Einde inhoudsopgave
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof
Artikel 90 Concurrerende verzoeken
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
17-07-1998, Trb. 2000, 120 (uitgifte: 17-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2002, Trb. 2002, 135 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Een Staat die Partij is en een verzoek van het Hof ontvangt tot overdracht van een persoon ingevolge artikel 89, stelt, indien hij ook van een andere Staat een verzoek ontvangt tot uitlevering van dezelfde persoon voor dezelfde gedragingen die de grondslag vormen voor het misdrijf waarvoor het Hof de overdracht van de persoon verlangt, het Hof en de verzoekende Staat van dat feit in kennis.
2.
Wanneer de verzoekende Staat een Staat is die Partij is, verleent de aangezochte Staat voorrang aan het verzoek van het Hof indien:
- a.
het Hof ingevolge de artikelen 18 en 19 de beslissing heeft genomen dat de zaak waarvoor overdracht wordt verlangd ontvankelijk is en bij die beslissing rekening is gehouden met het gevoerde onderzoek of de vervolging die door de verzoekende Staat is verricht met betrekking tot zijn verzoek tot uitlevering; of
- b.
het Hof de onder a vermelde beslissing neemt overeenkomstig de kennisgeving aan de aangezochte Staat ingevolge het eerste lid.
3.
Wanneer geen beslissing ingevolge het tweede lid, onder a, is genomen, kan de aangezochte Staat, naar eigen inzicht, hangende de beslissing van het Hof ingevolge het tweede lid, onder b, de behandeling van het verzoek tot uitlevering van de verzoekende Staat voortzetten, maar hij levert de persoon niet uit totdat het Hof heeft beslist dat de zaak niet-ontvankelijk is. Het Hof neemt zijn beslissing volgens een verkorte procedure.
4.
Indien de verzoekende Staat geen partij is bij dit Statuut, geeft de aangezochte Staat, indien deze geen internationale verplichting heeft tot uitlevering van de persoon aan de verzoekende Staat, voorrang aan het verzoek van het Hof tot overdracht, indien het Hof heeft beslist dat de zaak ontvankelijk is.
5.
Wanneer het Hof heeft beslist dat een zaak ingevolge het vierde lid niet-ontvankelijk is, kan de aangezochte Staat naar eigen inzicht de behandeling van het verzoek tot uitlevering van de verzoekende Staat voortzetten.
6.
In gevallen waarin het vierde lid van toepassing is met uitzondering van het feit dat de aangezochte Staat een bestaande internationale verplichting heeft tot uitlevering van de persoon aan de verzoekende Staat die geen partij is bij dit Statuut, beslist de aangezochte Staat of hij de persoon aan het Hof zal overdragen danwel de persoon zal uitleveren aan de verzoekende Staat. Bij zijn besluit houdt de aangezochte Staat rekening met alle relevante factoren, waaronder:
- a.
de respectieve data van de verzoeken;
- b.
de belangen van de verzoekende Staat met inbegrip van, waar dit ter zake doende is, het feit of het misdrijf op zijn grondgebied is begaan en de nationaliteit van de slachtoffers en van de persoon wiens overdracht wordt verlangd; en
- c.
de mogelijkheid van een latere overdracht door het Hof en de verzoekende Staat.
7.
Wanneer een Staat die Partij is van het Hof een verzoek tot overdracht van een persoon ontvangt, tevens een verzoek ontvangt van een Staat tot uitlevering van dezelfde persoon voor andere gedragingen dan die welke het misdrijf opleveren waarvoor het Hof overdracht van de persoon verlangt:
- a.
dient de aangezochte Staat, indien deze geen bestaande internationale verplichting heeft tot uitlevering van de persoon aan de verzoekende Staat, voorrang te geven aan het verzoek van het Hof;
- b.
dient de aangezochte Staat, indien deze geen bestaande internationale verplichting heeft tot uitlevering van de persoon aan de verzoekende Staat, te beslissen of hij de persoon overdraagt aan het Hof of de persoon uitlevert aan de verzoekende Staat. Bij zijn besluit neemt de aangezochte Staat alle relevante factoren in overweging, waaronder de factoren vermeld in het zesde lid, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de desbetreffende aard en de ernst van de gedragingen in kwestie.
8.
Wanneer overeenkomstig een kennisgeving ingevolge dit artikel het Hof heeft beslist dat een zaak niet-ontvankelijk is en daarna uitlevering aan de verzoekende Staat wordt geweigerd, stelt de aangezochte Staat het Hof van deze beslissing in kennis.