Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Artikel 3 Strafbare feiten en straffen
Geldend
Geldend vanaf 11-11-1990
- Redactionele toelichting
Het begrip 'property/biens' is steeds vertaald met 'voorwerpen', zijnde de term die gebezigd wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering, dat op 05-04-1990 ter overweging werd voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (zie Kamerstuk II 1989/1990, 21 504 nrs. 1 en 2, alsmede, in het bijzonder, nr. 3 paragraaf 4.2).
- Bronpublicatie:
20-12-1988, Trb. 1990, 94 (uitgifte: 06-07-1990, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-11-1990
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-1993, Trb. 1993, 140 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om de volgende feiten, indien opzettelijk begaan, strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving:
- a
- (i)
produktie, vervaardiging, extractie, bereiding, aanbod, aanbod ten verkoop, distributie, verkoop, levering op welke voorwaarde ook, bemiddeling, verzending, verzending in doorvoer, vervoer of in- of uitvoer van verdovende middelen of psychotrope stoffen in strijd met de bepalingen van het Verdrag van 1961, het Verdrag van 1961 zoals gewijzigd, of het Verdrag van 1971;
- (ii)
de teelt van papavers, cocaplanten of cannabisplanten ten behoeve van de produktie van verdovende middelen in strijd met de bepalingen van het Verdrag van 1961 en het Verdrag van 1961 zoals gewijzigd;
- (iii)
het bezit of de aankoop van verdovende middelen of psychotrope stoffen ten behoeve van één of meer van de in letter (i) hierboven opgesomde activiteiten;
- (iv)
de vervaardiging, het vervoer of de distributie van benodigdheden, materialen of van in Tabel I en Tabel II genoemde stoffen, wetende dat zij zijn bestemd om te worden gebruikt bij of voor de illegale teelt, produktie of vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen;
- (v)
de organisatie van, het leiding geven aan, of de financiering van één of meer van de in de letters (i), (ii), (iii) en (iv) hierboven opgesomde strafbare feiten;
- b
- (i)
de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze voorwerpen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter (a) van dit lid strafbaar gestelde feiten, of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten met het oogmerk de illegale herkomst van de voorwerpen te verhelen of te verhullen of een persoon die bij het begaan van één of meer van deze strafbare feiten is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden;
- (ii)
het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze voorwerpen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter (a) van dit lid strafbaar gestelde feiten, of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten;
- c.
Met inachtneming van haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van haar rechtsstelsel:
- (i)
de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging, dat deze voorwerpen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter (a) van dit lid strafbaar gestelde feiten of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten.
- (ii)
het bezit van benodigdheden of materialen of van in Tabel I en Tabel II genoemde stoffen, wetende dat deze worden of zijn bestemd om te worden gebruikt bij of voor de illegale teelt, produktie of vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen;
- (iii)
openbare opruiing of uitlokking van anderen, op welke wijze ook, tot het plegen van één of meer van de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten of tot het illegale gebruik van verdovende middelen of psychotrope stoffen;
- (iv)
deelneming aan, medeplichtigheid tot, samenspanning tot, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van één of meer van de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten.
2.
Met inachtneming van haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van haar rechtsstelsel dient elke Partij de maatregelen te nemen die nodig zijn om, in overeenstemming met haar nationale wetgeving strafbaar te stellen, indien opzettelijk begaan: het bezit, de aankoop of de teelt van verdovende middelen of psychotrope stoffen voor persoonlijk gebruik in strijd met de bepalingen van het Verdrag van 1961, het Verdrag van 1961 zoals gewijzigd of het Verdrag van 1971.
3.
Medeweten, oogmerk, of opzet, vereist als bestanddeel van een in het eerste lid van dit artikel omschreven strafbaar feit, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.
4
a.
Elke Partij stelt op het begaan van de in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gestelde feiten, straffen evenredig aan de ernst van deze strafbare feiten, zoals gevangenisstraf of andere tot vrijheidsbeneming strekkende straffen, geldstraffen en confiscatie.
b.
De Partijen kunnen bepalen dat, naast veroordeling of bestraffing wegens een in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gesteld feit, de dader maatregelen moet ondergaan als behandeling, opvoeding, nazorg, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij.
c.
