Einde inhoudsopgave
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië
Artikel 1
Geldend
Geldend vanaf 24-07-1954. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 03-06-1950
- Bronpublicatie:
07-07-1954, Stb. 1954, 312 (uitgifte: 01-01-1954, kamerstukken: 3310 )
- Inwerkingtreding
24-07-1954, terugwerkend tot: 03-06-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-07-1954, Stb. 1954, 312 (uitgifte: 01-01-1954, kamerstukken: 3310 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
Voor de toepassing van het bij deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
- I.
‘overheidsdienaren’:
burgerlijke landsdienaren van Indonesië, en personen in dienst van de zelfstandige gemeenschappen, ingesteld op de voet van de artikelen 119, 121 of 123 der Indische Staatsregeling,
- a.
die op 5 Augustus 1949:
hetzij in vaste dienst waren,
hetzij waren aangenomen op een kortverband, waaraan recht op vrije overtocht naar Nederland is verbonden, mits op die aanneming een feitelijke indiensttreding is gevolgd,
hetzij in tijdelijke dienst waren sedert een aan 1 Maart 1942 voorafgaand tijdstip,
hetzij in tijdelijke dienst waren in aansluiting op een dienstverband, dat door het Reglement betreffende de aanneming en de dienstvoorwaarden van werkkrachten op maand-, dag- of uurloon (M.D.R. 1939) of daarmede in aard overeenkomende reglementen werd beheerst, of op een kortverband, dan wel op een betrekking als bijzondere leerkracht in de zin van artikel 1 onder 2° van het Pensioenreglement voor bijzondere leerkrachten, mits deze verbanden of deze betrekking bestonden sedert een aan 1 Maart 1942 voorafgaand tijdstip,
hetzij in tijdelijke dienst waren en sedert een aan 1 Maart 1942 voorafgaand tijdstip tot aan dat van aanstelling in tijdelijke dienst als dienst- of reserveplichtige onafgebroken in militaire dienst zijn geweest;
- b.
die na 5 Augustus 1949, doch vóór de souvereiniteitsoverdracht zijn aangesteld in vaste dienst, of aangenomen op een kortverband, waaraan recht op vrije overtocht naar Nederland is verbonden;
- c.
die voor de toepassing van deze wet door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën met een der onder a of b bedoelde categorieën zijn gelijkgesteld;
voorzover de onder a, b en c bedoelde personen Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 8a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 5.
- II.
‘gewezen overheidsdienaren’:
- a.
personen, die na Augustus 1945 in overheidsdienst aan de wederopbouw van Indonesië daadwerkelijk hebben medegewerkt dan wel — ter beslissing van de commissie — daartoe wel bereid zijnde, buiten eigen schuld of toedoen daartoe verhinderd zijn geweest, wier dienstverband op een tijdstip vóór 5 Augustus 1949 is geëindigd en die op dat tijdstip een der dienstverbanden hadden als omschreven onder I;
- b.
personen, die op of na 1 Maart 1942, doch vóór het tijdstip van de souvereiniteitsoverdracht in tijdelijke dienst van het Land of van een der onder I bedoelde zelfstandige gemeenschappen zijn getreden en wegens in en door de dienst bekomen letsel of gebreken zijn of zullen zijn ontslagen;
voorzover de onder a en b bedoelde personen Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 8a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 5.
- III.
‘nagelaten betrekkingen’:
betrekkingen van een overleden overheidsdienaar, een overleden gewezen overheidsdienaar, zomede van een Nederlander, die nà 1 Maart 1942, doch vóór September 1945, dan wel wegens oorlogsletsel in het tijdvak van 8 December 1941 tot en met 1 Maart 1942 is overleden, en op het tijdstip van overlijden een der dienstverbanden had als omschreven onder I, een en ander voor zover zij op grond van dat overlijden gerechtigd zijn tot een uitkering van overheidswege en voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 8a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 5.
- IV.
‘afvloeiingsvoorwaarden’:
de afvloeiingsvoorwaarden, behorende bij de Overeenkomst inzake de positie van de Burgerlijke Overheidsdienaren in verband met de souvereiniteitsoverdracht (Stb. J 570).
- V.
‘normaal pensioen’:
het pensioen, waarop recht wordt verkregen bij het bereiken van een diensttijd van 20 en een leeftijd van 50 jaar, onderscheidenlijk van een diensttijd van 25 en een leeftijd van 55 jaar, naar gelang de door de betrokken overheidsdienaar beklede betrekking krachtens de terzake op 5 Augustus 1949 voor hem van kracht zijnde pensioenregeling is ingedeeld in de daarin bedoelde pensioengroep I, onderscheidenlijk pensioengroep II.
- VI.
‘de commissie’:
de bevoegde commissie, als bedoeld in artikel 8.
- VII.
‘Onze Minister’:
Onze Minister, belast met de uitvoering van de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië.
- VIII.
‘Onze Ministers’:
Onze Minister, belast met de uitvoering van de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië en Onze Minister van Financiën.
- IX.
‘Pensioenstichting’:
Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen.