Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Artikel 6 Uitlevering
Geldend
Geldend vanaf 11-11-1990
- Bronpublicatie:
20-12-1988, Trb. 1990, 94 (uitgifte: 06-07-1990, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-11-1990
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-1993, Trb. 1993, 140 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Dit artikel is van toepassing op de in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, strafbaar gestelde feiten.
2.
Elk van de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is, wordt geacht in elk tussen Partijen bestaand uitleveringsverdrag te zijn begrepen als een uitleveringsdelict. De Partijen verplichten zich ertoe dergelijke strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten.
3.
Indien een Partij, die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Partij, waarmee zij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan zij dit Verdrag beschouwen als de wettelijke basis voor uitlevering wegens de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is. De Partijen die nadere wetgeving behoeven teneinde dit Verdrag te gebruiken als wettelijke basis voor uitlevering, dienen te overwegen daar waar nodig dergelijke wetgeving tot stand te brengen.
4.
De Partijen die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen in hun onderlinge betrekkingen de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is als uitleveringsdelicten.
5.
Uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden bepaald in de wetgeving van de aangezochte Partij of in toepasselijke uitleveringsverdragen, met inbegrip van de gronden waarop de aangezochte Partij uitlevering kan weigeren.
6.
Bij de beoordeling van verzoeken die ingevolge dit artikel worden ontvangen, kan de aangezochte Partij weigeren deze in te willigen indien haar rechterlijke of andere bevoegde autoriteiten gegronde redenen hebben om aan te nemen dat uitlevering de vervolging of bestraffing van een persoon op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke denkbeelden zou bevorderen, of om één of meer van deze redenen nadelig zou zijn voor degene(n) op wie het verzoek betrekking heeft.
7.
De Partijen streven ernaar uitleveringsprocedures te bespoedigen en de vereisten betreffende bewijslevering in dergelijke procedures te vereenvoudigen met betrekking tot de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is.
8.
Met inachtneming van de bepalingen van haar nationale wetgeving en haar uitleveringsverdragen kan de aangezochte Partij, indien zij ervan overtuigd is dat de omstandigheden dit rechtvaardigen en dringend zijn, en op verzoek van de verzoekende Partij, een persoon wiens uitlevering wordt verzocht en die zich op haar grondgebied bevindt, in hechtenis nemen of andere passende maatregelen nemen om zijn aanwezigheid bij de uitleveringsprocedure te verzekeren.
9.
Onverminderd de uitoefening van strafrechtelijke rechtsmacht, gevestigd in overeenstemming met haar nationale recht, dient een Partij op het grondgebied waarvan een vermoedelijke dader wordt aangetroffen:
- a.
indien zij hem op de gronden genoemd in artikel 4, tweede lid, letter a, niet uitlevert wegens een in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, strafbaar gesteld feit, de zaak voor te leggen aan haar bevoegde autoriteiten zodat betrokkene kan worden vervolgd, tenzij met de verzoekende Partij anders is overeengekomen;
- b.
indien zij hem niet uitlevert wegens een dergelijk strafbaar feit en haar rechtsmacht met betrekking tot dat strafbare feit heeft gevestigd in overeenstemming met artikel 4, tweede lid, letter b, de zaak voor te leggen aan haar bevoegde autoriteiten zodat betrokkene kan worden vervolgd, tenzij door de verzoekende Partij anders is verzocht teneinde haar legitieme rechtsmacht veilig te stellen.
10.
Indien uitlevering wordt verzocht teneinde een straf ten uitvoer te kunnen leggen, en indien deze wordt geweigerd omdat de betrokkene een onderdaan van de aangezochte Partij is, overweegt de aangezochte Partij, indien haar wetgeving dit toelaat en dit in overeenstemming is met de vereisten van deze wetgeving, op aanvraag van de verzoekende Partij de straf die is opgelegd krachtens het recht van de verzoekende Partij of het resterende gedeelte daarvan ten uitvoer te leggen.
11.
De Partijen streven ernaar bilaterale en multilaterale overeenkomsten te sluiten teneinde uitlevering mogelijk te maken of de doeltreffendheid ervan te verhogen.
12.
De Partijen kunnen overwegen bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten, waarin hetzij op ad hoc basis, hetzij algemeen geldend, regelingen worden getroffen over de overbrenging naar hun land van personen die zijn veroordeeld tot gevangenisstraf of andere tot vrijheidsbeneming strekkende sancties wegens strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is, met het doel hen aldaar hun straftijd te doen uitzitten.