een inheems geval van BSE voorgedaan, er is aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan en aan de hand van adequate controles en audits kan worden aangetoond dat er geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;
- ii)
er wordt gedurende minder dan zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan, en/of
- iii)
er kan niet worden aangetoond dat er gedurende ten minste acht jaar controle wordt uitgeoefend op de vervoedering van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers;
- iv)
de onderstaande dieren zijn, indien zij nog in het land of gebied in leven zijn, permanent geïdentificeerd, hun verplaatsingen worden gecontroleerd en nadat zij geslacht of gestorven zijn, worden zij volledig vernietigd:
- —
alle BSE-gevallen;
- —
alle runderen die in hun eerste levensjaar samen met de BSE-gevallen in hun eerste levensjaar zijn gehouden en die blijkens onderzoek in die periode hetzelfde potentieel besmette voeder gekregen hebben, of
- —
als het in het tweede streepje bedoelde onderzoek geen uitsluitsel biedt, alle runderen die in hetzelfde beslag als de BSE-gevallen en binnen twaalf maanden vóór of na de geboorte daarvan zijn geboren.
III. Land of gebied met een onbepaald BSE-risico
Een land of gebied waarvoor de bepaling van de BSE-status niet is afgerond of dat niet voldoet aan de voorwaarden voor indeling in een van de andere categorieën.
Hoofdstuk D. Minimumeisen inzake bewaking
1. Typen bewaking
Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende definities:
- a)
Bewaking van type A
Bewaking van type A is zo opgezet dat bij een aangenomen prevalentie (1) van minimaal één geval per 100 000 in de populatie volwassen runderen in het betrokken land of gebied BSE met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord;
- b)
Bewaking van type B
Bewaking van type A is zo opgezet dat bij een aangenomen prevalentie van minimaal één geval per 50 000 de populatie volwassen runderen in het betrokken land of gebied BSE met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord.
Bewaking van type B mag worden uitgevoerd door landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico om de conclusies van de risicoanalyse te bevestigen, bijvoorbeeld door aan te tonen dat de maatregelen ter beperking van de geconstateerde risicofactoren doeltreffend zijn, door middel van bewaking die erop gericht is de kans dat het falen van die maatregelen wordt opgespoord zo groot mogelijk te maken.
Bewaking van type B mag ook worden uitgevoerd door landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico nadat zij met bewaking van type A de desbetreffende streefscore hebben gehaald, om na te gaan of het met de bewaking van type A verkregen inzicht in de situatie nog betrouwbaar is.
Voor de toepassing van deze bijlage worden met het oog op de bewaking de volgende vier subpopulaties runderen onderscheiden:
- a)
runderen ouder dan 30 maanden die afwijkend gedrag of klinische verschijnselen vertonen die passen bij BSE (klinische verdenkingen);
- b)
runderen ouder dan 30 maanden die niet kunnen lopen, blijven liggen, niet zonder hulp kunnen opstaan of lopen; runderen ouder dan 30 maanden die naar de noodslachting zijn gestuurd of bij de antemor-temkeuring afwijkingen vertonen (noodslachting);
- c)
runderen ouder dan 30 maanden die op het bedrijf, tijdens het vervoer of in het slachthuis gestorven of gedood zijn (gestorven dieren);
- d)
runderen ouder dan 36 maanden bij de normale slacht.
2. Bewakingsstrategie
2.1
De bewakingsstrategie moet zo opgezet zijn dat de steekproeven representatief zijn voor het beslag van het land of gebied, waarbij demografische factoren zoals het productietype en de geografische locatie, alsmede de eventuele invloed van cultureel unieke veehouderijpraktijken in aanmerking worden genomen. De gevolgde benadering en de gemaakte aannamen worden volledig gedocumenteerd en deze documentatie wordt gedurende zeven jaar bewaard.
2.2
Om de BSE-bewakingsstrategie ten uitvoer te leggen gebruikt het land gedocumenteerde gegevens of betrouwbare schattingen van de leeftijdsverdeling van de populatie volwassen runderen en het naar leeftijd en sub-populatie gestratificeerde aantal op BSE geteste runderen in het land of gebied.
3. Puntenwaarden en streefscores
Bij de bemonstering ten behoeve van de bewaking moeten de in tabel 2 aangegeven streefscores worden gehaald, onder gebruikmaking van de in tabel 1 vermelde puntenwaarden. Alle klinische verdenkingen moeten worden onderzocht, ongeacht de al gerealiseerde score. Een land moet ten minste drie van de vier subpopulaties bemonsteren. De puntenwaarden voor alle bemonsteringen worden samengeteld en de streefscore moet in een periode van maximaal zeven jaar worden bereikt. De totale score wordt op gezette tijden vergeleken met de streefscore voor een land of gebied.