Niettegenstaande het bepaalde in de voorgaande letters van dit lid kunnen de Partijen, in geval van overtredingen van minder ernstige aard, in plaats van veroordeling of bestraffing, voorzien in maatregelen als opvoeding, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij, alsook, indien de dader verslaafd is aan verdovende middelen, behandeling en nazorg.
d.
De Partijen kunnen, in plaats van veroordeling of bestraffing van een in overeenstemming met het tweede lid van dit artikel strafbaar gesteld feit, voorzien in maatregelen met het oog op de behandeling, opvoeding, nazorg, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij van de dader.
5.
De Partijen dragen er zorg voor dat hun gerechtelijke en andere bevoegde rechtsmacht uitoefenende autoriteiten feitelijke omstandigheden in aanmerking kunnen nemen waardoor de in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gestelde feiten als bijzonder ernstig kunnen worden aangemerkt, zoals:
- a.
het feit dat bij het strafbare feit een georganiseerde misdadige groep is betrokken waarvan de dader deel uitmaakt;
- b.
het feit dat de dader bij andere internationale georganiseerde misdadige activiteiten is betrokken;
- c.
het feit dat de dader is betrokken bij andere onwettige activiteiten, die door het begaan van het strafbare feit worden vergemakkelijkt;
- d.
het gebruik van geweld of wapens door de dader;
- e.
het feit dat de dader een openbaar ambt bekleedt en dat het strafbare feit met dat ambt verband houdt;
- f.
het feit dat minderjarigen tot slachtoffer worden gemaakt of worden gebruikt;
- g.
het feit dat het strafbare feit wordt begaan in een strafinrichting of in een opvoedingsinstituut of in het gebouw van een maatschappelijke instelling of in hun onmiddellijke omgeving, of op andere plaatsen waar scholieren en studenten samenkomen voor onderwijs, sport en andere gezamenlijke bezigheden;
- h.
eerdere veroordeling, in het bijzonder voor gelijksoortige strafbare feiten, begaan hetzij in het buitenland hetzij in eigen land, voor zover toegelaten volgens de nationale wetgeving van een Partij.
6.
De Partijen streven ernaar te verzekeren dat wettelijke bevoegdheden, die door hun nationale recht worden toegekend bij de beoordeling van de opportuniteit van de vervolging van personen wegens de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten, zodanig worden uitgeoefend dat de opsporing en rechtshandhaving ten aanzien van deze strafbare feiten zo doeltreffend mogelijk is, mede met het oog op de noodzaak personen te weerhouden van het begaan van deze strafbare feiten.
7.
De Partijen dragen er zorg voor dat hun gerechtelijke instanties of andere bevoegde autoriteiten de ernst van de in het eerste lid van dit artikel opgesomde strafbare feiten en de in het vijfde lid van dit artikel opgesomde omstandigheden in aanmerking nemen wanneer zij de mogelijkheid overwegen van vervroegde of voorwaardelijke in vrijheid stelling van personen die voor deze strafbare feiten zijn veroordeeld.
8.
Waar dat dienstig wordt geacht, stelt iedere Partij binnen het raam van haar nationale wetgeving een lange verjaringstermijn vast, binnen welke tot vervolging dient te worden overgegaan wegens een in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gesteld feit. Deze termijn zal langer zijn wanneer de vermoedelijke dader zich onttrekt aan de rechtshandhaving.
9.
Elke Partij neemt, in overeenstemming met haar rechtsstelsel, passende maatregelen om te verzekeren dat een ieder die wordt verdacht van, of is veroordeeld wegens een in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gesteld feit, en die op haar grondgebied wordt aangetroffen, bij het strafproces aanwezig is.
10.
Ten behoeve van de samenwerking tussen de Partijen krachtens dit Verdrag, waaronder in het bijzonder begrepen de samenwerking krachtens de artikelen 5, 6, 7 en 9, worden in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten niet beschouwd als fiscale of politieke delicten of als delicten die op politieke motieven berusten, zulks onverminderd de grondwettelijke beperkingen en de fundamentele nationale wetgeving van de Partijen.
11.
Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan het beginsel dat de omschrijving van de hierin bedoelde strafbare feiten en van desbetreffende rechtsmiddelen is voorbehouden aan het nationale recht van een Partij, en dat deze strafbare feiten in overeenstemming met dat recht worden vervolgd en bestraft.