Einde inhoudsopgave
Overeenkomst betreffende het Internationale Monetaire Fonds
Schema D De Raad
Geldend
Geldend vanaf 11-11-1992
- Bronpublicatie:
28-06-1990, Trb. 1991, 70 (uitgifte: 01-05-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-11-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-1998, Trb. 1998, 72 (uitgifte: 25-03-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1
(a)
Ieder lid dat een Bewindvoerder benoemt en iedere groep van leden die het aantal hun toegewezen stemmen laat uitbrengen door een gekozen Bewindvoerder, benoemt in de Raad één Raadslid: dit moet zijn een Bestuurder, een Minister in de Regering van een lid, dan wel een persoon van vergelijkbare rang; ieder lid mag maximaal zeven adjunct-Raadsleden benoemen. De Raad van Bestuur kan met een meerderheid van vijfentachtig procent van het totale stemmenaantal het aantal adjunct-Raadsleden dat mag worden benoemd, veranderen. Een Raadslid of adjunct-Raadslid vervult zijn ambt totdat een nieuwe benoeming plaatsvindt of tot de volgende regelmatige verkiezing van Bewindvoerders, welke van beide het eerst is.
(b)
Bewindvoerders, of in hun afwezigheid hun Plaatsvervangers, en adjunct-Raadsleden zijn gerechtigd vergaderingen van de Raad bij te wonen, tenzij de Raad besluit een besloten zitting te houden. Ieder lid dat en iedere groep van leden die een Raadslid benoemt, benoemt een Plaatsvervanger die gerechtigd is een vergadering van de Raad bij te wonen wanneer het Raadslid niet aanwezig is en die volledig bevoegd zal zijn om voor het Raadslid op te treden.
2
(a)
De Raad houdt toezicht op het beheer en de aanpassing van het internationale monetaire stelsel, waaronder begrepen de voortdurende werking van het aanpassingsproces en de ontwikkelingen in de mondiale liquiditeit; in dit verband beziet de Raad de ontwikkelingen in de overdracht van reële middelen aan ontwikkelingslanden.
(b)
De Raad neemt voorstellen uit hoofde van artikel XXVIII(a) tot wijziging van de Artikelen der Overeenkomst in overweging.
3
(a)
De Raad van Bestuur kan de Raad machtiging verlenen alle bevoegdheden van de Raad van Bestuur uit te oefenen, met uitzondering van die welke bij deze Overeenkomst rechtstreeks zijn toegekend aan de Raad van Bestuur.
(b)
Ieder Raadslid is gerechtigd het aantal stemmen uit te brengen dat volgens artikel XII, sectie 5 is toegewezen aan het lid dat of de groep van leden die hem benoemt. Een Raadslid dat is benoemd door een groep van leden kan de aan elk lid van deze groep toegewezen stemmen afzonderlijk uitbrengen. Indien het aantal aan een lid toegewezen stemmen niet kan worden uitgebracht door een Bewindvoerder, kan het lid regelingen treffen met een Raadslid voor het uitbrengen van het aan het lid toegewezen aantal stemmen.
(c)
De Raad neemt geen enkele maatregel ingevolge door de Raad van Bestuur overgedragen bevoegdheden, die onverenigbaar is met enigerlei door de Raad van Bestuur genomen maatregel en het College van Bewindvoerders neemt geen enkele maatregel ingevolge door de Raad van Bestuur overgedragen bevoegdheden, die onverenigbaar is met een maatregel van hetzij de Raad van Bestuur, hetzij de Raad.
4
De Raad kiest een Raadslid als voorzitter, stelt die voorschriften vast die nodig of dienstig zijn voor het vervullen van zijn functies en bepaalt alle aspecten van zijn werkwijze. De Raad houdt de vergaderingen die de Raad nodig acht of door het College van Bewindvoerders worden bijeengeroepen.
5
(a)
De Raad heeft bevoegdheden die overeenstemmen met die van het College van Bewindvoerders, krachtens de volgende bepalingen: artikel XII, sectie 2(c), (f), (g) en (j); artikel XVIII, sectie 4(a) en sectie 4(c) (iv); artikel XXIII, sectie 1; en artikel XXVII, sectie 1(a).
(b)
Voor besluiten van de Raad betreffende aangelegenheden die uitsluitend betrekking hebben op de Bijzondere Trekkingsrechtenafdeling hebben alleen Raadsleden die zijn benoemd door een lid dat participant is of een groep van leden waarvan ten minste één lid participant is, het recht hun stem uit te brengen. Ieder dezer Raadsleden heeft het recht het aantal stemmen uit te brengen dat is toegewezen aan het lid dat participant is en hem heeft benoemd of aan de leden die participant zijn in de groep van leden die hem heeft benoemd, en hij kan de stemmen uitbrengen die zijn toegewezen aan een participant waarmee ingevolge de laatste zin van paragraaf 3 (b) hierboven regelingen zijn getroffen.
(c)
De Raad kan door middel van een regeling een procedure vaststellen waarbij het College van Bewindvoerders een bepaald vraagstuk bij de Raadsleden in stemming kan brengen zonder dat de Raad bijeenkomt, wanneer naar het oordeel van het College van Bewindvoerders door de Raad een maatregel moet worden genomen die geen uitstel kan lijden tot de volgende vergadering van de Raad en die niet het bijeenroepen van een bijzondere vergadering rechtvaardigt.
(d)
Artikel IX, sectie 8 is van toepassing op Raadsleden, hun plaatsvervangers en adjunct-Raadsleden en op iedere andere persoon die het recht heeft een vergadering van de Raad bij te wonen.
(e)
Voor de toepassing van letter (b) en paragraaf 3 (b) hierboven, heeft een Raadslid, krachtens een overeenkomst met een lid ingevolge artikel XII, sectie 3 (i) (ii), of met een lid dat participant is, het recht te stemmen en het aan het lid toegewezen stemmenaantal uit te brengen.
f
Wanneer een Bewindvoerder ingevolge artikel XII, sectie 3, letter i, punt v, gerechtigd is het aantal stemmen uit te brengen dat aan een lid is toegewezen, is het raadslid dat is benoemd door de groep waarvan de leden bedoelde Bewindvoerder hebben gekozen, gerechtigd te stemmen en het aan dat lid toegewezen aantal stemmen uit te brengen. Het lid wordt geacht te hebben deelgenomen aan de benoeming van het Raadslid wanneer dit gerechtigd is te stemmen en het aantal aan het lid toegewezen stemmen uit te brengen.
6
De eerste zin van artikel XII, sectie 2(a) wordt geacht tevens te verwijzen naar de Raad.