Einde inhoudsopgave
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof
Artikel 92 Voorlopige aanhouding
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
17-07-1998, Trb. 2000, 120 (uitgifte: 17-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2002, Trb. 2002, 135 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
In dringende gevallen is het Hof bevoegd de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon te verzoeken, hangende de indiening van het verzoek tot overdracht en de in artikel 91 vermelde documenten die het verzoek dienen te ondersteunen.
2.
Het verzoek tot voorlopige aanhouding wordt gedaan via een communicatiemiddel dat daarvan een schriftelijke vastlegging kan opleveren en bevat:
- a.
het signalement van de opgeëiste persoon, dat toereikend is voor diens identificatie en informatie met betrekking tot de plaats waar die persoon zich waarschijnlijk bevindt;
- b.
een beknopt overzicht van de misdrijven waarvan aanhouding van de persoon wordt verzocht en van de feiten die beweerdelijk die misdrijven opleveren, met inbegrip van, zo mogelijk, de datum en plaats van het misdrijf;
- c.
een verklaring over het bestaan van een bevel tot aanhouding of een veroordelende einduitspraak ten aanzien van de opgeëiste persoon; en
- d.
een verklaring dat een verzoek tot overdracht van de opgeëiste persoon zal volgen.
3.
Een persoon die voorlopig is aangehouden kan uit hechtenis worden vrijgelaten indien de aangezochte Staat geen verzoek tot overdracht noch de in artikel 91 vermelde documenten ter ondersteuning van het verzoek heeft ontvangen binnen de in het Reglement van proces- en bewijsvoering vastgelegde termijnen. De persoon kan echter instemmen met overdracht voor afloop van deze termijn indien dit mogelijk is ingevolge het recht van de aangezochte Staat. In dit geval gaat de aangezochte Staat zo spoedig mogelijk over tot overdracht van de persoon aan het Hof.
4.
Het feit dat de opgeëiste persoon overeenkomstig het derde lid uit hechtenis is vrijgelaten doet geen afbreuk aan de latere aanhouding en overdracht van die persoon indien het verzoek tot overdracht en de documenten ter ondersteuning van het verzoek op een later tijdstip worden aangeboden.