Tabel 1. Puntenwaarden voor de bemonstering van dieren per subpopulatie en leeftijdscategorie ten behoeve van de bewaking
Subpopulatie voor de bewaking | |||
---|---|---|---|
Normale slacht (1) | Gestorven dieren (2) | Noodslachting (3) | Klinische verdenkingen (4) |
Leeftijd ≥ één jaar en < 2 jaar | |||
0,01 | 0,2 | 0,4 | — |
Leeftijd ≥ 2 jaar en < 4 jaar (jongvolwassen) | |||
0,1 | 0,2 | 0,4 | 260 |
Leeftijd ≥ 4 jaar en < 7 jaar (middenvolwassen) | |||
0,2 | 0,9 | 1,6 | 750 |
Leeftijd ≥ 7 jaar en < 9 jaar (oudvolwassen) | |||
0,1 | 0,4 | 0,7 | 220 |
Leeftijd ≥ 9 jaar (oud) | |||
0,0 | 0,1 | 0,2 | 45 |
Tabel 2. Streefscores voor de verschillende populatiegrootten volwassen runderen in een land of gebied
Streefscores voor landen of gebieden | ||
---|---|---|
Populatiegrootte volwassen runderen (24 maanden en ouder) | Bewaking van type A | Bewaking van type B |
> 1 000 000 | 300 000 | 150 000 |
900 001–1 000 000 | 214 600 | 107 300 |
800 001–900 000 | 190 700 | 95 350 |
700 001–800 000 | 166 900 | 83 450 |
600 001–700 000 | 143 000 | 71 500 |
500 001–600 000 | 119 200 | 59 600 |
400 001–500 000 | 95 400 | 47 700 |
300 001–400 000 | 71 500 | 35 750 |
200 001–300 000 | 47 700 | 23 850 |
100 001–200 000 | 22 100 | 11 500 |
90 001–100 000 | 19 900 | 9 950 |
80 001–90 000 | 17 700 | 8 850 |
70 001–80 000 | 15 500 | 7 750 |
60 001–70 000 | 13 000 | 6 650 |
50 001–60 000 | 11 000 | 5 500 |
40 001–50 000 | 8 800 | 4 400 |
30 001–40 000 | 6 600 | 3 300 |
20 001–30 000 | 4 400 | 2 200 |
10 001–20 000 | 2 100 | 1 050 |
9 001–10 000 | 1 900 | 950 |
8 001–9 000 | 1 600 | 800 |
7 001–8 000 | 1 400 | 700 |
6 001–7 000 | 1 200 | 600 |
5 001–6 000 | 1 000 | 500 |
4 001–5 000 | 800 | 400 |
3 001–4 000 | 600 | 300 |
2 001–3 000 | 400 | 200 |
1 001–2 000 | 200 | 100 |
4. Gerichte bemonstering
Binnen elke van de bovengenoemde subpopulaties in een land of gebied kan een land gerichte bemonstering uitvoeren op runderen die aantoonbaar ingevoerd zijn uit landen of gebieden waar BSE is geconstateerd en runderen waaraan mogelijk besmet diervoeder is vervoederd dat afkomstig is uit landen of gebieden waar BSE is geconstateerd.
5. BSE-bewakingsmodel
Om de aanwezigheid en/of prevalentie van BSE te schatten kan een land naar keuze het volledige BSurvE-bewakingsmodel of een andere, daarop gebaseerde methode gebruiken.
6. Onderhoudsbewaking
Als de streefscore eenmaal gehaald is kan de bewaking — om de BSE-status ‘gecontroleerd BSE-risico’ of ‘verwaarloosbaar BSE-risico’ van een land of gebied te behouden — worden teruggebracht tot bewaking van type B, mits alle andere indicatoren positief blijven. Om echter aan de voorschriften van dit hoofdstuk te blijven voldoen, moet de permanente jaarlijkse bewaking zich nog steeds tot ten minste drie van de vier voorgeschreven subpopulaties uitstrekken. Bovendien moeten alle runderen met een klinische verdenking van BSE worden onderzocht, ongeacht de al gerealiseerde score. De jaarlijkse bewaking in een land of gebied na het behalen van de vereiste streefscore mag niet minder omvatten dan het aantal dat voor een zevende van de totale score voor bewaking van type B vereist is.
Voetnoten
De aangenomen prevalentie dient voor het bepalen van de omvang van een onderzoek, uitgedrukt als streefscore. Als de werkelijke prevalentie groter is dan de aangenomen prevalentie, is het zeer waarschijnlijk dat de ziekte met het onderzoek wordt opgespoord.
Runderen ouder dan 36 maanden bij de normale slacht.
Runderen ouder dan 30 maanden die op het bedrijf, tijdens het vervoer of in het slachthuis gestorven of gedood zijn (gestorven dieren).
Runderen ouder dan 30 maanden die niet kunnen lopen, blijven liggen, niet zonder hulp kunnen opstaan of lopen; runderen ouder dan 30 maanden die naar de noodslachting zijn gestuurd of bij de antemortemkeuring afwijkingen vertonen (noodslachting).
Runderen ouder dan 30 maanden die afwijkend gedrag of klinische verschijnselen vertonen die passen bij BSE (klinische verdenkingen).